Sturen met proceskosten
Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/8.6.6:8.6.6 Conclusie doorberekening consequenties naar advocaat
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/8.6.6
8.6.6 Conclusie doorberekening consequenties naar advocaat
Documentgegevens:
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS601324:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor een goede deterrence van verstorend procesgedrag dienen kostenconsequenties bij de advocaat te landen, indien die verantwoordelijk is voor het betreffende gedrag. Dat laatste is vaak het geval, want de advocaat is meestal eerder de dominus litis dan een hired gun en bepaalt grotendeels de wijze van procesvoering.
Er zijn vier opties besproken waarmee de kosten van verstorend procesgedrag aan de advocaat kunnen worden doorberekend, waarvan twee gereguleerde opties. De ongereguleerde opties, die uitgaan van respectievelijk contractuele mogelijkheden en de transparante vrije markt, zullen niet voldoende functioneren, omdat de informatievoorsprong van de advocaat in de vorm van zowel hidden know-ledge als hidden action te groot is en de transparantie van de advocatenmarkt eveneens onvoldoende is.
Bij de gereguleerde opties is de directe weg van het eigen beursje afgezet tegen de indirecte weg van het tucht- en aansprakelijkheidsrecht. Daarbij is voorzichtig, bij gebrek aan harde gegevens, geconcludeerd dat de indirecte weg per saldo waarschijnlijk iets minder deterrence oplevert dan het eigen beursje, maar dat het eigen beursje te veel andere nadelen heeft die slecht scoren op het toetsingskader.1 Dat komt vooral door de slechte informatiepositie van de rechter over de onderlinge verhouding tussen advocaat en cliënt. Met een eigen beursje worden bovendien de tijd- en kostennadelen van het moeten beoordelen van schuld weer binnengehaald, terwijl eerder is geconcludeerd dat de rechter het beste op basis van risico en scherpe normen kostenconsequenties kan opleggen. Ook problemen met de geheimhoudingsplicht en perverse incassoprikkels bij de wederpartij laten het eigen beursje slechter scoren. De tucht- en aansprakelijk-heidsrechtelijke weg lijkt daarom het minst belastend, zeker als die wordt gefaciliteerd door drempelverlagende regulering en initiatieven, zoals: een (ooit wellicht verplichte?) Geschillencommissie Advocatuur, Gedragsregel 11, een verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering en rechters die indien nodig de weg van de informele klacht bewandelen.
Kortom, het eigen beursje kan beter in de lade blijven liggen waarin het in 2002 is weggestopt, omdat de potentie ervan om het procesrecht hoger te laten scoren op de criteria van het toetsingskader erg klein is, zelfs bij evidente advocatenfouten. Met name de effecten op tijd en kosten lijken juist nadelig uit te pakken, ten opzichte van de alternatieve indirecte weg.