Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/8.4
8.4 Waarom worden samenwerkingsverbanden gevormd?
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS364484:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
T.P. van Duuren, De joint venture-vennootschap (diss.), Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2002, blz. 1.
S. Comino, P. Mariel and J. Sandonís, Joint ventures versus contractual agreements: an empirical investigation, Spanish Economic Review, 2007, Vol 9; Nr. 3, blz. 160. De transactiekostentheorie bouwt voort op onder andere de agentschaptheorie. R.N.F. Zuidgeest, Verbondenheid in het belastingrecht (diss.), Kluwer, Deventer, 2008, blz. 22. Zie over de agentschaptheorie: S. Douma en H. Schreuder, Economic approaches to organizations, Prentice Hall, Upper Saddle River (N.Y.), 2008, blz. 131-160 en J.L. Bouma en Gj. van Helden, Management accounting en economische organisatietheorie, Academic Service, Schoonhoven, 1994, blz. 41-48.
R.H. Coase, The Nature of the Firm, Economica, 1937, nr. 4, blz. 386-405, en herdrukt in R.H. Coase, The Firm, the Market, and the Law, University of Chicago Press, Chicago London, 1988, blz. 33-55. Zie ook: R. Schwedberg, Principles of economic sociology, Princeton University Press, Princeton, 2003, blz. 79-80.
H. Kerkmeester en R.W. Holzhauer, Een inleiding in de economische theorie van de onderneming, Kluwer, Deventer, 2002, blz. 10.
O. Williamson, The economic institutions of capitalism, Free Press, New York, 1985. Zie ook: R. Schwedberg, Principles of economic sociology, Princeton University Press, Princeton, 2003, blz. 80-81.
O. Williamson, The economic institutions of capitalism, Free Press, New York, 1985. Zie ook: S. Comino, P. Mariel and J. Sandonís, Joint ventures versus contractual agreements: an empirical investigation, Spanish Economic Review, 2007, Vol 9; Nr. 3, blz. 160.
H. Kerkmeester en R.W. Holzhauer, Een inleiding in de economische theorie van de onderneming, Kluwer, Deventer, 2002, blz. 14.
Williamson duidt dit aan als “seeking self-interest with guile”. O. Williamson, The economic institutions of capitalism, Free Press, New York, 1985, blz. 46.
L.A.G. Oerlemans en P.N. Kenis, Netwerken en innovatieve prestaties, Management & Organisatie, 2007, nr. 3/4 blz. 47.
H.W. de Jong, Joint Ventures, Economisch-statistische berichten, 1987, nr. 3604, blz. 419.
Zie ook: F.W.M. Boekema en D.J.F. Kamann, Sociaal-economische netwerken, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, blz. 59.
Op detailniveau kunnen uiteenlopende verklaringen worden gevonden voor het verschijnsel van samenwerking. Zo vormen bijvoorbeeld beperking van de concurrentie en / of vergroting van het marktaandeel, risicospreiding en productdiversificatie dan wel specialisatie redenen voor samenwerking. Ook het behalen van kostenbesparingen en / of het realiseren van schaalvoordelen, alsmede bundeling van technische kennis of het gezamenlijk ontwikkelen daarvan (“research en development”, vaak kortweg aangeduid als: “R&D”) zijn motieven voor samenwerking. Voorts kan het motief voor samenwerking gelegen zijn in het verbeteren van productie of de distributie. Samenwerking kan een middel zijn om zich te beschermen tegen vijandelijke overnames, of een aanloop vormen naar een volledige fusie.1 Uiteindelijk zijn alle bovengenoemde verklaringen terug te voeren op één overkoepelende verklaring. Deze overkoepelende verklaring is dat door samen te werken partijen (ondernemers) voordelen kunnen behalen die voor hen ieder afzonderlijk buiten bereik liggen. Het in samenwerking verrichten van activiteiten creëert meerwaarde. In de (sociaal-)economische literatuur zijn diverse theorieën ontwikkeld die verklaren hoe deze gemeenschappelijke doelen kunnen worden bereikt door samenwerking. Een belangrijk ijkpunt is de zogenoemde “transactiekostentheorie”.2
De door Coase ontwikkelde transactiekostentheorie heeft in de oorsprong betrekking op de positie van één enkele ondernemer ten opzichte van de markt als geheel.3 Deze theorie poogt te verklaren dat ondernemingen sommige activiteiten inkopen, terwijl zij andere activiteiten juist intern verrichten. Als verklaring biedt de transactiekostentheorie dat de markt niet altijd efficiënt werkt, en dat het verrichten van transacties kosten met zich meebrengt. Op de eerste plaats worden deze kosten veroorzaakt doordat de ondernemer zich dient te informeren over de producten en deelnemers op de markt (informatiekosten). Op de tweede plaats zijn er kosten verbonden aan het onderhandelen over contractspecificaties en prijzen, wanneer deze niet van tevoren vaststaan. Op de derde plaats brengt het opstellen van contracten kosten met zich mee. Op de vierde plaats kunnen toezichtkosten noodzakelijk zijn, om te onderzoeken of de wederpartij zich aan de gemaakte afspraken houdt. Op de vijfde plaats zijn er kosten verbonden aan het afdwingen van het nakomen van gesloten contracten en het bedingen van schadevergoedingen indien het contract niet wordt nageleefd. Op de zesde en laatste plaats kunnen er kosten verbonden zijn aan het beschermen van rechten (zoals rechten van intellectuele eigendom) waarop anderen dan de contractspartners inbreuk maken. Tezamen genomen vormen deze kostencategorieën de belangrijkste componenten van de zogenoemde “transactiekosten”.4
Williamson “transponeerde” de transactiekostentheorie van de positie van één ondernemer ten opzichte van de markt, naar de positie van twee of meer ondernemers ten opzichte van elkaar.5 Williamson zocht naar het antwoord op de vraag waarom ondernemers sommige activiteiten in samenwerking met anderen verrichten, terwijl zij andere activiteiten juist zelf, intern, verrichten. De verklaring die de transactiekostentheorie biedt, is dat samenwerking transactiekosten reduceert. Doordat partijen samenwerken, kunnen zij bijvoorbeeld de kosten van het telkens sluiten van contracten mitigeren. Samenwerkingsverbanden bestaan in die visie bij de gratie van een imperfecte markt.6
In de theorie van Williamson is één van de uitgangspunten dat, hoewel actoren in de markt rationeel handelend streven naar maximalisatie van economische voordelen, dit rationeel handelen begrensd is (“bounded rationality”). Actoren beschikken in deze theorie niet over alle benodigde informatie, en / of kunnen niet alle beschikbare informatie bevatten, waarderen of verwerken. Dit informatietekort veroorzaakt bij beslissende actoren onzekerheid, die zij juist wensen te reduceren. Het vergaren van de benodigde informatie brengt vervolgens (transactie)kosten met zich mee.7 Belangrijk in de theorie van Williamson is ook dat individuen in organisaties, en daarmee ook organisaties zelf, “opportunistisch gedrag” vertonen, waarbij list en bedrog niet worden geschuwd (“opportunism”).8 Er bestaat een aanhoudend risico dat een organisatie haar individuele doelen laat prevaleren boven de doelen van het samenwerkingsverband of zich zelfs opportunistisch gedraagt (“seeking self-interest with guile”).9 Om dit opportunistisch gedrag te ondervangen, proberen organisaties contracten te sluiten. Het sluiten van contracten leidt echter tot transactiekosten.
Deze uitgangspunten hebben relevantie voor (beoogde) verhoudingen van samenwerking tussen ondernemers. Terwijl in de transactiekostentheorie het aangaan van een samenwerkingsverband in beginsel leidt tot een reductie van de transactiekosten, brengt samenwerking op zichzelf onzekerheden (risico’s) en kosten met zich mee. Het gevaar bestaat dat de andere partijen die bij de samenwerking betrokken zijn opportunistisch gedrag zullen vertonen. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat kennis die in het kader van de samenwerking is verstrekt, door de ander voor eigen doeleinden wordt gebruikt. Bij het aangaan van een samenwerkingsverband doet zich de zogenoemde “samenwerkingsparadox” voor.10 Hoewel de samenwerkende partijen elkaar enerzijds nodig hebben om een meerwaarde te realiseren, blijven zij anderzijds zelfstandige actoren die zelf beter willen worden van de samenwerking, en in ieder geval willen voorkomen dat alleen de ander een voordeel uit de samenwerking heeft.11