NJB 2019/1565:Renteswaps. Dwaling. Prejudiciële vragen. Een ondernemer heeft renteswaps afgesloten om het risico te dekken dat de variabele rente zou gaan stijgen. De ondernemer doet een beroep op dwaling. De rechtbank stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de grenzen van het beroep op dwaling bij rentederivaten zoals renteswaps. Hoge Raad: 1. Mededelingsplicht. Ook bij een rentederivaat is uitgangspunt dat aan de mededelingsplicht is voldaan indien in algemene productinformatie inlichtingen zijn gegeven waaruit de cliënt die zich redelijke inspanning getroost, tijdig inzicht heeft kunnen krijgen in de wezenlijke kenmerken en risico’s van het derivaat. 2. Nadeel. De omstandigheid dat de dwalende geen nadeel heeft van zijn onjuiste voorstelling van zaken, staat niet eraan in de weg dat hij zich met succes beroept op dwaling. 3. Gevolgen. Indien aannemelijk is dat de cliënt ook bij afwezigheid van de dwaling voor afdekking van het renterisico zou hebben gekozen, zal hij zoveel mogelijk in de toestand moeten worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als hij niet in dwaling zou hebben verkeerd op het onderdeel of de onderdelen van de overeenkomst waarover hij dwaalde. Als er naast dwaling sprake is geweest van schending van de bijzondere zorgplicht van de bank, dient de daardoor veroorzaakte schade, voor zover zij niet reeds is vergoed in verband met de dwaling, volgens de daarvoor geldende regels te worden vergoed. 4. Causaal verband. Kenbaarheid. Een beroep op dwaling zal in het algemeen niet slagen, als het erop berust dat de bank geen melding heeft gemaakt van de aanwezigheid van een bankmarge, of dat de bank geen inzicht heeft gegeven in de componenten waaruit het vaste rentetarief is opgebouwd