JAR 2014/162:Prejudiciële beslissing op voet art. 392 Rv. Loonaanspraak bij ziekte; verval loonaanspraak bij weigering passende arbeid i.g.v. gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid; art. 7:629 lid 3, aanhef en onder c, BW; algeheel verval loonaanspraak? De prejudiciële vraag of art. 7:629 lid 3, aanhef en onder c, BW meebrengt dat in de daar geschetste situatie (te weten dat de werknemer, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in art. 7:658a lid 4 BW voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, niet verricht) de aanspraak op loon geheel komt te vervallen, moet aldus worden beantwoord dat in het in art. 7:629 lid 3, aanhef en onder c, BW bedoelde geval de aanspraak op het in art. 7:629 lid 1 BW bedoelde loon geheel komt te vervallen, derhalve ook over het deel van de werktijd waarvoor de werknemer arbeidsongeschikt is.