HR, 04-12-2015, nr. 15/05529
ECLI:NL:HR:2015:3547
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-12-2015
- Zaaknummer
15/05529
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3547, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑12‑2015; (Raadkamer)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2385, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2385, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3547, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Ontslag rechter wegens tenminste twee jaar onafgebroken arbeidsongeschiktheid (art. 46i lid 1 Wrra).
Partij(en)
4 december 2015
Vierde Kamer
15/05529
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
op een vordering, als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 13 november 2015, tot ontslag als rechterlijk ambtenaar van: [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats] (hierna: de betrokkene).
1. De vordering van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal heeft op 13 november 2015 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene op de voet van artikel 46i, lid 1, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) zal ontslaan met ingang van 1 januari 2016.
Bij de vordering heeft de Procureur-Generaal de volgende stukken overgelegd:
a. brief van de president van de Rechtbank Noord-Holland houdende een verzoek tot vordering van ontslag van de betrokkene, d.d. 22 januari 2015, met bijlagen;
b. brief van de Procureur-Generaal d.d. 18 maart 2015 aan de betrokkene;
c. brief van de betrokkene d.d. 23 maart 2015 aan de Procureur-Generaal;
d. brief van de Procureur-Generaal d.d. 30 april 2015 aan de betrokkene;
e. brief van de president van de Rechtbank Noord-Holland d.d. 2 juni 2015, met bijlagen;
f. brief van de Procureur-Generaal d.d. 20 juli 2015 aan de betrokkene;
g. brief van de Procureur-Generaal d.d. 14 september 2015 aan de betrokkene;
h. brief van de betrokkene d.d. 17 september 2015 aan de Procureur-Generaal.
2. De raadkamer
Op 30 november 2015 is door de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek, als bedoeld in artikel 46p, lid 1, Wrra, ingesteld.
De betrokkene en de waarnemend president van de Rechtbank Noord-Holland zijn bij brief van 13 november 2015 in kennis gesteld van het tijdstip waarop de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer zou instellen. Beiden hebben per brief aan de griffier laten weten af te zien van hun aanwezigheid in raadkamer en van de mogelijkheid om gehoord te worden.
De Procureur-Generaal heeft de vordering in raadkamer mondeling toegelicht.
3. Beoordeling
3.1
De betrokkene is rechter in de Rechtbank Noord-Holland en derhalve een voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b Wrra.
3.2
Artikel 46i, lid 1, Wrra bepaalt dat de rechterlijk ambtenaar, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad kan worden ontslagen, indien:
a. de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;
b. herstel van zijn ziekte binnen een periode vanzes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en
c. naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame re-integratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van de Minister van Veiligheid en Justitie, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
Artikel 46j Wrra bepaalt voorts dat bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, lid 1, de uitslag wordt betrokkenvan de beoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
3.3
Gelet op de door de Procureur-Generaal overgelegde stukken en het in raadkamer ingestelde onderzoek, moet worden vastgesteld dat is voldaan aan de in artikel 46i, lid 1, Wrra genoemde voorwaarden. De Hoge Raad is van oordeel dat voldoende gronden aanwezig zijn om de betrokkene op de voet van artikel 46i Wrra per 1 januari 2016 als rechterlijk ambtenaar ontslag te verlenen.
4. Beslissing
De Hoge Raad ontslaat [betrokkene] , rechter in de Rechtbank Noord-Holland, als rechterlijk ambtenaar per 1 januari 2016.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris, als voorzitter, vice-president W.A.M. van Schendel en de raadsheren E.N. Punt, C.A. Streefkerk en T.H. Tanja-van den Broek, in tegenwoordigheid van de griffier J. Storm, en is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
Conclusie 13‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Ontslag rechter wegens tenminste twee jaar onafgebroken arbeidsongeschiktheid (art. 46i lid 1 Wrra).
K/2015/001
Aan de Hoge Raad der Nederlanden, Vierde Meervoudige Kamer
Vordering als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
betreffende
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1964, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats].
Betrokkene is rechter in de Rechtbank Noord-Holland en derhalve een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). Zij is sinds 31 maart 2011 arbeidsongeschikt wegens ziekte. In zijn brief van 22 januari 2015 heeft mr. E.J. van der Molen, destijds President van de Rechtbank Noord-Holland, mij verzocht betrokkene bij de Hoge Raad voor te dragen voor ontslag op grond van artikel 46i lid 1 Wrra. De President heeft een dossier aangaande de arbeidsongeschiktheid van betrokkene overgelegd.
Artikel 46i lid 1 Wrra bepaalt dat een rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid door de Hoge Raad kan worden ontslagen indien a) de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd, b) herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na voornoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en c) naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame re-integratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
Artikel 46j Wrra houdt in - kort gezegd - dat de Hoge Raad het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betrekt bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i lid 1.
Uit de door de President overgelegde stukken blijkt het volgende.
Bij beslissing van het UWV van 27 september 2013 is aan betrokkene een zogenoemde WGA-uitkering toegekend, waarbij WGA staat voor ‘werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten’. Volgens de toelichting bij de beslissing had betrokkene sinds 31 maart 2011 twee jaar door ziekte niet kunnen werken. Het UWV achtte haar 100% arbeidsongeschikt.
Omdat de verzekeringsarts had aangegeven dat verbetering van de belastbaarheid onzeker was maar niet uitgesloten en hij een herbeoordeling na een jaar adviseerde, was het gerechtsbestuur van mening dat op dat moment niet voldoende vaststond dat was voldaan aan de voorwaarde van artikel 46i lid 1 sub b Wrra. Om die reden is ervan afgezien mij te verzoeken een ontslagvordering in te stellen.
De herbeoordeling heeft plaatsgevonden in november 2014. De verzekeringsarts verwachtte dat de functionele mogelijkheden niet wezenlijk zouden veranderen. De arbeidsdeskundige van het UWV adviseerde daarom toekenning van een IVA-uitkering, een voorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Desalniettemin hield de beslissing van het UWV van 17 december 2014 in dat betrokkene haar WGA-uitkering behield.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Bij beslissing van 27 mei 2015 heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en aan betrokkene met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toegekend. Blijkens de heroverweging is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat de prognose qua herstel van de belastbaarheid slecht is en dat sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie of een situatie waarbij op lange termijn niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid is te verwachten.
Op grond van het voorafgaande ben ik van oordeel dat ten aanzien van betrokkene is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Per 1 oktober 2015 was betrokkene vier en een half jaar arbeidsongeschikt. Gelet op de beslissing van het UWV van 27 mei 2015 en de daaraan ten grondslag liggende medische rapportage is duurzame re-integratie in de eigen arbeid of andere passende arbeid binnen een redelijke termijn niet te verwachten.
Alvorens over te gaan tot het instellen van een vordering bij de Hoge Raad heb ik bij schrijven van 18 maart 2015 betrokkene - overeenkomstig artikel 46o lid 3 Wrra - in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid heeft zij gebruik gemaakt. In haar brief van 23 maart 2015 stelde zij zich op het standpunt - kort gezegd - dat niet was voldaan aan het vereiste voor ziekteontslag dat duurzame re-integratie niet binnen een redelijke termijn is te verwachten. Daarop heb ik betrokkene bij brief van 30 april 2015 laten weten dat ik mij nader zou beraden alvorens te beslissen over het al dan niet instellen van een vordering. Nadat het UWV het bezwaar gegrond had verklaard en naar aanleiding van mijn brieven van 20 juli en 14 september 2015 heeft betrokkene op 17 september 2015 schriftelijk bevestigd dat zij niet langer vasthield aan voornoemd standpunt en dat zij, gelet daarop, geen gebruik wenste te maken van de gelegenheid tot een gehoor.
De stukken van deze zaak leg ik over overeenkomstig de bijgevoegde inventarislijst.
Gelet op het voorafgaande vorder ik dat de Hoge Raad [betrokkene] op de voet van artikel 46i lid 1 Wrra zal ontslaan met ingang van 1 januari 2016.
’s-Gravenhage, 13 november 2015
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Inventarislijst dossier [betrokkene] (K/2015/001)
Brief President Rechtbank Noord-Holland houdende een verzoek tot vordering van ontslag van [betrokkene] d.d. 22 januari 2015, met 7 bijlagen
Brief Procureur-Generaal d.d. 18 maart 2015 aan [betrokkene]
Brief [betrokkene] d.d. 23 maart 2015 aan de Procureur-Generaal
Brief Procureur-Generaal d.d. 30 april 2015 aan [betrokkene]
Brief President Rechtbank Noord-Holland d.d. 2 juni 2015, met 2 bijlagen
Brief Procureur-Generaal d.d. 20 juli 2015 aan [betrokkene]
Brief Procureur-Generaal d.d. 14 september 2015 aan [betrokkene]
Brief [betrokkene] d.d. 17 september 2015 aan de Procureur-Generaal