NJB 2019/2502:Iemand ‘dwingen’ tot het dulden van ontuchtige handelingen, art. 246 Sr: daarvan kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in art. 246 Sr bedoelde handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. In casu heeft het hof de bewezenverklaring hiervan niet toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn handelingen aanvankelijk verrichtte toen het slachtoffer nog sliep, terwijl het Hof met betrekking tot de daarop volgende fase toen zij ‘wakker was geworden (en zich slapende heeft gehouden)’ niet heeft vastgesteld dat het opzet van de verdachte mede omvatte dat hij de wakker geworden slachtoffer tegen haar wil ontuchtige handelingen deed ondergaan