Rb. Zeeland-West-Brabant, 19-03-2020, nr. C/02/369737 / FA RK 20/1184
ECLI:NL:RBZWB:2020:1798
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
19-03-2020
- Zaaknummer
C/02/369737 / FA RK 20/1184
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2020:1798, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19‑03‑2020; (Rekestprocedure)
Uitspraak 19‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Het betreft een eerste rechterlijke machtiging (Wzd). Verzoek is niet tijdig ingediend, waardoor cliënt niet langer op grond van een machtiging tot opname en verblijf in de accommodatie verblijft. Artikel 39 lid 5 Wzd niet van toepassing. Machtiging kan maximaal voor de duur van zes maanden worden verleend.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/369737 / FA RK 20/1184
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 19 maart 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van één jaar als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te Woonzorgcentrum Het Nieuwe ABG, [adres]
,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. L.F. Vermunt-van den Heuvel te Roosendaal
1. Procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 5 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de aanvraag d.d. 13 februari 2020;
- de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam X] , d.d.
11 februari 2020;
- een verklaring van de zorgaanbieder stichting TanteLouise d.d. 13 februari 2020;
- het zorgplan d.d. 5 december 2019;
- een indicatiebesluit d.d. 15 oktober 2019;
- een beschikking van deze rechtbank van 19 september 2019 betreffende een voorlopige machtiging.
Daarnaast blijkt het procesverloop uit de volgende stukken:
- een verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 maart 2020.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 maart 2020, door middel van een conference call. De rechtbank heeft in deze conference call de volgende personen gehoord:
- cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
- dr. [naam specialist-ouderengeneeskunde] , specialist-ouderengeneeskunde.
1.3
Gelet op de recente ontwikkelingen omtrent het Coronavirus (COVID-19) heeft de Rechtspraak besloten alle rechtbanken te sluiten. Urgente zaken zoals de onderhavige gaan echter wel door met dien verstande dat cliënt samen met zijn advocaat door middel van een conference call telefonisch is gehoord en niet in persoon. De advocaat van cliënt is tijdens het telefonisch horen van betrokkene in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken. De rechtbank wil met deze maatregelen voorkomen dat het Coronavirus verder wordt verspreid. Hoewel de rechtbank veel waarde hecht aan het horen van cliënt in persoon laat zij thans het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de veiligheid van haar medewerkers in het bijzonder prevaleren. Het betreffen uitzonderlijke tijden die tot uitzonderlijke maatregelen nopen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat cliënt, geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze manier van horen.
2. Standpunten
2.1
De cliënt merkt op dat het goed met hem gaat. Hoewel hij weinig te doen heeft, vindt hij het wel fijn in de instelling. De advocaat van cliënt voert namens de cliënt aan dat cliënt thans vrijwillig in de instelling verblijft. De hierboven vermelde machtiging van cliënt is op 3 maart 2020 geëxpireerd. De aanvraag voor een rechterlijke machtiging door de Wzd-functionaris dateert van 13 februari 2020. Op grond van artikel 25 lid 2 en 3 Wzd had die aanvraag, nu het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging in de accommodatie verbleef, in de negende of achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van die machtiging moeten worden gedaan. Nu dat aanzienlijk later is gebeurd, verblijft cliënt thans vrijwillig in de accommodatie. Het verzoek van het CIZ d.d. 5 maart 2020 dient dan ook te worden beschouwd als een verzoek voor een eerste rechterlijke machtiging. Een eerste rechterlijke machtiging heeft een duur van maximaal zes maanden. Voorts zien de overgangsbepalingen van artikel 76 Wzd niet op “nawerking” op grond van de Wet Bopz. Client verweert zich dan ook tegen het verzoek van het CIZ om een rechterlijke machtiging voor de duur van één jaar af te geven.
Ten aanzien van de wettelijke criteria voert de advocaat aan dat haar cliënt het niet eens is met de diagnose dementie, die is gesteld in de medische verklaring d.d. 11 februari 2020. Hij heeft wel eens problemen met zijn geheugen, maar de ernst daarvan wordt schromelijk overtrokken. Client stelt dat het op zijn leeftijd volkomen normaal is dat je af en toe iets vergeet en dat je wat langer moet nadenken. Hij vindt dus dat hij niet lijdt aan dementie van welk type dan ook. Evenmin is er sprake van agressief gedrag, noch verbaal noch fysiek, meent hij. Ook ontkent hij dat hij 24-uurs zorg, toezicht, begeleiding en aansturing nodig heeft. Hij is van oordeel dat hij alle dagelijkse aangelegenheden nog zelf kan zoals: wassen, scheren, aankleden, naar het toilet gaan, boodschappen doen enzovoort. Hij ontkent dan ook dat zijn gedrag als gevolg van een psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer, tot ernstig nadeel leidt.
De advocaat geeft verder aan dat uit het gesprek dat ze onlangs met haar cliënt heeft gehad, is gebleken dat zijn standpunt is dat hij liever naar huis wil. Hij verveelt zich regelmatig in de instelling en wil graag thuis knutselen in zijn werkplaats.
2.2
De behandelaar merkt op dat cliënt wisselend verzet vertoont. Het hangt af van het moment. Nu zegt hij bijvoorbeeld dat hij hier prima zit en de andere keer zegt hij dat hij naar huis wil. Het verzet is afgenomen maar op momenten nog wel aanwezig. De drang naar zijn vrouw is ook minder geworden. Als hij weg wil, dan ontstaat er een onvrijwillige situatie. De behandelaar geeft aan de maatregel wel zwaar te vinden en kan zich dan ook vinden in een machtiging voor de duur van zes maanden zodat bezien kan worden of het verzet dan nog steeds aanwezig is. Tot slot geeft de behandelaar aan dat ze met de activiteitenbegeleiding in gesprek zal gaan, om ervoor te zorgen dat er passende activiteiten voor de cliënt worden gezocht zodat hij zich minder zal vervelen.
3. Beoordeling
3.1
De rechtbank is gelet op de stukken en de toelichting van de behandelaar ter zitting, in tegenstelling tot cliënt, wel van oordeel dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer.
3.2
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Uit de stukken blijkt dat cliënt niet zelfstandig kan functioneren. Zo gaat hij bijvoorbeeld binnen- en buitenshuis dwalen, heeft hij 24 uur per dag zorg nodig en wordt hij regelmatig achterdochtig en agressief naar mantelzorgers en hulpverleners.
3.3
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
3.4
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Client heeft 24-uurs toezicht, begeleiding, sturing en zorg nodig. Dit kan thuis of in een zorgintensieve setting niet voldoende worden geboden, ook niet door middel van thuiszorg. Een opname in het verpleegtehuis blijft dus noodzakelijk.
3.5
De advocaat van cliënt heeft aangegeven dat cliënt niet in de instelling wil blijven en graag naar huis wil. De behandelaar heeft tijdens de mondelinge behandeling vermeldt dat het verzet minder aanwezig is dan voorheen. Het lijkt erop dat cliënt zich meer bij de situatie heeft neergelegd. Hoewel de rechtbank wel ziet dat het verzet van cliënt minder op de voorgrond staat dan voorheen, geeft cliënt nog met enige regelmaat aan weg te willen en vertoont hij in het verpleegtehuis nog regelmatig onrust. Derhalve acht de rechtbank nog steeds verzet aanwezig op grond waarvan een machtiging in deze nog steeds benodigd is.
3.6
De advocaat van betrokkene heeft verweer gevoerd tegen de door het CIZ verzochte duur van de machtiging. Zij stelt zich namens haar cliënt op het standpunt dat het hier om een eerste rechtelijke machtiging gaat zodat de machtiging maximaal voor de duur van zes maanden kan worden verleend. De rechtbank volgt de advocaat in deze. De vorige machtiging van cliënt liep af op 3 maart 2020. Het CIZ heeft pas op 5 maart 2020 een verzoek ingediend. De cliënt verbleef op dat moment echter niet langer op grond van een machtiging tot opname en verblijf in de accommodatie. Hij was op dat moment vrijwillig daar. Derhalve is er naar het oordeel van de rechter geen sprake van de situatie zoals genoemd in artikel 39 lid 5 Wzd en kan er geen rechterlijke machtiging worden afgegeven voor een periode langer dan zes maanden. Daarbij komt dat het ook, gelet op het ziektebeeld, nog maar de vraag is of cliënt over een half jaar zich nog zal verzetten tegen de opname.
3.7
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in overweging 3.6 wordt de machtiging verleent voor de duur van zes maanden.
4. Beslissing
De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[betrokkene] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 19 september 2020.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Jansen, rechter en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020 in tegenwoordigheid van mr. Janssen als griffier, en op 26 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.