Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Team Grootschalige Opspring, Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 55, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 2925, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 31-03-2021, nr. 20-003450-18
ECLI:NL:GHSHE:2021:972, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
31-03-2021
- Zaaknummer
20-003450-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:972, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 31‑03‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2018:9875, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1698
Uitspraak 31‑03‑2021
Inhoudsindicatie
De verdachte wordt ter zake van gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelast.
Parketnummer: 20-003450-18
Uitspraak : 31 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 16 oktober 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-721115-17 tegen:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle.
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de primair tenlastegelegde moord, het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als: ‘doodslag, gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren’.
De rechtbank heeft verdachte strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege.
De benadeelde partij [benadeelde partij] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Tot slot heeft de rechtbank beslist omtrent het beslag.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest, en de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege zal gelasten.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit en verzocht de voorlopige hechtenis zo spoedig mogelijk op te heffen. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, is een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te matigen. Voorts is betoogd dat oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege achterwege dient te blijven, nu in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling door het Openbaar Ministerie bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld en een behandeltraject voor verdachte na afloop van haar detentie dus ook op die manier kan worden verwezenlijkt. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman gepersisteerd bij hetgeen hierover in eerste aanleg is gezegd en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
- -
met verbetering en aanvulling van de bewijsvoering;
- -
met uitzondering van de overweging omtrent de strafbaarheid van de verdachte;
- -
met uitzondering van de opgelegde straf en de strafmotivering.
Bewijsvoering1.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is, op gronden als verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld wie het slachtoffer heeft gedood. De verdachte heeft verklaard dat zij wel in de woning is geweest, maar dat niet zij maar [getuige 1] het slachtoffer daar om het leven heeft gebracht. Deze alternatieve lezing kan niet worden uitgesloten of als onaannemelijk terzijde worden geschoven, mede nu deze steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 5] .
Het hof verenigt zich grotendeels met de bewijsvoering van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina’s 2 tot en met 11 van het vonnis. Het hof is echter van oordeel dat voornoemde bewijsvoering op onderdelen verbetering en aanvulling behoeft. Omwille van de leesbaarheid zal het hof de gehele bewijsvoering in het arrest opnemen, zodat deze als volgt komt te luiden.
Aantreffen van het slachtoffer op 26 januari 2017 door de politie
Op donderdag 26 januari 2017 werd de politie gebeld door de poetsvrouw van het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] die die ochtend een afspraak met het slachtoffer had om haar huis aan de [adres slachtoffer] te Maastricht te komen poetsen. Op haar aanbellen werd niet gereageerd. Daarop is de poetsvrouw met de buurvrouw van nummer [huisnummer] de woning binnengegaan met gebruik van een reservesleutel die de buurvrouw had. Daar troffen zij mevrouw [slachtoffer] niet aan. Zij zagen dat in de woning kastdeuren en laden open stonden, waarvan de inhoud gedeeltelijk op de vloer lag. Ook zagen zij bloedsporen, waarna zij de politie gewaarschuwd hebben. In de afgesloten garage bij de woning trof de politie mevrouw [slachtoffer] levenloos aan.2.
Mevrouw [slachtoffer] is voor het laatst door getuigen in leven gezien op maandag 23 januari 2017 rond 15.30 à 16.00 uur.3.De buurvrouw, [getuige 9] , heeft verklaard dat zij die avond, omstreeks 18.45 à 19.00 uur drie tijdschriften van Libelle in de brievenbus van mevrouw [slachtoffer] heeft gedaan omdat de deur niet werd opengedaan toen zij aanbelde. Deze Libelle lag op 26 januari 2017 nog op de deurmat. Verder lagen op de deurmat de kranten van dinsdag, woensdag en donderdag. De kranten lagen op de Libelle tijdschriften.4.
De verwondingen van het slachtoffer en de doodsoorzaak
Aan mevrouw [slachtoffer] zijn steekletsels toegebracht. Er was sprake van drie steekkanalen in de hals. Deze letsels hebben geleid tot zeer ernstig, deels inwendig bloedverlies en verbloeding. De verbloeding is opgetreden als gevolg van beschadiging van de talrijke kleinere bloedvaten en weke delen van de hals en de long. Verder werd snij- dan wel steekletsel aan haar rechterhand waargenomen, dat past bij een afweerletsel. In het gelaat en op de kruin had zij oppervlakkige huidbeschadigingen met bloeduitstortingen. Het letsel aan de kruin kan passen bij letsel ten gevolge van een val.5.Het van buiten komende penetrerend inwerkend geweld, het steken, heeft tot veel bloedverlies geleid met uiteindelijk verbloeding als doodsoorzaak.6.In de hals van het slachtoffer werden twee afgebroken stukken van een mes aangetroffen.7.
De arts en patholoog Kubat is aanvullend bevraagd over het tijdsverloop tussen het toebrengen van de verwondingen en het overlijden van het slachtoffer. Kubat gaf aan dat er geen grote bloedvaten waren geraakt door de diverse steekletsels, met name ook niet de vaten in de hals. Er was geen letsel aan de schildklier dat tot snel optredend, massaal bloedverlies zou kunnen hebben geleid. Bij letsels aan grote slagaders en grote aders kan het tot meerdere tientallen minuten duren tot de dood intreedt. Het is volgens Kubat daarom aan te nemen dat het minstens meerdere tientallen minuten heeft geduurd voordat de dood van mevrouw [slachtoffer] intrad.8.
Het hof neemt op basis van de verklaring van Kubat, net als de rechtbank, aan dat het minstens tientallen minuten heeft geduurd voordat mevrouw [slachtoffer] na het toebrengen van de steekletsels is overleden.
Het sporenbeeld ter plaatse
Er waren geen sporen van braak of verbreking in/aan de woning van het slachtoffer. Uit het sporenbeeld in de garage heeft de politie geconcludeerd dat er in de garage een worsteling/handgemeen heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer daar om het leven is gebracht. De garage was niet te betreden via de woning. De garage was te bereiken door middel van een kanteldeur en een toegangsdeur. Deze waren beide afgesloten.
Bij het onderzoek in de woning bleek dat alle ruimtes waren doorzocht. De inhoud van kasten lag op de vloer en lades en deuren stonden open. Her en der in de woning werden bloedsporen aangetroffen. Deze bevonden zich onder andere op de vloer, kasten, lades, deurklinken en andere voorwerpen.9.
Rondom het slachtoffer in de garage was een grote hoeveelheid bloed aanwezig. Tussen de toegangsdeur van de garage en de plaats waar het slachtoffer lag, was op de vloer geen bloed zichtbaar. In de garage was tegen de voorzijde van de verwarmingsradiator en tegen de binnenzijde van de toegangsdeur een aftekening van gevallen bloeddruppels zichtbaar.
Gelet op het totaalbeeld aan sporen (het bloedsporenbeeld rondom het stoffelijk overschot in de garage, het letsel van het slachtoffer en de afwezigheid van impactsporen in de rest van de garage) kan gesteld worden dat het slachtoffer zeer waarschijnlijk om het leven is gebracht op de plaats waar zij werd aangetroffen, tussen een kunststofrek en een diepvrieskast, nabij de zijmuur van de garage.
De aangetroffen bloedsporen betroffen bloedspatten, bloedcontactsporen en ook passieve bloeddruppels. In de woning waren op meerdere plaatsen bloedcontactsporen aanwezig. Deze bevonden zich hoofdzakelijk op deurklinken, lades en kasten. Gezien de plaats waar deze bloedcontactsporen zich bevonden zijn deze zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de dader die met bloed aan de hand de woning heeft doorzocht. Tegen de muur van de trap naar de eerste verdieping en op de vloer van de slaapkamer werden meerdere passieve bloeddruppels aangetroffen. Gezien deze passieve bloeddruppels werd door de forensisch onderzoekers geconcludeerd dat de dader zeer waarschijnlijk een bloedende verwonding had, mogelijk aan de hand.
De bloedspatten rondom het lichaam van het slachtoffer bevonden zich laag bij de vloer, op een maximale hoogte van 80 centimeter. Gelet op de hoogte van de bloedspatten tegen de zijmuur en de zijkant van de diepvries werd geconcludeerd dat het slachtoffer zich laag bij de grond bevond op het moment dat de bloedende letsels bij haar werden toegebracht. Gelet op de bloedconcentratie op de voorzijde van het vest, trui, onderhemd en BH heeft het bovenlichaam van het slachtoffer op het moment dat er vanuit de hals bloed stroomde zich iets in een rechtop zijnde positie bevonden. Dit bloed is over het midden van de borst
naar beneden gestroomd. Gelet op de bloedconcentratie in de linker oksel van het slachtoffer en de aftekening van bloed in het vest, onderhemd en BH tussen het borstbeen en de linker oksel kan gesteld worden dat het bovenlichaam in nagenoeg horizontale positie op een bepaald moment naar de linkerzijde is gekanteld . Gelet op de grote bloedconcentratie op de vloer tussen het kunststof rek en diepvries en de veegpatronen, kan worden geconcludeerd dat het slachtoffer waarschijnlijk door de dader bij de enkels is vastgepakt en enigszins vanaf de muur is verplaatst.10.
Het slachtoffer was bovendien overgoten met vloeibaar wasmiddel en met waspoeder. In de poel met bloed die werd aangetroffen, bevonden zich namelijk sporen van roze vloeibaar wasmiddel/wasverzachter en van wit waspoeder. Het sporenbeeld van uitlooppatronen in de vloeistof past bij het overgieten van vloeibaar wasmiddel terwijl het slachtoffer op de vloer lag.11.
Naast het rechterbeen van het slachtoffer lag een pak “Witte Reus”. De inhoud van dat pak lag gedeeltelijk onder het rechterbeen en de rechterarm. Naast het rechterbeen lag een fles “Woolite” met daarop een tweede fles “Woolite”. De dop van deze fles ontbrak en werd aangetroffen tussen de benen van het slachtoffer. In deze fles zat nog een rest van de inhoud. Enigszins verwijderd van de voeten van het slachtoffer lag horizontaal een fles “Fleuril”. De dop van deze fles ontbrak. In de fles was nog een kleine hoeveelheid van de inhoud aanwezig.12.
Het slachtoffer was nog gekleed in een bruine winterjas. De jas was voorzien van een dubbele ritssluiting die vrijwel geheel was geopend tot aan de hals. De beide jaszakken waren naar buiten gekeerd. Verder droeg het slachtoffer onder meer aan de linkerhand een donkerbruine wollen handschoen en de rechterhandschoen lag op de vloer in het bloed.13.
Op de vloer naast het slachtoffer stond in de roze vloeistof (wasverzachter) een schoenzoolspoor (AAHC2463NL). Een soortgelijk spoor werd ook aangetroffen op de vloer in de hal van de woning (AAKO8624NL). Verder werd in de hal op de tegelvloer, bij de voordeur naast de deurmat, een schoenafdruk aangetroffen (AAKO8626NL). Het betrof een met aarde/zand gezette schoenafdruk.14.Deze sporen waren niet geplaatst met de schoenen van het slachtoffer.15.Wat betreft afmetingen en profiel kunnen deze sporen zijn veroorzaakt met één paar schoenen.16.
Op de met bloed besmeurde deurklinken nam de politie geen papillairlijnen van vingers en handen (dactyloscopische sporen) waar. Daaruit concludeert de politie dat de dader bij het plaatsen van die sporen handschoenen heeft gedragen.17.
De slaapkamer aan de achterzijde van de woning
Twee deuren van een klerenkast stonden open. De derde deur stond op een kier; de deurknop was afgebroken en lag op de vloer. Het sluitmechanisme was verbogen en deels afgebroken.
Op de vloer en op het bed lagen diverse voorwerpen, onder andere handtassen, pasjes, zakdoekjes, beurzen, bescheiden en snoep. De lades onder het bed waren gedeeltelijk naar voren getrokken. Op onder andere de deurknop van de kast, het bed (de bedrand), de vloer en op diverse voorwerpen waren bloed- en veegsporen zichtbaar. Ook zat op een tas een grote bloedvlek. In de tas zat weer een pakje zakdoekjes met bloed erop.18.
De kamer midden aan de achterzijde van de woning
Op de vloer bij een ladekast lag een schemerlamp. De onderste lade van het ladekastje stond open. Op het ladekastje trof men bloedsporen aan. Er stond ook een kledingkast, waarvan de schuifdeur open stond. Op de grepen van de schuifdeur en de strijkplank trof men eveneens bloedsporen aan.19.
De slaapkamer aan de linkerzijde van de woning met inloopkast/kluis
De deur van deze kamer stond open, de deurklink aan de zijde van de overloop was met bloed besmeurd. De lades van het linker nachtkastje -gezien van de achterzijde van het bed- stonden gedeeltelijk open. Op de vloer links naast het bed en op het bed lagen diverse goederen, onder andere een trouwboekje en een paspoort. Op enkele van deze voorwerpen werden bloedsporen/-vegen aangetroffen. Recht tegenover de deuropening stond een tweedeurs kledingkast. De deuren hiervan stonden open. Op de sleutel van de rechterdeur bevonden zich bloedsporen. Op de buiten- en binnenzijde van de deur werden eveneens bloedsporen aangetroffen. Op het linker nachtkastje werden op het voorfront van de lade en op een ladeknop bloedsporen gezien.
In de kamer was nog een deur die toegang gaf tot een inloopkast. Deze deur was geopend en op de deurknop bevonden zich bloedsporen. Aan de binnenzijde werden bloedvegen waargenomen. In de deuropening van de inloopkast trof men een geopend geldkistje aan en op de vloer voor het kistje, op de drempel en in de slaapkamer, lagen verspreid papieren bescheiden. Het betroffen onder andere witte vellen papier, een testament, bewijzen van inschrijvingen, een folder, rekeningen en andere bescheiden. Op het geldkistje zag men meerdere bloedsporen/-vegen. Op een van de hoekjes van de vellen papier werd een bloedspoor waargenomen.
In de inloopkast bevond zich tegen de muur een medicijnkastje met daarop bloedsporen. Ook was tegen de muur een kluisje gemonteerd met een draaiknop en een cijferslot. De muur aan de bovenzijde van de kluis was beschadigd. Op de kluis lagen resten kalk. Ook waren op de muur bij die beschadigingen zwarte veegsporen zichtbaar. Tegen de muur hing een schemerlampje dat brandde. Op de vloer voor het kluisje lagen twee messen, een zilverkleurig brood-/smeermes en een vleesmees, waarvan de punt was afgebroken. Gezien het sporenbeeld werd geconcludeerd dat de dader vermoedelijk met de aangetroffen messen heeft geprobeerd de kluis van de muur te breken. Hierbij is gestoken/gewrikt tussen de muur en de kier tussen de kluis en de muur. Bij het demonteren van de kluis bleek dat de mespunt van het vleesmes achter de kluis zat. Op de draaiknop, op de cijferknoppen en aan de rechterzijde werd bloed aangetroffen.20.
Zowel in de garage als in de woning zijn verschillende bloedsporen veiliggesteld en bemonsterd.
Weggenomen goederen
In het onderzoek kon worden vastgesteld dat er goederen van het slachtoffer weg waren. Aan de dochter van het slachtoffer, de getuige [getuige 2] , zijn foto’s getoond van de sieraden van haar moeder. De dochter miste een goudkleurige ring met roodgekleurde steentjes.21.
De zus van het slachtoffer, de getuige [getuige 10] , miste een geelgouden armband, die eruit zag als een koord.22.
De poetshulp, de getuige [getuige 3] , heeft over een zilveren armband in de vorm van een vork verklaard. Volgens [getuige 3] droeg het slachtoffer deze armband vrijwel dagelijks.23.De buurvrouw van het slachtoffer, de getuige [getuige 9] , miste een ovaalvormig model horloge en verklaarde eveneens over de armband die op een vork leek.24.Verder is het horloge van het merk Prisma dat het slachtoffer kort voor haar dood bij een juwelier had opgehaald, niet teruggevonden.25.
Verklaring van [getuige 1]
Op 12 juli 2017 is [getuige 1] door de politie als getuige verhoord. Toen hem werd gevraagd wat hij wist over de moord op een bejaarde vrouw uit Maastricht, verklaarde hij dat het tussen 20 januari en 30 januari 2017 moet zijn gebeurd. [voornaam verdachte] (verdachte) had tegen hem gezegd dat ze geld ging maken en vroeg of ze zijn fiets en jas mocht lenen. Dit was een winterjas van [merk jas] . [getuige 1] had haar nog zijn muts gegeven. [voornaam verdachte] vertrok vervolgens op zijn fiets en kwam na ongeveer driekwartier terug. Ze klopte op de deur. Toen [getuige 1] de deur opendeed, zag hij [voornaam verdachte] staan. Hij zag dat ze zijn jas aan had en dat de voorkant van deze jas onder het bloed zat en dat [voornaam verdachte] zelf verwond was aan haar linker duim. Toen [getuige 1] haar vroeg wat er was gebeurd, vertelde [voornaam verdachte] hem dat de vrouw waarschijnlijk wel dood zou zijn. [voornaam verdachte] vertelde hem dat zij een vrouw had zien lopen die netjes gekleed was en ze had ‘bling bling’ gezien. Ze was achter deze vrouw aan gelopen en is met de vrouw de woning mee ingelopen. [voornaam verdachte] had verder verteld dat ze wollen handschoenen droeg. [voornaam verdachte] dacht dat als zij het mes zou laten zien de vrouw wel zou schrikken en haar het geld zou geven, maar dat de vrouw meteen begon te gillen en dat ze toen gestoken heeft, dat het mes was afgebroken en dat het ene stuk van het mes nog in de vrouw zat, dat ze vloeibaar wasmiddel had gestrooid om sporen te vernietigen en dat ze had geprobeerd met een schroevendraaier een kluis open te breken. [getuige 1] heeft verklaard dat hij aan het einde van de schroevendraaier kalkresten heeft gezien.
[getuige 1] verklaarde verder dat [voornaam verdachte] hem een half handje vol goudkleurige juwelen had laten zien die ze bij de mevrouw had weggenomen, onder meer ringen. Ook liet ze hem geld zien. Verder had ze de sleutels van de woning nog, vertelde ze.
De jas die [voornaam verdachte] van hem had geleend heeft ze volgens [getuige 1] na die avond meegenomen om te wassen. Zij heeft die jas bij haar moeder achtergelaten. [getuige 1] heeft de moeder van [voornaam verdachte] later gebeld om te vragen waar zijn jas was. De moeder van [voornaam verdachte] heeft teruggebeld en verteld dat ze de jas gevonden had, dat deze onder het bloed zat en dat ze daarmee naar de politie in Bilzen was gegaan.
Tot slot heeft [getuige 1] verklaard dat [voornaam verdachte] later diezelfde dag een grote tas had met daarin zijn jas en een handvat van een mes, van zilverkleurig metaal.26.
De door de moeder van de verdachte aangetroffen tas
Op 3 februari 2017 meldde de moeder van de verdachte, [moeder verdachte] , zich bij de Belgische politie omdat haar dochter vermist was. Zij overhandigde de politie een zak met daarin onder andere een bebloede handdoek en een afgebroken keukenmes. Deze tas had haar dochter [voornaam verdachte] meegebracht die op dat moment in het ouderlijk huis verbleef.27.
De moeder van verdachte heeft hierover op 19 en 20 juli 2017 bij de politie verklaard dat zij op 3 februari 2017 werd gebeld door [getuige 1] , die vertelde dat hij een jas aan [voornaam verdachte] had meegegeven en dat deze jas vol bloed zat. Dit was een jas van het merk [merk jas] . [getuige 1] had deze jas nog niet van [voornaam verdachte] teruggekregen. De moeder van verdachte is vervolgens met de stiefvader van verdachte gaan zoeken naar de jas en trof een plastic tas aan met daarin onder andere een volledig besmeurde jas van [merk jas] , een handvat en een klein stuk van een lemmet van een snijmes en een handdoek met rode vlekken. Deze tas heeft zij vervolgens aan de Belgische politie overhandigd.
Verder heeft de moeder van de verdachte verklaard dat ze op dinsdag 24 januari 2017 had gezien dat [voornaam verdachte] een wond had aan haar duim had. De wond hing helemaal open, maar bloedde niet meer; aan de binnenzijde van de hand zag de moeder van de verdachte opgedroogd bloed zitten. Voorts had de verdachte geldbiljetten bij zich waar bloed op zat.28.
Het afgebroken mes uit de tas is getest op de aanwezigheid van bloed en die test gaf een positieve uitslag. Er werden foto’s van gemaakt, waarna het mes is weggegooid door de Belgische politie en de rest van (de inhoud van de) tas aan verdachte is teruggegeven.29.
Bij de gerechtelijke sectie bij het NFI werden uit de hals van het slachtoffer [slachtoffer] twee lemmetdelen aangetroffen en veiliggesteld. Op één van de lemmetdelen stonden de letters ‘De’. Uit het ingestelde onderzoek naar het merk en type mes is gebleken dat de lemmetdelen afkomstig waren van een mes van het merk Deluxe. Het afgebroken heft werd gedurende de onderzoeken op en rond de plaats delict niet aangetroffen.
Vergelijking van de foto’s van het heft van het afgebroken mes met de lemmetdelen van het mes die in de hals van het slachtoffer zijn achtergebleven laat zien dat deze twee delen bij elkaar passen. Gezien het feit dat het materiaal waarvan het lemmet en heft zijn gefabriceerd ogenschijnlijk overeenkomt, de kleur van het materiaal ogenschijnlijk overeenkomt, de breukrand tussen het lemmet en het heft ogenschijnlijk op elkaar passen en de letter ‘l’ in het woord ‘Deluxe’ ogenschijnlijk in de breukrand in elkaar overlopen, concludeert verbalisant Coolen dat het lemmet en het heft hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk één geheel hebben gevormd.30.
Na de aanhouding van verdachte op 13 juli 2017 werden drie messen van het merk Deluxe bij een doorzoeking in de woning van de verdachte aangetroffen.31.
De bloedsporen en het DNA-bewijs
Zoals hiervoor al is genoemd, zijn in de garage verschillende bloedsporen veiliggesteld, waaronder bloedsporen op kleding van het slachtoffer. De monsters van de bloedsporen zijn onderzocht door het NFI. Het NFI heeft uit deze monsters DNA-profielen kunnen halen die een match opleverden met het DNA-profiel van een onbekende vrouw A. Nadat de verdachte was aangemerkt als verdachte en haar DNA was afgenomen en vergeleken met de bloedsporen in de garage en de woning, bleek dat de DNA-profielen uit deze bloedsporen matchen met het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte bleek dus de tot dan toe onbekende vrouw A te zijn.
Het betreft op de eerste plaats bloed dat is aangetroffen op de binnenkant van de garagedeur. Het verkregen DNA-profiel werd vergeleken met het DNA-profiel afkomstig uit een monster van het wangslijmvlies van de verdachte. De berekende frequentie van het op de deur aangetroffen DNA is kleiner dan 1 op 1 miljard. De berekende frequentie van het referentiemateriaal is eveneens kleiner dan 1 op 1 miljard.32.Het hof concludeert daaruit dat het bloed op de garagedeur van de verdachte afkomstig is. De kans dat het DNA-materiaal dat is aangetroffen afkomstig is van een willekeurige andere vrouw is immers extreem klein.
Vervolgens zijn ook andere bemonsteringen uit de garage door het NFI onderzocht. Voor al deze sporen geldt dat het aangetroffen DNA afkomstig kan zijn van de verdachte. Voor enkele sporen betreft het dan ook een berekende frequentie van 1 op 1 miljard, voor andere sporen is geen berekening uitgevoerd, maar in combinatie met de overige bloedsporen concludeert het hof met de rechtbank dat ook deze sporen afkomstig zijn van de verdachte. Het betreft:
- bloed op het pantykousje dat het slachtoffer droeg aan haar rechterbeen, aan de bovenzijde boven de schoenrand;33.
- bloed op het pantykousje dat het slachtoffer droeg aan haar linkerbeen;34.
- bloed op de bovenzijde van de broekband van de broek die het slachtoffer droeg;35.
- bloed op de bovenzijde van het scheenbeen van het slachtoffer;36.
Ook in de woning van het slachtoffer zijn bloedsporen aangetroffen. Ook deze sporen zijn bemonsterd en onderzocht door het NFI. Het NFI heeft uit deze monsters DNA-profielen kunnen halen die net als bij de hiervoor genoemde sporen overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte (betreffende de eerste 6 en het laatste spoor zelfs met een frequentie van kleiner dan 1 op 1 miljard). Het betreft:
- bloed op de deurklink van de wc-deur en op de deur van de meterkast in de hal van de woning van het slachtoffer;37.
- bloed op een sleutelbos aangetroffen in een lade van een dressoir/secretaire in de hal;38.
- bloed op de plank achter de trapleuning van de trap naar de eerste verdieping;39.
- bloed op de vloer in de slaapkamer van het slachtoffer en op de bedrand;40.
- bloed op de knop van het cijferslot van de kluis die zich in de inloopkast bevond;41.
- bloed op het heft van een smeermes, afkomstig uit de keuken van het slachtoffer, aangetroffen bij de kluis;42.
- bloed op het heft van een snijmes, waarvan de punt was afgebroken, afkomstig uit de keuken van het slachtoffer, aangetroffen bij de kluis;43.
- bloed op een akte/testament;44.
- bloed op een VGZ-document;45.
- bloed op een document met opschrift [opschrift] .46.
Op basis van de aangetroffen schoenzoolsporen en de uitslagen van het DNA-onderzoek, vermoedde de politie dat er sprake was van één dader. Tot op 21 september 2017, de datum van sluiten van het proces-verbaal leverde het forensische onderzoek geen aanwijzingen op dat er meer personen bij de zaak betrokken waren.47.
Dit beeld wordt bevestigd door de onderzoeken die tot de terechtzitting in hoger beroep zijn uitgevoerd. Van het mannelijk DNA in de bemonsteringen AAJJ9529NL#0l, #06 en #09 (afkomstig van het achterpand van de broek van het slachtoffer) zijn Y-chromosomale DNA-mengprofielen verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal twee mannen. Van het mannelijk DNA in de bemonstering AAJJ9540NL#05 (voorpand shirt slachtoffer) is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen van een man. Deze Y-chromosomale DNA-profielen komen niet met elkaar overeen en komen niet overeen met het Y-chromosomale DNA-profiel van [getuige 1] (RABP3233NL). Dit betekent dat de bemonsteringen AAJJ9529NL en AAJJ9540NL#05 DNA bevatten van verschillende mannen. Er zijn echter geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van [getuige 1] in deze bemonsteringen (NFI-rapport d.d. 19 november 2019, zaaknummer 2017.01.27.237, aanvraag 022).
De bloedmonsters AAJJ9529NL #01, #06 en #09 (achterpand broek slachtoffer) en Ook het aanvullend schoenafdrukspoor-onderzoek heeft bevestigd dat de afdruksporen AAKO8624NL en AAKO8626NL in de hal zijn veroorzaakt door eenzelfde type profielzool, terwijl het spoor in het afdrukspoor AAHC2463NL in de garage over de profielelementen van de andere afdruksporen past.48.
Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting
De verdachte heeft bij de politie op 3 februari 2017, toen zij werd verhoord over de tas die haar moeder aan de politie had overhandigd en dus voordat zij als verdachte in deze zaak was aangemerkt, verklaard dat zij de jas van [getuige 1] had geleend.49.Bij de behandeling ter terechtzitting op 19 juni 2018 en op 1 en 2 oktober 2018 heeft zij verklaard dat zij in de woning van het slachtoffer is geweest en de woning heeft doorzocht, terwijl zij bloedde aan haar duim, dat zij handschoenen droeg, dat ze de kluis heeft geprobeerd open te maken, dat er juwelen uit de woning zijn meegenomen en dat zij het slachtoffer bij haar enkels heeft vastgepakt en in ligstand heeft gebracht.50.
Conclusies van het hof met betrekking tot het bewijs
Het hof leidt uit de omstandigheden dat:
- -
mevrouw [slachtoffer] op 23 januari 2017 omstreeks 15.30 à 16.00 uur voor het laatst levend was gezien;
- -
zij donderdag 26 januari 2017 levenloos werd aangetroffen;
- -
zij haar jas nog aan had;
- -
de Libelle tijdschriften die door de buurvrouw op maandag 23 januari 2017 omstreeks 18.45 uur à 19.00 uur in de brievenbus waren gedaan, nog op de deurmat lagen;
- -
de kranten van dinsdag en woensdag ook op de deurmat lagen, bovenop de Libelle tijdschriften en
- -
er geen braaksporen in of aan de woning zijn aangetroffen,
af dat mevrouw [slachtoffer] op 23 januari 2017 om het leven is gebracht.
De sporen in de woning wijzen op één dader.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte de persoon is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Vaststaat dat de verdachte op de plaats van het delict is geweest. Dit heeft zij ook niet betwist.
Verder blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen dat de verdachte de woning van mevrouw [slachtoffer] intensief heeft doorzocht. Overal zat haar bloed: op deurklinken, op de trap, op sleutels in het dressoir in de hal en op kasten, lades en spullen in de woning. Nagenoeg alle ruimtes van de woning zijn doorzocht en geprobeerd is een kluis open te maken, waarvoor zij in elk geval messen afkomstig uit de keuken van het slachtoffer heeft gebruikt. Bij het wrikken achter de kluis brak het mes af.
Daarnaast heeft zij bloedsporen op het slachtoffer achtergelaten, te weten op haar broeksband, scheenbeen en pantykousjes.
Uit de vergelijking van de foto’s van het mes dat door de moeder in een tas van de verdachte is aangetroffen en naar de Belgische politie is gebracht, met de mesdelen die in het slachtoffer zijn achtergebleven, trekt het hof, net als de rechtbank, de conclusie dat de verdachte in het bezit is geweest van het mes waarmee mevrouw [slachtoffer] om het leven is gebracht. Bij de verdachte thuis zijn later ook messen van hetzelfde merk aangetroffen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voornoemde bewijsmiddelen nadrukkelijk wijzen in de richting van verdachte als degene die mevrouw [slachtoffer] in haar garage om het leven heeft gebracht en goederen uit haar woning heeft weggenomen.
Dit wordt bevestigd door de daderinformatie die zij kort na het delict aan [getuige 1] heeft medegedeeld, te weten:
- -
dat de dader met het slachtoffer mee naar binnen is gelopen, hetgeen past bij het feit dat het slachtoffer haar jas en handschoenen nog aan had en er geen braaksporen zijn aangetroffen;
- -
dat het slachtoffer is neergestoken waarbij een deel van het mes in het slachtoffer is achtergebleven;
- -
dat is getracht met behulp van wasmiddel sporen te wissen;
- -
dat de dader handschoenen droeg en zeer waarschijnlijk zelf gewond was;
- -
dat is getracht de kluis open te breken en dat juwelen en sleutels door de dader zijn meegenomen.
Voor het door de verdediging hiertegenover gestelde alternatieve scenario, kort gezegd inhoudende – zo begrijpt het hof – dat de beweerdelijk aldaar tevens in de woning aanwezige [getuige 1] voor de dood van [slachtoffer] verantwoordelijk zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof zelfs geen begin van aannemelijkheid.
Het hof overweegt in de eerste plaats dat de verdachte pas in een heel laat stadium met dit verhaal naar voren is gekomen. Eerder heeft zij zich bij de politie voornamelijk op haar zwijgrecht beroepen. De summiere verklaringen die zij heeft afgelegd, waren op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden grotendeels aantoonbaar onjuist en heeft zij later herzien. Zo verklaarde verdachte, toen zij bij haar verhoor werd geconfronteerd met de vele aangetroffen DNA-sporen van haar in de woning van het slachtoffer: “Dat kan niet.” en “Ik ben niet in dat huis geweest”.
Pas op 19 juni 2018 heeft zij tegenover de rechtbank een inhoudelijke verklaring afgelegd. Kort daarvoor heeft zij een brief aan de rechtbank geschreven met daarin haar versie van wat er is gebeurd. Deze verklaring is afgelegd in een stadium waarin het dossier compleet was en al geruime tijd ter beschikking stond aan de verdachte en haar advocaat. Het tijdstip van het inbrengen van dit alternatieve scenario heeft haar dus de gelegenheid gegeven haar verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier, hetgeen afbreuk kan doen aan haar geloofwaardigheid. Zij heeft bovendien wisselend verklaard en haar verklaring op verschillende momenten aangevuld of aangepast wanneer haar nieuwe informatie werd voorgehouden.
Daarnaast vindt dit door de verdachte geschetste scenario op geen enkele wijze steun in het procesdossier.
Zoals gezegd, wijzen de bewijsmiddelen naar slechts één dader, te weten de verdachte. Er zijn – ook na aanvullend onderzoek in hoger beroep – geen sporen aangetroffen die erop wijzen dat [getuige 1] in de woning aanwezig is geweest, laat staan dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de dood van mevrouw [slachtoffer] .
Voorts is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat [getuige 1] haar op een geraffineerde wijze heeft opgezadeld met dadersporen (bijvoorbeeld met de tas met daarin het afgebroken mes), zodat alle feiten en omstandigheden in de richting van verdachte zouden wijzen en hij zelf buiten schot bleef.
Ook is niet aannemelijk geworden dat [getuige 1] verdachte in haar macht had en haar voortdurend bedreigde en dat dit reden zou zijn waarom verdachte niet in op een eerder moment met dit scenario naar voren is gekomen.
Uit het onderzoek aan de telefoon van [getuige 1] zijn geen zaken naar voren gekomen die deze verklaring onderbouwen, integendeel. Zo blijkt uit de vele uitgelezen berichten van de telefoon van [getuige 1] over de periode na het delict dat hij erg op haar gesteld was, veelvuldig contact met haar zocht, maar dat zij weinig antwoord gaf en op bepaalde momenten best tegen [getuige 1] durfde in te gaan. Zij maakt hem ook het verwijt dat hij dingen over haar verteld heeft aan anderen. Dreigende of boze taal van de zijde van [getuige 1] gericht aan verdachte is er niet in te vinden (aanvullend proces-verbaal d.d. 3 september 2018, dossierpagina 2714; proces-verbaal van bevindingen sms-berichten d.d. 17 juli 2018).
Ook is uit het dossier niets naar voren gekomen waaruit zou volgen dat haar leven en dat van haar kinderen gevaar liep wanneer zij zou spreken over de vermeende betrokkenheid van [getuige 1] bij het delict. Navraag naar de kinderen bij pleegouders leverde niets op waaruit blijkt dat de verdachte haar kinderen in veiligheid heeft gebracht of moeten brengen, teneinde vrijuit te kunnen verklaren, zoals ze op 19 juni 2018 verklaard heeft. De kinderen hebben voortdurend op dezelfde plek verbleven. De verklaring van de verdachte hield in dat zij door haar elders waren ondergebracht ten opzichte van de verblijfplaats in de periode na het delict en in de periode na haar aanhouding. De verblijfplaats waarvan [getuige 1] volgens haar op de hoogte zou zijn geweest. Daarvan blijkt dus niets. De pleegouders zeggen dat zij geen contact hebben gehad met de verdachte of met personen uit haar omgeving, laat staan dat de kinderen verplaatst zouden zijn (processen-verbaal met betrekking tot het horen van de pleegouders van de verdachte).
Het hof heeft daarentegen geen reden te twijfelen aan de verklaring van [getuige 1] , inhoudende dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht. [getuige 1] heeft op 12 juli 2017 voor het eerst een verklaring afgelegd. Dit was vóórdat de verdachte als verdachte was aangemerkt. Zijn verklaring is zeer gedetailleerd en bevat, zoals gezegd, veel specifieke daderinformatie die op dat moment nog niet publiekelijk bekend was toen hij door de politie als getuige werd verhoord. [getuige 1] heeft de voor verdachte belastende verklaring van 12 juli 2017 later bij de rechtbank (op 6 februari 2018) en ten overstaan van de rechter-commissaris (op 26 september 2018) bevestigd. Het hof stelt in dit verband vast dat de verklaringen van [getuige 1] bij de politie, de rechtbank en tegenover de rechter-commissaris nauwkeurig en op wezenlijke onderdelen consistent zijn.
[getuige 1] heeft zichzelf bovendien toetsbaar opgesteld door vrijwillig mee te werken aan de verhoren, het DNA-onderzoek en aan het onderzoek aan zijn mobiele telefoon.
Tot slot acht het hof het volgende van belang. De raadsman heeft op 14 maart 2019 naar voren gebracht dat ene [getuige 4] op zijn kantoor is geweest en informatie heeft verschaft over de zaak. Zij zou informant zijn geweest in deze zaak en een anonieme melding hebben gedaan. [getuige 5] is vervolgens op 6 augustus 2019 door de raadsheer-commissaris gehoord. Bij die gelegenheid heeft [getuige 5] verklaard dat [getuige 1] in eerste instantie tegen haar had gezegd dat [voornaam verdachte] een oudere vrouw had vermoord. Twee dagen later verklaarde [getuige 1] – onder invloed van drugs - volgens haar echter ineens dat niet [voornaam verdachte] , maar hij degene is geweest die dit had gedaan. Zij gaf aan dat zij hier destijds met twee Belgische politieagenten contact over had gehad, waarop deze politieagenten contact hebben gehad met de Nederlandse politie. Hierna heeft [getuige 5] ook een gesprek met de Nederlandse politie gehad, zo verklaarde zij.
Het hof heeft vervolgens op verzoek van de raadsman bevolen dat aan de door de getuige [getuige 5] genoemde Belgische verbalisanten, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zou worden verzocht om een aanvullend proces-verbaal op te maken omtrent de diverse contacten die er zijn geweest tussen hen en de getuige [getuige 5] in haar hoedanigheid van informant, over hetgeen zij hen destijds heeft verteld, in het bijzonder over de rol van [getuige 1] bij het onderhavige feit. Vanuit de Belgische politie is echter geen informatie naar voren gekomen.
Vervolgens is via de advocaat-generaal geprobeerd om door de betrokken Nederlandse politie een proces-verbaal te laten opstellen. Hier is wel reactie op gekomen. Op 21 oktober 2020 is door de TCI-verbalisant [nummer] een proces-verbaal opgesteld aangaande diens bevindingen omtrent het contact dat er is geweest tussen de Nederlandse politie en de getuige [getuige 5] . Uit dit proces-verbaal komt slechts naar voren dat [getuige 5] op 10 juli 2017 – aldus voordat [getuige 1] zijn verklaring heeft afgelegd – ten overstaan van de TCI-verbalisant heeft verklaard dat zij tijdens haar verblijf in de woning van [getuige 1] rechtstreeks van [getuige 1] had gehoord dat [verdachte 1] een oude vrouw had vermoord, dat [verdachte 1] op dat moment alleen was en gebruik maakte van de fiets van [getuige 1] .
Het hof concludeert dat de verklaring van [getuige 5] ten overstaan van de Nederlandse politie overeenstemt met het verhaal van [getuige 1] .
Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof geen reden ziet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] , zodat deze bruikbaar is om te bezigen tot het bewijs en ook daartoe wordt gebezigd.
Het hof is aldus van oordeel dat het door de verdachte opgeworpen alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Nu evenmin is gebleken van de betrokkenheid van een andere persoon, faalt het dienaangaande gevoerde verweer.
Het hof acht mitsdien net als de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer [slachtoffer] de messteken heeft toegebracht, waardoor zij is overleden.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad mevrouw [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Alles wijst erop dat de verdachte haar wilde beroven, maar dat dit uit de hand is gelopen, omdat het slachtoffer zich verzette, zoals de verdachte ook tegenover [getuige 1] heeft verklaard. De verdachte dient daarom van de primair tenlastegelegde moord te worden vrijgesproken.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag heeft begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] opgewacht en haar toen zij thuiskwam, in haar eigen woning overlopen. In de garage zijn sporen die duiden op een worsteling. Verdachte heeft het slachtoffer (vervolgens) in de garage op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Zij heeft het slachtoffer meermalen in haar hals gestoken, ten gevolge waarvan zij uiteindelijk is doodgebloed. Volgens informatie van de patholoog-anatoom is het aannemelijk dat dit minstens meerdere tientallen minuten heeft geduurd. Verdachte heeft haar stervend achtergelaten in de garage en vervolgens koelbloedig haar woning doorzocht. Overal in de woning waren kastjes en laatjes geopend, lagen papieren en andere spullen op de grond en er was geprobeerd om een kluis van de muur te halen. De verdachte heeft uiteindelijk enkele sieraden buitgemaakt en de woning verlaten. Pas dagen later is mevrouw [slachtoffer] gevonden.
Dit zeer ernstig en lafhartig handelen, ingegeven door eigen geldelijk gewin, wordt de verdachte door het hof zeer zwaar aangerekend.
Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte het meest fundamentele recht dat een mens heeft, namelijk het recht op leven, aan het slachtoffer ontnomen. Het is haast niet voor te stellen welke doodsangsten mevrouw [slachtoffer] in de laatste tientallen minuten van haar leven heeft moeten doorstaan, de pijn die zij daarbij heeft moeten doormaken als gevolg van het toegepaste geweld en de wanhoop die zij heeft gevoeld toen haar verzet werd gebroken en zij voelde dat zij haar strijd ging verliezen.
Voorts heeft de verdachte aan de nabestaanden van het slachtoffer immens en onherstelbaar leed toegebracht en het behoeft geen betoog dat ook de samenleving, de gemeenschap in Maastricht en de woonwijk Wolder in het bijzonder, door dit ernstige feit zeer geschokt is. Dergelijke feiten zwengelen ook de gevoelens van angst aan, met name bij kwetsbare mensen zoals op zichzelf wonende ouderen.
Gekwalificeerde doodslag behoort tot een van de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent en rechtvaardigt op zichzelf oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Het is niet voor niets dat de wetgever op dit feit, de combinatie van de diefstal en de doodslag, een gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren of een levenslange gevangenisstraf heeft gesteld.
Het hof is dan ook van oordeel dat in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Hoewel de rechtbank zulks eveneens heeft onderkend, zou met oplegging van dezelfde straf als de rechtbank naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht worden gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zoals hiervoor is overwogen. Het hof zal derhalve overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.
Oordeel omtrent de toerekenbaarheid van de verdachte
Tegelijkertijd heeft het hof oog gehad voor de persoon van de verdachte. Het hof heeft kennisgenomen van de rapporten die over haar zijn uitgebracht, te weten:
- -
Pro Justitia rapportage (hierna PBC-rapport genoemd) van de deskundigen H.T.J. Boerboom, psychiater, en L. Vermeulen, psycholoog, d.d. 8 juni 2018;
- -
Pro Justitia rapportage van deskundigen A. Kiers, forensisch milieuonderzoeker, L. Vermeulen, GZ-psycholoog en C.J. van Gestel, psychiater, d.d. 28 oktober 2019;
De verdachte is van 22 februari 2018 tot 12 april 2018 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. De verdachte heeft toen slechts beperkt meegewerkt aan het onderzoek. Met name het forensisch milieuonderzoek en het testonderzoek waren destijds onvolledig. Verdachte gaf inhoudelijk beperkt informatie. Ze heeft geen neurologisch onderzoek kunnen ondergaan en is beperkt testpsychologisch onderzocht. Ze ging beperkt in gesprek met de milieuonderzoekster, en tijdens de onderzoeksgesprekken sprak zij niet over het tenlastegelegde en verschillende onderwerpen weigerde zij te bespreken. Desondanks is het wel mogelijk geweest om diagnostische conclusies te trekken. Kort gezegd was volgens de deskundigen sprake van drie persoonlijkheidsstoornissen: borderline, histrionisch en antisociaal. Verder was bij verdachte sprake van een al lang bestaande ernstige stoornis in het gebruik van harddrugs. Voorts was er sprake van een doorwerking van deze stoornissen in het plegen van het tenlastegelegde, indien bewezen. De deskundigen adviseerden het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen en haar een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Verdachte heeft wel volledig meegewerkt aan het Pro Justitia-rapport van 28 oktober 2019.
In grote lijnen komen de conclusies uit dit rapport overeen met de conclusies uit het PBC-rapport van 8 juni 2018. Wat betreft de diagnostiek zijn de inzichten niet anders dan in het PBC. Het Pro Justitia-rapport van 28 oktober 2019 houdt als conclusies en advies van de deskundigen – voor zover hier relevant – onder meer het volgende in:
Betrokkene is een vrouw die in haar jeugd affectief en pedagogisch sterk verwaarloosd is, die fysiek mishandeld is en langdurig seksueel misbruikt. Zij begon al op 12-jarige leeftijd met drugsgebruik. De persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene werd vroeg gestoord en de verslaving aan verschillende harddrugs vanaf zeer jonge leeftijd heeft dit verder bemoeilijkt.
Dit resulteert in een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en histrionische (theatrale) kenmerken, alsmede een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne, heroïne en ten tijde van het tenlastegelegde ook GHB. De genoemde stoornissen bestaan bij betrokkene al vanaf haar adolescentie en waren ook in de tijd van het tenlastegelegde aanwezig. Zoals ook al beschreven wordt in het rapport van het PBC, is betrokkene een beschadigde, niet of onveilig gehechte vrouw die zichzelf nauwelijks kon handhaven.
Alles (situaties, emoties, interacties) is voor betrokkene onveilig, waardoor zij gedurende haar hele leven steeds in een overlevingsmodus heeft gefunctioneerd. Betrokkene zelf noemt dit tijdens het huidige onderzoek haar ‘masker’. Betrokkene reageert op reactieve en primitieve wijze op anderen, ze externaliseert en ze gebruikt anderen. De verslavingsproblematiek is zo met haar persoonlijkheid
verweven, dat ze ook zelf niet meer kan onderscheiden of ze middelen nodig heeft om ongewenste gevoelens en gedachten uit te bannen, dan wel om haar zich (het hof begrijpt: “zucht”) naar middelen te stillen. Zo kon zij ten tijde van het tenlastegelegde haar leven en daarbij haar denken en handelen, haar gevoel en haar intrapsychisch functioneren, zelf niet organiseren. Zij heeft weinig zelfsturing en valt terug op primitieve coping. Het meer antisociale aspect in haar functioneren is rijper, maar door antisociaal gedrag komt zij ook in de problemen. Haar handelen is egocentrisch en gericht op overleven. Haar middelengebruik is een overlevingsstrategie, maar deze heeft een averechts effect: betrokkene ervaart hooguit wat minder lijdensdruk op korte termijn, maar haar impulscontrole is minder en de gevolgen op langere termijn worden almaar desastreuzer.
(…)Hoewel er aldus noch vanuit de gesprekken met betrokkene, noch vanuit het strafdossier een helder delictscenario is, kan worden gesteld dat indien het tenlastegelegde wordt bewezen, er sprake is van doorwerking van de genoemde
persoonlijkheidsproblematiek in het tenlastegelegde. De problematiek is namelijk zo massaal van invloed op het handelen, denken en voelen, betrokkene zat zo vast in haar spoor van (zelf)destructie, dat het onwaarschijnlijk is dat zij weloverwogen tot het tenlastegelegde kwam.
(…) Onderzoekend psycholoog is wat dit betreft niet tot andere inzichten gekomen over de causaliteit tussen stoornis en tenlastegelegde dan tijdens de eerdere rapportage. Onderzoekend psychiater kan de conclusie van het PBC-onderzoek op dit punt onderschrijven. Dit betekent dat het advies nog altijd is het tenlastegelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne. De verdachte is aldus verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezenverklaarde feit. Dit heeft een matigend effect op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Conclusie ten aanzien van de strafoplegging
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in beginsel passend en geboden. Het hof is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Namens de verdachte is tegen het bestreden vonnis op 30 oktober 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 31 maart 2021 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden, aangezien sprake is van een in voorlopige hechtenis genomen verdachte. Aldus is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep met ongeveer 13 maanden overschreden.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven doordat het hof diverse onderzoekswensen van de verdediging heeft gehonoreerd en daaraan uitvoering is gegeven, hetgeen begrijpelijkerwijs veel tijd in beslag heeft genomen, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 1 jaar.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest.
Op te leggen maatregel
Voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van de hiervoor genoemde rapportages en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 17 maart 2021. Zowel het openbaar ministerie als de raadsman hebben ingestemd met het gebruikmaken van voornoemd advies (dat bij aanvang van de terechtzitting in hoger beroep ouder was dan een jaar).
Omtrent de inschatting van het recidivegevaar en aanbevelingen voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken is door de deskundigen in voornoemd Pro Justitia-rapport van 28 oktober 2019 – voor zover relevant – het volgende gerapporteerd:
Het risico is beoordeeld aan de hand van een zogeheten ‘structured professional judgement’ en komt op korte termijn uit op matig. Op langere termijn is het risico nog altijd hoog.
Zowel betrokkenes ernstige persoonlijkheidsproblematiek, als haar verslaving voeden het risico, omdat ze betrokken aanzetten tot destructief gedrag. Betrokkenes ontwikkeling sinds het PBC-onderzoek laat wat beschermende factoren zien, zoals wat meer zicht op de eigen problematiek en wat meer vaardigheden om daarmee om te gaan. Als betrokkene evenwel op dit moment haar leven buiten zou moeten oppakken en geconfronteerd wordt met alle sociaal-maatschappelijke problemen, met de problemen van haar kinderen etc., dan ligt een terugval in oud gedrag, ook ten aanzien van middelengebruik, op de loer.
Gezien de ernstige problematiek, de hardnekkige ingesleten gedragspatronen, en het vastgestelde recidiverisico met name op de wat langere termijn, is een langdurige en intensieve behandeling geïndiceerd. De behandeling zal klinisch moeten starten op een plek waar forensische expertise is. Bed klinische behandeling zal, in vervolg op de behandeling in het PPC, gericht moeten zijn op zowel de persoonlijkheidsproblematiek (o.a. affectieve labiliteit, agressie- en impulsregulatie, coping, zelfbeeld), als op (de relatie met) de verslavingsproblematiek. Van belang is ook dat tijdens de behandeling zicht wordt gehouden op het wel of niet aanwezig zijn van PTSS-symptomen of aanwijzingen voor complexe traumatisering die apart behandeling behoeven. Doel is dat betrokkene voldoende emotie- en spanningsregulatievaardigheden aanleert om te voorkomen dat zij bij spanningen terugvalt in druggebruik, alvorens te starten met een resocialisatietraject. Onderzoekend psychiater en psycholoog voorzien dat een ambulante start van een behandeltraject niet de mogelijkheden, noch de middelen biedt om in te grijpen en te stabiliseren. Verwacht wordt dat een terugval in een gedragspatroon dat zij gewend is, dan snel zal plaatsvinden als betrokkene overvraagd wordt.
Uiteraard zal een intramuraal traject gevolgd moeten worden door een geleidelijke resocialisatie, waarin moet blijken of de vorderingen van betrokkene stand houden als zij meer op eigen benen komt te staan. Ook in dat ambulante traject zal met name het voorkomen van een terugval in middelengebruik centraal staan, omdat een dergelijke terugval het meest direct verband houdt met ontspoord en agressief gedrag bij betrokkene.
Onderzoekers zijn van mening dat de behandeling best kan plaatsvinden in het kader van een terbeschikkingstelling. Deze maatregel borgt immers best een langdurig behandeltraject, dat klinisch start en de gevolgd kan worden door een langdurige resocialisatie die mogelijk met vallen en opstaan plaatsvindt.
Het hof verenigt zich met de weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot het hoge recidiverisico – met name op de lange termijn – en de noodzaak van langdurige klinische behandeling in het kader van een tbs-maatregel. Zonder een dergelijke behandeling acht het hof de kans op recidive vanuit de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte hoog.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat op grond van het vorenstaande vaststaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en het door hem bewezenverklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tevens vindt het hof tegen de achtergrond van de ernst van de feiten en de overwegingen van de gedragsdeskundigen, dat het gevaar dat van de verdachte uitgaat zodanig hoog is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel met de verpleging van overheidswege eist.
Het is naar het oordeel van het hof, gelet op het recidivegevaar, onverantwoord om te volstaan met een behandeling in een minder stringent kader dan in het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging, nog daargelaten dat het gelasten van een tbs met voorwaarden gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf niet aan de orde is.
Het hof zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van tbs gelast ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Gelet op bovenvermelde straf en maatregel en de gronden die hebben geleid tot het bevel van voorlopige hechtenis, ziet het hof daartoe geen aanleiding.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde sanctie en doet in zoverre opnieuw recht.
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 31 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 31‑03‑2021
Het proces-verbaal met nummer PL2300-2017014163-20, pagina 1692 en 1693, het proces-verbaal Inbeslagname, transport, CT-scan en de schouw van [slachtoffer] , pagina 1908 het proces-verbaal identificatie slachtoffer, pagina’s 1096 en 1097
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , pagina 758 en het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 7] , pagina 836.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] d.d. 26 januari 2017, pagina 775, en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] d.d. 21 februari 2017, pagina 781.
Het rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 10 februari 2017 van prof. dr. B. Kubat, verbonden aan het NFI, pagina’s 1419 en 1420.
Het rapport Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 10 april 2017 van drs. F.C.H. Bakers, verbonden aan Maastricht UMC+, pagina 1408-1409.
Het rapport Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 10 april 2017 van drs. F.C.H. Bakers , verbonden aan Maastricht UMC+, pagina 1401.
De brief d.d. 11 juli 2018 van prof. dr. B. Kubat, verbonden aan het NFI, pagina 2769.
Het proces-verbaal sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, pagina 1335.
Het proces-verbaal bloedsporeninterpretatie, pagina’s 2264 en 2265.
Het proces-verbaal bloedspoorpatroon analyse, pagina 2215 en het proces-verbaal sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, p. 1346.
Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek in de garage, de berging van het slachtoffer en de overbrenging van het slachtoffer naar het mortuarium, pagina’s 1788-1790.
Het proces-verbaal sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, pagina 1345.
Het proces-verbaal sporenonderzoek naar onder andere dactyloscopische sporen, schoensporen, onderzoek dakgoten en straatkolken, pagina’s 2169 en 2170.
Het proces-verbaal sporenafhandeling samenvatting/conclusie, p. 1346 en p. 1349, het proces-verbaal sporenonderzoek naar onder andere dactyloscopische sporen, schoensporen, onderzoek dakgoten en straatkolken, pagina’s 2169 en 2170 en het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, pagina’s 2318-2325.
Het aanvullend proces-verbaal n.a.v. een vergelijkend schoensporenonderzoek, pagina 2768.
Het proces-verbaal sporenafhandeling samenvatting/conclusie, pagina 1348 en het proces-verbaal dactyoloscopisch- en DNA-onderzoek d.d. 18 februari 2017, pagina 1776.
Het proces-verbaal sporenonderzoek op de eerste verdieping van de woning (PD2), pagina 2091.
Het proces-verbaal sporenonderzoek op de eerste verdieping van de woning (PD2), p. 2093.
Het proces-verbaal sporenonderzoek op de eerste verdieping van de woning (PD2), pagina’s 2093 en 2094.
Het proces-verbaal tonen fotomap van sieraden aan dochter [dochter] , pagina 915.
Het proces-verbaal tonen juwelenlijst, pagina 978.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 813.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] , pagina 785.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , pagina 1209.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 juli 2017, pagina’s 1238-1243.
Het proces-verbaal vergelijkend onderzoek lemmet en heft, pagina’s 2692 en 2693 en het proces-verbaal van de politie Bilzen-Hoeselt-Riemst omtrent vermiste [verdachte 1] d.d. 3 februari 2017, pv-nummer TG40.L3.000710/2017, pagina 161, alsmede p. 1272.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [moeder verdachte] d.d. 20 juli 2017, pagina’s 1271-1272 en 1276-1277 en het verhoor van [moeder verdachte] d.d. 19 juli 2017, pagina’s 1298-1299.
Het proces-verbaal vergelijkend onderzoek lemmet en heft, pagina’s 2692 en 2693.
Het proces-verbaal vergelijkend onderzoek lemmet en heft, pagina’s 2692 en 2693 en het proces-verbaal van verhoor getuige [moeder verdachte] d.d. 20 juli 2017, pagina 1272.
De beschikking tot huiszoeking d.d. 13 juli 2017, pagina 396.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAQI7433NL, pagina 1472, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7433NL#01 pagina 1498 en 1501, het Proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal o.v.v. SIN-nummer RABO7269NL pagina 2544, Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer RABO7269NL pagina 2549, het rapport van het NFI o.v.v. RABO7269NL pagina 2551 en 2552.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAFK4640NL pagina 1469, het rapport van het NFI o.v.v. AAFK4640NL#01 pagina 1500.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAJJ9526NL pagina 1473, het rapport van het NFI o.v.v. AAJJ9526NL#02 pagina 1502.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAFK4642NL pagina 1470, het rapport van het NFI o.v.v. AAFK4642NL#01 pagina 1500.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAFK4645NL pagina 1471, het rapport van het NFI o.v.v. AAFK4645NL#01 pagina 1500.
Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummers AAIQ7410NL en AAIQ7409NL, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7409NL#01 en AAIQ7410NL#01, pagina 2780.
Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAIQ7420NL pagina 2777, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7420NL#01 pagina 2780.
Aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige o.v.v. SIN-nummer AAJJ9502NL pagina 1365, het rapport van het TMFI o.v.v. AAJJ9502NL pagina 1372.
Aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige o.v.v. SIN-nummers AAJJ9500NL en AAJJ9501NL pagina 1364/1365 en het rapport van TMFI o.v.v. AAJJ9500NL en AAJJ9501NL pagina 1372.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAIQ7463NL, pagina 1474, rapport NFI o.v.v. AAIQ7463NL#01, pagina 1498 en 1501.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, pagina 1348 onderaan, het Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAIQ7465NL#01 pagina 1475, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7465NL#01, pagina 1498 en 1501.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, pagina 1348 onderaan, het Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAIQ7466N pagina 1475, het rapport van het NFI o.v.v. SIN-nummer AAIQ7466N#03 pagina 1501.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAIQ7477NL pagina 1476, het rapport van het NFI o.v.v. AAIG7477NL#01 pagina 1501.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, pagina 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAIQ7479NL pagina 1476, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7479NL#01 pagina 1501.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SIN-nummer AAIQ7479NL pagina 1476, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7479NL#03 pagina 1501.
Het proces-verbaal sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, pagina 1349.
NFI-rapport van 28 januari 2020, opgemaakt door ing. P.J.M. Pauw-Vugts.
Het verhoor van betrokkene (vermiste) [verdachte 1] d.d. 3 februari 2017, pagina’s 166-167.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 19 juni 2018, 1 oktober 2018 en 2 oktober 2018, en de door verdachte geschreven brief, die ter terechtzitting van 2 oktober 2018 door haar is voorgelezen en als bijlage bij het proces-verbaal van die terechtzitting is gevoegd.