Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 41 Rijbewijzen
Geldend
Geldend vanaf 28-03-2006
- Bronpublicatie:
28-09-2004, Trb. 2005, 256 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
28-03-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-09-2004, Trb. 2005, 256 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1
a.
Elke bestuurder van een motorvoertuig dient in het bezit te zijn van een rijbewijs;
b.
De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat rijbewijzen alleen worden afgegeven nadat de bevoegde autoriteiten hebben geverifieerd dat de bestuurder de vereiste kennis en vaardigheden bezit; de personen die bevoegd zijn om te controleren of bestuurders de nodige kennis en vaardigheden bezitten, moeten naar behoren gekwalificeerd zijn; de inhoud en procedure van zowel het theoretisch als het praktisch examen worden gereguleerd door de nationale wetgeving;
c.
De nationale wetgeving moet eisen vastleggen voor het verkrijgen van een rijbewijs. In de nationale wetgeving moeten in het bijzonder worden vermeld de minimumleeftijd voor het houden van een rijbewijs, de medische eisen waaraan moet worden voldaan en de voorwaarden voor het afleggen van het theoretisch en praktisch examen;
d.
Geen enkele bepaling in dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat deze de Verdragsluitende Partijen of onderdelen daarvan zou beletten rijbewijzen te verlangen voor andere gemotoriseerde voertuigen en bromfietsen.
2
a.
De Verdragsluitende Partijen erkennen:
- i.
elk nationaal rijbewijs dat voldoet aan de bepalingen vastgelegd in Bijlage 6 bij dit Verdrag;
- ii.
elk internationaal rijbewijs dat voldoet aan de bepalingen vastgelegd in Bijlage 7 bij dit Verdrag, mits het wordt getoond met het overeenkomende nationale rijbewijs,
als geldig voor het besturen op hun grondgebied van een voertuig dat valt binnen de categorieën waarvoor dit rijbewijs is afgegeven, mits het rijbewijs nog geldig is en mits het is afgegeven door een andere Verdragsluitende Partij of onderdeel daarvan of door een daartoe door die andere Verdragsluitende Partij of een van haar onderdelen gemachtigde vereniging;
b.
Rijbewijzen die zijn afgegeven door een Verdragsluitende Partij worden erkend op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij totdat dit grondgebied de normale woonplaats van de houder ervan wordt;
c.
De bepalingen van dit lid hebben geen betrekking op rijbewijzen voor leerling-bestuurders.
3.
De nationale wetgeving kan de geldigheidsduur van een nationaal rijbewijs beperken. De geldigheidsduur van een internationaal rijbewijs bedraagt uiterlijk drie jaar te rekenen vanaf de datum van afgifte ervan of vervalt op de datum waarop het nationale rijbewijs zijn geldigheid verliest, naar gelang welke datum eerder valt.
4.
Onverminderd de bepalingen van het eerste en tweede lid:
- a.
dient het rijbewijs, in gevallen waarin de geldigheid van het rijbewijs door een speciale aantekening afhankelijk is gesteld van de voorwaarde dat de houder van het rijbewijs bepaalde apparaten moet dragen, of dat het voertuig op een bepaalde wijze moet zijn aangepast aan de invaliditeit van de bestuurder, alleen als geldig te worden erkend als aan deze voorwaarden is voldaan;
- b.
kunnen de Verdragsluitende Partijen weigeren op hun grondgebied de geldigheid te erkennen van rijbewijzen die in het bezit zijn van personen onder de 18 jaar;
- c.
kunnen de Verdragsluitende Partijen weigeren op hun grondgebied de geldigheid te erkennen van rijbewijzen voor het besturen van motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen van de categorieën C, D, CE en DE, als bedoeld in Bijlagen 6 en 7 bij dit Verdrag, die in het bezit zijn van personen onder de 21 jaar.
5.
Een internationaal rijbewijs mag alleen worden afgegeven aan de houder van een nationaal rijbewijs, dat is afgegeven met inachtneming van de in dit Verdrag gestelde minimumvoorwaarden. Een internationaal rijbewijs mag alleen worden afgegeven door de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de houder zijn normale woonplaats heeft en die het nationale rijbewijs heeft afgegeven of die het door een andere Verdragsluitende Partij afgegeven rijbewijs heeft erkend; het rijbewijs is niet geldig voor gebruik op dat grondgebied.
6.
De bepalingen van dit artikel verplichten de Verdragsluitende Partijen niet:
- a.
de geldigheid van nationale of internationale rijbewijzen te erkennen wanneer deze op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij zijn afgegeven aan personen die, ten tijde van deze afgifte, hun normale woonplaats op hun grondgebied hadden, of die er sinds deze afgifte heen zijn verhuisd;
- b.
de geldigheid te erkennen van rijbewijzen die zijn afgegeven aan bestuurders die, ten tijde van deze afgifte, hun normale woonplaats niet op het grondgebied hadden waar het rijbewijs werd afgegeven of die sinds deze afgifte naar een ander grondgebied zijn verhuisd.