RO 2021/1
Mag de rechter in een uitkoopprocedure abstraheren van de gevolgen van handelingen van de uitkopende aandeelhouder die de waarde van de aandelen hebben verminderd, met het doel te komen tot een reële en redelijke vergoeding?
HR 06-11-2020, ECLI:NL:HR:2020:1745
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
6 november 2020
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
19/02245
- Conclusie
A-G mr. B.F. Assink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS251730:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1745, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑11‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:450, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑05‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑05‑2019
- Wetingang
Art. 1 Eerste Protocol EVRM; art. 2:201a, art. 2:359c BW
Essentie
Uitkoop. Reële en redelijke vergoeding.
Mag de rechter in een uitkoopprocedure bij het vaststellen van de uitkoopprijs, abstraheren van de gevolgen van handelingen van de uitkopende aandeelhouder die de waarde van de aandelen ten nadele van de uit te kopen aandeelhouder(s) hebben verminderd, met het doel te komen tot een reële en redelijke vergoeding?
Samenvatting
Eiser (hierna: de meerderheidsaandeelhouder) houdt 95% van de aandelen in de besloten vennootschap A. Verweerder (hierna: de minderheidsaandeelhouder) houdt 5% van de aandelen in A. De meerderheidsaandeelhouder is een uitkoopvordering op de voet van art. 2:201a BW gestart bij de Ondernemingskamer tegen de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.