Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Artikel 3.3 [Inning bijdrage]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2020
- Bronpublicatie:
31-08-2020, Stb. 2020, 321 (uitgifte: 09-09-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-10-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-08-2020, Stb. 2020, 321 (uitgifte: 09-09-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
De cliënt betaalt:
- a.
de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, uiterlijk in de maand volgend op de maand waarover de bijdrage verschuldigd is, tenzij de verschuldigdheid van een bijdrage betrekking heeft op een maand die voorafgaand is aan de maand waarin het besluit, waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden;
- b.
ingeval de verschuldigdheid de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, betrekking heeft op een maand die voorafgaand is aan de maand waarin het besluit, waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden, uiterlijk in de maand volgend op de maand waarin het besluit waarmee een herziening is vastgesteld als bedoeld in artikel 3.6, aan de cliënt is verzonden;
- c.
de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, binnen dertig dagen nadat het CAK of de instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, het besluit bekend heeft gemaakt waarbij vastgesteld is of en in welke omvang de cliënt een bijdrage verschuldigd is.
Het CAK kan een afwijkende termijn vaststellen.
2.
Het CAK is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op de cliënt met vorderingen van of op de cliënt krachtens de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
3.
Het gemeentebestuur of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op een cliënt met vorderingen van of op deze cliënt krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Participatiewet. De eerste volzin is niet van toepassing op de bijdrage voor opvang voor personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
4.
Het CAK of een andere bij verordening aangewezen instantie, ingeval het de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, betreft, maakt, indien van toepassing, voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, voor zover artikel 3.8, 3.9, tweede en vierde lid, of 3.14, tweede of vierde lid, is toegepast, en de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, derde en vierde lid, gebruik van:
- a.
het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens;
- b.
gegevens van het college over de verstrekte aangewezen algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.4a, derde lid, de maatwerkvoorziening of het verleende persoonsgebonden budget.