Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/8.1
8.1 Inleiding
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS371787:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
H. Franken en P.W. Brouwer, Encyclopedie van de rechtswetenschap, Kluwer, Deventer, 2003, blz. 257 en H.W.M. van Kesteren, Misbruik van recht in de omzetbelasting (oratie), Kluwer, Deventer, 2004, blz. 7.
H.W.M. van Kesteren, Misbruik van recht in de omzetbelasting (oratie), Kluwer, Deventer, 2004, blz. 7.
Vgl. R. Schwitters, Recht en samenleving in verandering, Kluwer, Deventer, 2008, blz. 13 - 15.
Dit rechtswetenschappelijke onderzoek gaat over de heffing van btw ten aanzien van contractuele samenwerkingsverbanden. Zouden de contractuele samenwerkingsverbanden echter enkel vanuit een zuiver rechtswetenschappelijke invalshoek worden benaderd, dan bestaat het gevaar dat bij het waarnemen van de diverse vormen van contractuele samenwerking vanuit de op de achtergrond aanwezige rechtsregels al een selectie van de waargenomen feiten wordt gemaakt. Het recht ordent immers de maatschappij. Het biedt een kader om verschijnselen die zich in onze maatschappij voordoen, te benoemen en van een structuur te voorzien. Het recht is aldus een manier om selectief naar “feiten” te kijken. Slechts aan bepaalde feiten, de zogenoemde “rechtsfeiten”, verbindt het recht gevolgen. De rechtsfeiten zijn slechts die feiten die vanuit de rechtsregel relevant zijn.1 Aan de vaststelling van wat rechtsfeiten zijn, gaat een beoordeling van de feitelijke omstandigheden vooraf. Welke gevolgen vervolgens aan welke rechtsfeiten worden verbonden, wordt bepaald door de (rechts)regel. Hoewel in theorie een duidelijk onderscheid valt te maken tussen feiten en regels, is dit in de praktijk minder eenvoudig. Met kennis van een rechtsregel ligt het immers voor de hand slechts die feiten te selecteren die vanuit de rechtsregel van belang zijn.2 De rechtsregel is dan een feitenfilter. Een intern gezichtspunt vanuit het recht belemmert aldus een objectieve waarneming van feiten.3 Bovendien is de maatschappij doordrenkt van juridische concepten, waardoor een zuivere objectieve waarneming van feiten wordt bemoeilijkt. In het bijzonder geldt dit ten aanzien van contractuele samenwerkingsverbanden, waarbij bedacht moet worden dat de (fiscale) rechtsregels de keuze voor een bepaalde rechtsvorm van het samenwerkingsverband kunnen beïnvloeden.
Gezien de moeilijkheden die bestaan bij een waarneming vanuit een intern gezicht-punt, zal ik het fenomeen eerst benaderen vanuit een andere dan de (fiscaal-) juridische invalshoek. Omdat in de organisatiewetenschappen al veel onderzoek is gedaan naar het fenomeen samenwerking tussen ondernemingen, kies ik voor die invalshoek.
Ik beschrijf het fenomeen van samenwerking aldus zoveel mogelijk vanuit een extern gezichtspunt, al besef ik dat het voor een jurist met kennis van de relevante rechtsregels welhaast onmogelijk is een zuiver extern gezichtspunt te kiezen. Doordat in de maatschappij nu eenmaal in het recht gecreëerde samenwerkingsvormen worden geaccepteerd, zal bij een omschrijving van de feitelijke grondslag van samenwerking altijd enige mate van selectie vanuit de rechtsregel plaatsvinden. Toch zal ik trachten om op een zo objectief mogelijke wijze, onafhankelijk van hetgeen het (privaat)recht normeert, te komen tot een model dat de modaliteiten van samenwerking zo goed mogelijk beschrijft. Dit model gebruik ik om inzichtelijk te maken hoe de begrippen op elkaar inhaken die in het burgerlijk recht en in het fiscale recht worden gebruikt om samenwerking te normeren. Voorts maak ik aan de hand van dit model duidelijk wat de betekenis van de “intensiteit van samenwerking” is voor de te onderkennen handelingen die de samenwerkende partijen in het kader van hun samenwerking verrichten. Het model bepaalt de volgorde waarin ik de diverse samenwerkingsvormen aan een analyse onderwerp. Door te beginnen bij de samenwerkingsverbanden die gebruikt worden door partijen die een geringe mate van intensiteit van samenwerking wensen, en op te bouwen naar samenwerkingsverbanden voor partijen die intensiever wensen samen te werken, laat ik zien dat er spanning bestaat tussen het algemene, objectieve karakter van de btw (inclusief het bijbehorende aftrekrecht) en de idee van samenwerking. Dit deel van het onderzoek vormt dus de leidraad voor de volgende delen.