Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2014, nr. WAHV 200.131.275
ECLI:NL:GHARL:2014:2564
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-04-2014
- Zaaknummer
WAHV 200.131.275
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:2564, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑04‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 23 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
- Vindplaatsen
Jwr 2014/38 met annotatie van J.W. van der Hulst
Uitspraak 01‑04‑2014
Inhoudsindicatie
De verhoging van rechtswege (artikel 23, tweede lid, van de WAHV) vindt alleen plaats als de sanctie niet tijdig volledig wordt betaald. Als (alleen) het bedrag van de administratiekosten niet tijdig is voldaan, rechtvaardigt dat dus geen verhoging. Daarbij heeft de officier van justitie niet de bevoegdheid het betaalde bedrag eerst in mindering brengen op de administratiekosten. Er is geen (wettelijke) grondslag waaraan hij de bevoegdheid tot een dergelijke wijze van toerekening kan ontlenen. Ook artikel 6:44 van het BW biedt hem die bevoegdheid niet.
Partij(en)
WAHV 200.131.275
1 april 2014
CJIB 154563912
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 4 juni 2013
betreffende
[naam betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te[woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van verhaal op diens bankrekening, waarvan de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 25 oktober 2012 kennisgeving heeft gedaan, gegrond verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1.
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende.
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking van 16 augustus 2011 een administratieve sanctie opgelegd van € 70,-. Voorts is in deze beschikking vermeld dat de betrokkene een bedrag van € 6,- aan administratiekosten is verschuldigd.
De betrokkene heeft tegen de inleidende beschikking beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep bij beslissing van 14 januari 2012 ongegrond heeft verklaard.
Deze beslissing is op 25 februari 2012 onherroepelijk geworden.
Op 23 februari 2012 heeft het CJIB van de betrokkene een bedrag van € 70,- ontvangen.
Op 26 maart 2012 is een eerste aanmaning verzonden. Daarbij is het te betalen bedrag verhoogd met € 35,-. Op 12 mei 2012 is een tweede aanmaning verzonden. Het te betalen bedrag is daarbij wederom verhoogd en wel met € 70,-.
Op 31 mei 2012 heeft het CJIB van de betrokkene een bedrag van € 6,- ontvangen en op
23 juli 2012 een bedrag van € 70,-.
Op 24 oktober 2012 is een bedrag van € 83,26 geïncasseerd van de bankrekening van de betrokkene. Op 25 oktober 2012 is een kennisgeving van verhaal uitgevaardigd; deze is op
1 november 2012 aan de betrokkene betekend. Tegen de tenuitvoerlegging van dit verhaal heeft de betrokkene verzet gedaan.
2.
Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter dit verzet gegrond verklaard. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de betrokkene het sanctiebedrag niet tijdig in zijn geheel heeft betaald. Dat de administratiekosten niet zijn voldaan rechtvaardigt, gelet op artikel 23, tweede lid, van de WAHV, geen verhoging, aldus de kantonrechter.
3.
De officier van justitie kan zich hiermee niet verenigen. Volgens de officier van justitie heeft de kantonrechter ten onrechte de conclusie getrokken dat de sanctie tijdig geheel is voldaan en niet de administratiekosten.
4.
De officier van justitie wijst in dit verband allereerst op artikel 11a van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 (BAHV 1994) en het arrest van dit hof d.d. 15 juni 2012 inzake WAHV 200.102.952 (gepubliceerd op www.rechtsspraak.nl onder ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480).
5.
De hier relevante bepalingen van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) luiden als volgt.
6.
Artikel 22, eerste lid, van de WAHV:
Met de inning van de administratieve sancties is de officier van justitie belast.
7.
Artikel 22, tweede lid, van de WAHV:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de inning voorschriften gegeven. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling van de administratieve sanctie, de administratiekosten, de verantwoording van de ontvangen geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen.
8.
Artikel 23, eerste lid, van de WAHV:
Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moeten de administratieve sanctie en de administratiekosten zijn voldaan.
9.
Artikel 23, tweede lid, van de WAHV:
De sanctie wordt van rechtswege met vijftig procent verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan.
10.
Het krachtens artikel 22, tweede lid, van de WAHV gestelde artikel 11a van het BAHV1994 luidt als volgt:
Degene aan wie een administratieve sanctie wordt opgelegd, is administratiekosten verschuldigd. De omvang van deze kosten wordt bepaald bij ministeriële regeling. Op de betaling van de administratiekosten zijn de artikelen van dit besluit betreffende de betaling van de administratieve sanctie, het toezicht en de verantwoording van de gelden van overeenkomstige toepassing. De administratiekosten worden samen met de administratieve sanctie in rekening gebracht.
11.
De opvatting van de officier van justitie komt er in de kern op neer dat in artikel 23, tweede lid, van de WAHV onder “deze” moet worden verstaan: het bedrag van de sanctie en de administratiekosten.
12.
In de tekst van dit artikellid, in de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, de systematiek van de regelgeving dan wel de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme, uitbreiding van de mogelijkheden tot uitzetting uit het beroep als bijkomende straf en enkele andere wijzigingen, waarbij, met ingang van 1 juli 2009, de regeling van de administratiekosten in de WAHV is opgenomen, is echter geen steun te vinden voor deze opvatting.
13.
In de regeling van artikel 11a van het BAHV 1994, waarop de officier van justitie heeft gewezen, kan evenmin steun worden gevonden voor zijn opvatting. Deze regeling heeft immers, zo blijkt uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, betrekking op de verschuldigdheid, de betaling en het in rekening brengen van de administratiekosten, maar niet op de vraag onder welke omstandigheden een verhoging moet worden toegepast.
14.
Ook uit het arrest van het hof, waarop de officier van justitie wijst, valt geenszins een interpretatie van artikel 23, tweede lid, van de WAHV af te leiden zoals de officier van justitie voorstaat. In dit arrest heeft het hof, voor zover hier van belang, geoordeeld omtrent de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de oplegging van administratiekosten in de zin van artikel 6 van de WAHV.
15.
De eerste beroepsgrond treft derhalve geen doel.
16.
De officier van justitie heeft verder betoogd dat in deze zaak het op 23 februari 2012 betaalde bedrag eerst in mindering is gebracht op de verschuldigde administratiekosten en daarna op de sanctie. Hierna stond van het sanctiebedrag nog € 6,- open.
17.
Het hof stelt voorop dat de toerekening van het betaalde bedrag eerst aan de administratiekosten in plaats van eerst aan de sanctie, ingrijpend van aard is, gezien de daaruit op de voet van artikel 23, tweede lid, van de WAHV voor een betrokkene voortvloeiende gevolgen.
18.
Met betrekking tot de vraag of de officier van justitie daartoe de bevoegdheid heeft stelt het hof allereerst vast dat hoofdstuk VIII van de WAHV de officier van justitie met het oog op de uitvoering van de hem in artikel 22, eerste lid, van de WAHV opgedragen taak tot inning van de administratieve sancties diverse, verstrekkende, bevoegdheden geeft. De bevoegdheid om in het kader van de WAHV ontvangen bedragen toe te rekenen op een andere wijze dan de betaler kennelijk heeft beoogd, behoort daar echter niet toe.
19.
Voorts is van belang dat omtrent de inning van de sanctie, zo bepaalt artikel 22, tweede lid, van de WAHV, bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven. Vastgesteld moet worden dat in bedoelde algemene maatregel van bestuur (het BAHV 1994) evenmin een regeling met betrekking tot de toerekening van bedragen is opgenomen, ook niet ter gelegenheid van de invoering, op 1 juli 2009, van de regeling met betrekking tot de administratiekosten in de WAHV.
20.
Uit het voorgaande volgt dat de officier van justitie niet aan de bij of krachtens de WAHV gestelde regels een bevoegdheid kan ontlenen om de bedragen toe te rekenen op de door hem voorgestane wijze.
21.
Het hof stelt voorts vast dat op 1 juli 2009 –dezelfde datum als die waarop ook de regeling van de administratiekosten in de WAHV is ingevoerd- titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het daarvan deel uitmakende artikel 4:92 in werking is getreden. Deze laatste bepaling geeft een algemene regeling voor de toerekening van betalingen ter voldoening van bestuursrechtelijke geldschulden. De geldschuld, voortvloeiend uit de oplegging van een administratieve sanctie en het in rekening brengen van administratiekosten kan als zodanige geldschuld worden gezien. Evenzeer is de officier van justitie, waar het gaat om de inning van sancties, als bestuursorgaan te beschouwen. De wetgever heeft echter, in artikel 2a van de WAHV, bepaald dat titel 4.4 van de Awb en daarmee ook artikel 4:92 van de Awb, niet van toepassing is op het opleggen en de inning van een administratieve sanctie en de administratiekosten op grond van de WAHV. Gelet hierop kan de officier van justitie aan artikel 4:92 van de Awb ook niet enige bevoegdheid tot toerekening ontlenen.
22.
De officier van justitie heeft in dit verband aangevoerd dat artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hem die bevoegdheid biedt.
23.
Dienaangaande overweegt het hof dat de regels in het BW primair zijn geschreven voor privaatrechtelijke verhoudingen. Dit brengt mee dat deze regels niet zonder meer van toepassing zijn voor zover de overheid handelt ter uitoefening van haar publieke taak. Dit geldt in de onderhavige situatie, de inning van een punitieve sanctie op basis van een administratiefrechtelijke wet, in het kader waarvan de officier van justitie diverse bevoegdheden zijn toegekend om eenzijdig de rechtsverhouding met een burger te bepalen. Er is daarbij geen sprake van de privaatrechtelijke verhoudingen kenmerkende contractsvrijheid.
24.
Hieruit volgt dat slechts van de toepasselijkheid van artikel 6:44 BW in deze situatie kan worden uitgegaan, hetzij indien artikel 6:44 BW kan worden beschouwd als uitwerking van een aan de verschillende rechtsgebieden gemeenschappelijk rechtsbeginsel, hetzij indien de wetgever deze bepaling (expliciet) van (overeenkomstige) toepassing heeft verklaard. In dit verband wijst het hof ook op hetgeen in de totstandkomingsgeschiedenis van de vierde tranche van de Awb is opgemerkt omtrent de verhouding van de Awb tot het BW in het algemeen en over de toepasselijkheid van het BW in het bestuursrecht in het bijzonder (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29702, nr. 3 (Memorie van Toelichting), bladzijden 14-16).
25.
Naar het oordeel van het hof kan het in artikel 6:44 BW bepaalde niet worden gezien als uitwerking van een aan de verschillende rechtsgebieden gemeenschappelijk rechtsbeginsel. Het in artikel 6:44 bepaalde is aanvullend –dat wil zeggen voor zover de contractspartijen niet anders hebben afgesproken- van aard.
26.
Gelet hierop kan de officier van justitie slechts aan artikel 6:44 BW enige bevoegdheid tot toerekening ontlenen, indien de wetgever deze bepaling voor een situatie als deze van overeenkomstige toepassing heeft verklaard. Dat is niet het geval.
27.
Het hof komt op grond van het voren overwogene tot het oordeel dat de officier van justitie niet de bevoegdheid heeft om het op 23 februari 2012 betaalde bedrag, dat overeenkomt met het sanctiebedrag, niet (geheel) toe te rekenen aan de sanctie. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond treft derhalve evenmin doel.
28.
Uit het voren overwogene vloeit voort dat de kantonrechter op goede gronden heeft beslist. Het hof zal de beschikking bevestigen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beschikking van de kantonrechter.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Schuijlenburg, Sekeris en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.