Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Team Grootschalige Opsporing, proces-verbaalnummer 55, gesloten d.d. 28 september 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2925.
Rb. Limburg, 16-10-2018, nr. 03/721115-17
ECLI:NL:RBLIM:2018:9875, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
16-10-2018
- Zaaknummer
03/721115-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:9875, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 16‑10‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:972, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0859
EeR 2019, afl. 2, p. 87
JERF Actueel 2018/407
Uitspraak 16‑10‑2018
Inhoudsindicatie
12 jaar gevangenisstraf en tbs met verpleging van overheidswege voor gekwalificeerde doodslag
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/721115-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
gedetineerd in [detentieadres verdachte]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. K.H.T. Van Gijssel, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1 en 2 oktober 2018. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De primaire verdenking komt erop neer dat de verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht (moord). Subsidiair wordt de verdachte verweten dat zij [slachtoffer] heeft gedood in het kader van een door de verdachte gepleegde diefstal (gekwalificeerde doodslag). Meer subsidiair luidt het verwijt dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd (doodslag).
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte de 82-jarige [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. De verdachte wilde het slachtoffer beroven en heeft de bejaarde vrouw meerdere keren met een mes in de hals gestoken, toen zij zich verzette. [slachtoffer] is vervolgens doodgebloed.
Er is volgens de officier van justitie geen aanwijzing dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Van moord moet zij daarom worden vrijgesproken. Het handelen van de verdachte levert -juridisch vertaald- een gekwalificeerde doodslag op.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Zijn cliënte heeft toegegeven dat zij in de woning van [slachtoffer] is geweest om daar goederen van het slachtoffer weg te nemen. Dit vond plaats op aandringen van een bekende van de verdachte, [een bekende van de verdachte] . [een bekende van de verdachte] is volgens de verdachte degene geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Er zijn volgens de raadsman genoeg aanwijzingen dat [een bekende van de verdachte] als verdachte moet worden beschouwd. Zijn rol is onvoldoende onderzocht. Door de politie en de officier van justitie is te snel geconcludeerd dat de verdachte de dader is geweest, waarna andere onderzoeksopties zijn verwaarloosd.
De verklaring van de verdachte is voldoende aannemelijk en wordt niet weerlegd door het (forensische) bewijs waarop justitie zich baseert. Er is op zichzelf wel genoeg wettig bewijs om de verdachte te kunnen veroordelen, maar dat bewijs overtuigt niet, omdat het ook de mogelijkheid openlaat dat [een bekende van de verdachte] de schuldige is; er is te veel ruimte voor twijfel. Dat betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank1.
Inleiding
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (de gekwalificeerde doodslag). Zij zal eerst de inhoud van de bewijsmiddelen weergeven waarop zij haar oordeel baseert. Daarna zal zij motiveren waarom zij ervan overtuigd is dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft bestolen en gedood. Tot slot zal de rechtbank ingaan op het verweer van de verdediging en uitleggen waarom zij dit verweer verwerpt.
3.3.1.
De bewijsmiddelen van het dossier
Aantreffen van het slachtoffer op 26 januari 2017 door de politie
Op 26 januari 2017 werd de politie gebeld door de poetsvrouw van [slachtoffer] die die ochtend een afspraak met het slachtoffer had om haar huis aan [adres slachtoffer] te Maastricht te komen poetsen. Op haar aanbellen werd niet gereageerd. Daarop is de poetsvrouw met de buurvrouw van nummer 15 de woning binnengegaan met gebruik van een reservesleutel die de buurvrouw had. Daar troffen de vrouwen [slachtoffer] niet aan. Zij zagen dat in de woning kastdeuren en laden open stonden, waarvan de inhoud gedeeltelijk op de vloer lag. Ook zagen zij bloedsporen, waarna zij de politie gewaarschuwd hebben. In de afgesloten garage bij de woning trof de politie [slachtoffer] levenloos aan.2.
[slachtoffer] is voor het laatst door getuigen in leven gezien op 23 januari 2017 rond 15:30 a 16:00 uur.3.
De verwondingen van het slachtoffer en de doodsoorzaak
Aan [slachtoffer] zijn steekletsels toegebracht. Er was sprake van drie steekkanalen. Deze letsels hebben geleid tot zeer ernstig, deels inwendig bloedverlies en verbloeding. De verbloeding is opgetreden als gevolg van beschadiging van de talrijke kleinere bloedvaten en weke delen van de hals en de long. Verder werd snij- dan wel steekletsel aan haar rechterhand waargenomen, dat past bij een afweerletsel. In het gelaat en op de kruin had zij oppervlakkige huidbeschadigingen met bloeduitstortingen. Het letsel aan de kruin kan passen bij letsel ten gevolge van een val.4.Het van buiten komende geweld, het steken, heeft tot veel bloedverlies geleid met uiteindelijk verbloeding als doodsoorzaak.5.In de hals van het slachtoffer werden afgebroken stukken van een mes aangetroffen.6.
De arts en patholoog [naam arts en patholoog] heeft verder over het tijdsverloop tussen het toebrengen van de verwondingen en het overlijden van het slachtoffer aangegeven dat aangenomen mag worden dat het minstens meerdere tientallen minuten geduurd heeft voordat de dood intrad.7.
Het sporenbeeld ter plaatse
Er waren geen sporen van braak of verbreking aan de woning van het slachtoffer. Uit het sporenbeeld in de garage concludeert de politie dat er in de garage een worsteling/handgemeen heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer daar om het leven is gebracht. De garage is niet verbonden met het huis. Bij het onderzoek in de woning bleek dat alle ruimten waren doorzocht. De inhoud van kasten lag op de vloer en lades en deuren stonden open. Her en der in de woning werden bloedsporen aangetroffen.8.
Gelet op het bloedsporenbeeld in de garage is het slachtoffer zeer waarschijnlijk om het leven gebracht op de plaats waar zij werd aangetroffen, tussen een kunststof rek en een diepvrieskast, nabij de zijmuur van de garage. De aangetroffen bloedsporen betroffen bloedcontactsporen en ook passieve bloeddruppels. Daaruit werd geconcludeerd dat de dader zeer waarschijnlijk een bloedende verwonding had, mogelijk aan zijn hand. Gelet op de hoogte van de bloedspatten tegen de zijmuur en de zijkant van de diepvries kan geconcludeerd worden dat het slachtoffer zich laag bij de grond bevond op het moment dat de bloedende letsels bij haar werden toegebracht. Uit de (overige) sporen, waaronder veegpatronen, kan geconcludeerd worden dat het slachtoffer waarschijnlijk door de dader bij de enkels is gepakt en enigszins vanaf de muur is verplaatst.9.
Zij was bovendien overgoten met vloeibaar wasmiddel en met waspoeder. In de poel met bloed die werd aangetroffen bevonden zich namelijk sporen van roze vloeibaar wasmiddel/wasverzachter en van wit waspoeder. Het sporenbeeld van uitlooppatronen in vloeistof past bij het overgieten van vloeibaar wasmiddel terwijl het slachtoffer op de vloer lag.10.
Naast het rechterbeen van het slachtoffer lag een pak “Witte Reus”. De inhoud van dat pak lag gedeeltelijk onder het rechterbeen en de rechterarm. Naast het rechterbeen lag een fles “Woolite” met daarop een tweede fles “Woolite”. De dop van deze fles ontbrak en werd aangetroffen tussen de benen van het slachtoffer. In deze fles zat nog een rest van de inhoud. Enigszins verwijderd van de voeten van het slachtoffer lag horizontaal een fles “Fleuril”. De dop van deze fles ontbrak. Er was in de fles nog een kleine hoeveelheid van de inhoud aanwezig.11.
De jaszakken van het slachtoffer waren naar buiten gekeerd.12.Op de vloer naast het slachtoffer stond in de roze vloeistof een schoenzoolspoor. Een soortgelijk spoor werd ook aangetroffen in de hal van de woning. Deze sporen waren niet geplaatst met de schoenen van het slachtoffer.13.Wat betreft afmetingen en profiel kunnen deze sporen zijn veroorzaakt met één paar schoenen.14.
Op de met bloed besmeurde deurklinken nam de politie geen papillairlijnen van vingers en handen (dactyloscopische sporen) waar. Daaruit concludeert de politie dat de dader bij het plaatsen van die sporen handschoenen heeft gedragen.15.
De slaapkamer aan de achterzijde van de woning
Twee deuren van een klerenkast stonden open. De derde deur stond op een kier; de deurknop was afgebroken en lag op de vloer. Het sluitmechanisme was verbogen en deels afgebroken.
Op de vloer en op het bed lagen diverse voorwerpen, onder andere handtassen, pasjes, zakdoekjes, beurzen, bescheiden en snoep. De lades onder het bed waren gedeeltelijk naar voren getrokken. Op onder andere de deurknop van de kast, het bed (de bedrand), de vloer en op diverse voorwerpen waren bloed- en veegsporen zichtbaar. Ook zat op een tas een grote bloedvlek. In de tas zat weer een pakje zakdoekjes met bloed erop.16.
De kamer midden aan de achterzijde van de woning
Op de vloer bij een ladekast lag een schemerlamp. De onderste lade van het ladekastje stond open. Daarop trof men bloedsporen aan. Er stond ook een kledingkast, waarvan de schuifdeur open stond. Op de grepen van de schuifdeur en de strijkplank trof men eveneens bloedsporen aan.17.
De slaapkamer aan de linkerzijde van de woning met inloopkast/kluis
De deur van deze kamer stond open, de deurklink was met bloed besmeurd. De lades van het linker nachtkastje stonden gedeeltelijk open. Op de vloer links naast het bed en op het bed lagen diverse goederen, onder andere een trouwboekje en een paspoort. Op enkele van deze voorwerpen werden bloedsporen/vegen aangetroffen. Recht tegen over de deuropening stond een tweedeurs kledingkast. De deuren hiervan stonden open. Op de sleutel van de rechterdeur bevonden zich bloedsporen. Op de buiten- en binnenzijde van de deur werden eveneens bloedsporen aangetroffen.
In de kamer was nog een deur die toegang geeft tot een inloopkast. Deze deur was geopend en op de deurknop bevonden zich bloedsporen. Aan de binnenzijde zag men bloedvegen. In de deuropening van de inloopkast trof men een geopend geldkistje aan en op de vloer voor het kistje, op de drempel en in de slaapkamer lagen verspreid papieren bescheiden. Het betrof onder andere witte vellen papier, een testament, bewijzen van inschrijvingen, een folder, rekeningen en andere bescheiden. Op het geldkistje zag men meerdere bloedsporen/vegen. Op een van de hoekjes van de vellen papier zag men een bloedspoor.
In de inloopkast bevond zich tegen de muur een medicijnkastje met daarop bloedsporen. Ook was tegen de muur een kluisje gemonteerd met een draaiknop en een cijferslot. De muur aan de bovenzijde van de kluis was beschadigd. Op de kluis lagen resten kalk. Ook waren op de muur bij die beschadigingen veegsporen zichtbaar. Tegen de muur hing een schemerlampje dat brandde. Op de vloer voor het kluisje lagen twee messen, een zilverkleurig brood/smeermes en een vleesmees, waarvan de punt was afgebroken. Gezien het sporenbeeld heeft de dader vermoedelijk met de aangetroffen messen geprobeerd de kluis van de muur te breken. Hierbij is gestoken/gewrikt tussen de muur en de kier tussen de kluis en de muur. Bij het demonteren van de kluis bleek dat de mespunt van het vleesmes achter de kluis zat. Op de draaiknop, de cijferknoppen en de rechterzijde werd bloed aangetroffen.18.
Weggenomen goederen
In het onderzoek kon worden vastgesteld dat er goederen van het slachtoffer weg waren. Aan de dochter van het slachtoffer, de getuige [getuige 1] , zijn foto’s getoond van de sieraden van haar moeder. De dochter miste een goudkleurige ring met roodgekleurde steentjes.19.
De zus van het slachtoffer, de getuige [getuige 2] , miste een geelgouden armband, die eruit zag als een koord.20.
De poetshulp, de getuige [getuige 3] , heeft over een armband in de vorm van een vork verklaard. Volgens [getuige 3] droeg het slachtoffer deze armband vrijwel dagelijks.21.De buurvrouw van het slachtoffer, de getuige [getuige 4] , miste een ovaal model horloge en verklaarde eveneens over de armband die op een vork leek.22.Verder is het horloge van het merk Prisma dat het slachtoffer kort voor haar dood bij een juwelier had opgehaald niet teruggevonden.23.
De bloedsporen en het DNA-bewijs
In de garage zijn bloedsporen veiliggesteld, waaronder bloedsporen op kleding van het slachtoffer. De monsters van de bloedsporen zijn onderzocht door het NFI. Het NFI heeft uit deze monsters DNA-profielen kunnen halen die een match opleverden met het DNA-profiel van de verdachte.
Het betreft op de eerste plaats bloed dat is aangetroffen op de binnenkant van de garagedeur. Het verkregen DNA-profiel werd vergeleken met het DNA-profiel afkomstig uit een monster van het wangslijmvlies van de verdachte. De berekende frequentie van het op de deur aangetroffen DNA is kleiner dan 1 op 1 miljard. De berekende frequentie van het referentiemateriaal is eveneens kleiner dan 1 op 1 miljard.24.De conclusie die de rechtbank daaruit trekt is dat het bloed op de garagedeur van de verdachte afkomstig is. De kans dat het DNA-materiaal dat is aangetroffen afkomstig is van een willekeurige andere vrouw is immers extreem klein.
Vervolgens zijn ook andere bemonsteringen uit de garage door het NFI onderzocht. Voor al deze sporen geldt dat het aangetroffen DNA afkomstig kan zijn van de verdachte. Voor enkele sporen betreft het dan ook een berekende frequentie van 1 op 1 miljard, voor andere sporen is geen berekening uitgevoerd, maar geconcludeerd mag worden, en dat doet de rechtbank ook, dat ook deze sporen afkomstig zijn van de verdachte. Het betreft:
- bloed op het pantykousje dat het slachtoffer droeg aan haar rechterbeen, aan de bovenzijde boven de schoenrand;25.
- bloed op het pantykousje dat het slachtoffer droeg aan haar linkerbeen;26.
- bloed op de bovenzijde van de broekband van de broek die het slachtoffer droeg;27.
- bloed op de bovenzijde van het scheenbeen van het slachtoffer;28.
Ook in de woning van het slachtoffer zijn bloedsporen aangetroffen. Ook deze sporen zijn bemonsterd en onderzocht door het NFI. Het NFI heeft uit deze monsters DNA-profielen kunnen halen die net als bij de hiervoor genoemde sporen overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte. Het betreft:
- bloed op de deurklink van de wc-deur en op de deur van de meterkast in de hal van de woning van het slachtoffer;29.
- bloed op een sleutelbos aangetroffen in een lade van een dressoir/secretaire in de hal;30.
- bloed op de plank achter de trapleuning van de trap naar de eerste verdieping;31.
- bloed op de vloer in de slaapkamer van het slachtoffer en op de bedrand;32.
- bloed op de knop van het cijferslot van de kluis die zich in de inloopkast bevond;33.
- bloed op het heft van een smeermes, afkomstig uit de keuken van het slachtoffer, aangetroffen bij de kluis;34.
- bloed op het heft van een snijmes, waarvan de punt was afgebroken, afkomstig uit de keuken van het slachtoffer, aangetroffen bij de kluis;35.
- bloed op een akte/testament;36.
- bloed op een VGZ-document;37.
- bloed op een document met opschrift Cambridge.38.
Op basis van de aangetroffen schoenzoolsporen en de uitslagen van het DNA-onderzoek, vermoedde de politie dat er sprake was van één dader. Tot op 21 september 2017, de datum van sluiten van het proces-verbaal leverde het forensische onderzoek geen aanwijzingen op dat er meer personen bij de zaak betrokken waren.39.
Aangetroffen door de ouders van de verdachte: een tas met daarin een mes waarvan het lemmet was afgebroken
Op 3 februari 2017 meldde de moeder van de verdachte zich bij de Belgische politie omdat haar dochter vermist was. De moeder van de verdachte overhandigde de politie een zak met daarin onder andere een gebroken keukenmes. Deze tas was volgens de moeder van de verdachte van haar dochter [verdachte] . Het mes werd getest op de aanwezigheid van bloed en die test gaf een positieve uitslag. Er werden foto’s van gemaakt, waarna het mes is weggegooid door de Belgische politie.
Vergelijking van de foto’s van het afgebroken mes met de mesdelen die in de hals van het slachtoffer zijn achtergebleven laat zien dat deze twee delen bij elkaar passen.40.
Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting
Verdachte heeft bij de behandeling ter terechtzitting op 19 juni 2018 en op 1 en 2 oktober 2018 verklaard dat zij in de woning van het slachtoffer is geweest en de woning heeft doorzocht, terwijl zij bloedde aan een van haar handen.
3.3.2.
Conclusies van de rechtbank uit het bewijs
Uit de hiervoor beschreven bewijsmiddelen volgt zonder enige twijfel dat de verdachte op de plaats van het delict is geweest. Overal heeft zij bloedsporen achtergelaten, zowel in de garage als in de woning, zowel op het slachtoffer zelf als op de spullen van het slachtoffer. De DNA-profielen uit de bemonsteringen van diverse bloedsporen komen overeen met haar DNA-profiel. Het bloed is gelet op de bevindingen van de forensische opsporing achtergelaten via een handschoen en afkomstig van een handwond van de verdachte.
Het is dus háár DNA dat wordt gevonden: DNA op de broekband van [slachtoffer] , wier jaszakken binnenste buiten gekeerd waren, DNA op haar bovenbeen en op haar kousjes. Uit die laatste sporen kan geconcludeerd worden dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer vanaf de plek waar zij gestoken moet zijn geweest een stukje verder heeft getrokken in de positie waarin zij uiteindelijk is aangetroffen.
Uit de vergelijking van de foto’s van het mes dat door de moeder naar de Belgische politie is gebracht met de mesdelen die in het slachtoffer zijn achtergebleven, kan de rechtbank buiten gerede twijfel de conclusie trekken dat de verdachte in het bezit is geweest van het mes waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht.
Verder is de verdachte in de woning van [slachtoffer] intensief bezig geweest. Overal zat haar bloed: op deurklinken, op de trap, op sleutels in het dressoir in de hal en op kasten, lades en spullen in de woning. Nagenoeg alle ruimten van de woning zijn doorzocht. De verdachte heeft op de bovenverdieping drie kamers doorzocht, kasten en lades doorzocht, tassen en beurzen van het slachtoffer doorzocht en de inhoud op het bed en op de grond laten liggen. Zij heeft een geldkistje doorzocht en de papieren die daarin zaten aangeraakt en op de grond laten liggen. Zij heeft de kluis proberen open te maken, waarvoor ze messen uit de keuken van het slachtoffer gehaald heeft. Bij het wrikken achter de kluis brak het mes af.
Uit dit alles kan alleen maar volgen dat de verdachte uit was op buit. Er zijn juwelen en een of meer horloges van [slachtoffer] verdwenen, waaronder een bijzondere armband die zij vrijwel dagelijks omhad en een horloge dat zij kort tevoren bij de juwelier had opgehaald.
Dit bewijs is zó hard dat het voldoende wettig bewijs oplevert dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] in haar garage na of tijdens een worsteling heeft gedood en haar goederen heeft gestolen. Die conclusie volgt uit het bewijs en de rechtbank is ook overtuigd van die conclusie, ook al ontkent de verdachte dat zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Dat brengt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, de gekwalificeerde doodslag.
Van het primair verwijt moet de verdachte worden vrijgesproken. Er zijn geen aanwijzingen dat het hier een geplande, weloverwogen daad betreft. Alles wijst erop dat de verdachte [slachtoffer] wilde beroven, maar dat dit uit de hand is gelopen, omdat het slachtoffer zich verzette.
3.3.3.
Waarom gelooft de rechtbank de verdachte niet?
De verdachte, die niet betwist heeft dat zij ter plaatse is geweest, heeft een andere lezing gegeven van wat er gebeurd is. Zij wijst [een bekende van de verdachte] als schuldige aan en beperkt haar eigen rol tot die van een drugsverslaafde dievegge.
Wat pleit nu voor haar lezing en wat niet? Voor haar lezing pleit dat [een bekende van de verdachte] aan de politie veel daderinformatie heeft verteld, toen hij in de zomer van 2017 door de politie was benaderd, omdat zijn naam opdook in anonieme informatie van het Team Criminele Inlichtingen. Volgens [een bekende van de verdachte] heeft de verdachte hem die daderinformatie gegeven, meteen na het delict. De informatie was zeer gedetailleerd en dat kan aanleiding zijn te denken dat hij wellicht zelf ook ter plaatse is geweest. Verder kwam hij niet uit zichzelf naar voren en heeft hij, dat verklaarde hij als getuige, een strafrechtelijk verleden, waarin geweld een rol speelt. Ook is hij drugsgebruiker (geweest) en is zijn jas gebruikt bij het feit. Daarmee is echter nog niet zonder meer aannemelijk dat hij als serieuze verdachte moet worden aangemerkt.
Het onderzoek van de politie wijst, zoals hiervoor bij de bewijsmiddelen vermeld, naar slechts één dader. Het onderzoek van vingersporen heeft geen match opgeleverd met [een bekende van de verdachte] . Er zijn zeer veel sporen veiliggesteld en onderzocht. Niet alle sporen zijn uiteindelijk onderzocht, maar van de sporen die door het NFI zijn onderzocht, is slechts één spoor, afkomstig van het slachtoffer in de garage, te koppelen aan een man.
Op de bovenzijde van de broekrand van [slachtoffer] is celmateriaal aangetroffen, waaruit het NFI een DNA-mengprofiel heeft verkregen, waarvan een onvolledig Y-chromosomaal DNA-profiel is afgeleid. Dat betreft dan een mengsel van celmateriaal van verschillende personen. Een Y-chromosomaal DNA-profiel is minder persoonsonderscheidend dan een autosomaal DNA-profiel.
Het profiel uit het celmateriaal van de broek van het slachtoffer heeft het NFI kunnen vergelijken met het Y-chromosomale DNA-profiel van [een bekende van de verdachte] . Daar komt wel een match uit, maar de bewijskracht daarvan kon niet worden bepaald. Nader onderzoek aan dit spoor zou nog mogelijk zijn, maar daar zou hooguit uit kunnen komen dat [een bekende van de verdachte] (alsnog) kan worden uitgesloten. Meer bewijskracht kan niet worden verkregen voor deze match.
Dat betekent dat met betrekking tot dit spoor alleen de zwakke conclusie kan worden getrokken dat de verdachte als donor van het spoor niet uitgesloten kan worden. Maar mét hem sluit het spoor, omdat het Y-chromosomaal DNA betreft, alle directe mannelijke verwanten van [een bekende van de verdachte] niet uit. Het materiaal kan zelfs afkomstig zijn van een man die niet aantoonbaar verwant is aan [een bekende van de verdachte] , maar die door toeval hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel heeft. Dus ook derden kunnen niet worden uitgesloten. Met dit spoor wordt dus, kort samengevat, de versie van de verdachte niet aannemelijker: er is niets wat [een bekende van de verdachte] aan de plaats delict linkt en wat concreet maakt dat de lezing van de verdachte gevolgd moet worden.
De verdachte wijt het gebrek aan bewijs ten aanzien van [een bekende van de verdachte] aan de sluwheid van [een bekende van de verdachte] , die op geraffineerde wijze haar heeft opgezadeld met sporen, zoals het afgebroken mes. Zij verklaart dat hij haar in zijn macht had en dat zij hem moest voorzien van steeds maar meer drugs. Als zij zou spreken over zijn betrokkenheid bij het delict, liep haar leven en dat van haar kinderen, die in pleeggezinnen verblijven, en haar andere familieleden gevaar. [een bekende van de verdachte] bedreigde haar voortdurend. Onder druk van [een bekende van de verdachte] zou zij ook zijn meegegaan naar het huis van [slachtoffer] in Maastricht om daar goederen te halen om zo aan geld te komen voor de onverzadigbare drugsbehoefte van [een bekende van de verdachte] . Aangekomen bij de woning, waarvan [een bekende van de verdachte] de sleutel had, moest zij naar boven en alles doorzoeken. [een bekende van de verdachte] bleef beneden. Op enig moment hoorde ze tot twee maal toe geschreeuw. Ze is toen naar beneden gegaan en zag [een bekende van de verdachte] in de garage staan en ze zag het slachtoffer met veel bloed op zich in een hoek op de grond zitten. Zij heeft, om te controleren of het slachtoffer nog leefde, haar aan haar benen naar beneden getrokken, zodat zij in haar hals kon voelen. Toen ze merkte dat ze niks meer kon doen, is ze achter [een bekende van de verdachte] aan weggerend.
De rechtbank kan echter geen aanwijzingen vinden om dit verhaal van de verdachte aannemelijk te achten en aan te nemen dat [een bekende van de verdachte] de kwade genius in het geheel is en het slachtoffer heeft omgebracht.
De rechtbank overweegt in dat verband dat de verdachte pas in een heel laat stadium met dit verhaal is gekomen. Eerder heeft zij zich op haar zwijgrecht beroepen. Toen zij bij haar verhoor geconfronteerd werd met het vele DNA-bewijs zei de verdachte enkele keren: “Dat kan niet.” Ze heeft verder gezwegen en haar advocaat laten betwisten dat zij op de plaats delict was geweest.
Pas op 19 juni 2018 heeft zij tegenover de rechtbank verklaard. Kort daarvoor heeft zij een brief geschreven aan de rechtbank met daarin haar versie van hetgeen is gebeurd. In dat stadium is het echter lastig om nog onderzoek te doen. Het is bovendien het stadium waarin het dossier compleet is en al geruime tijd ter beschikking heeft gestaan aan de verdachte en haar advocaat. Het is een goed recht dat een verdachte niet verplicht kan worden te verklaren, maar daar staat tegenover dat als zij dat pas in een heel laat stadium doet, nadat het dossier verstrekt is, dit afbreuk kan doen aan haar geloofwaardigheid.
Een aantal punten uit haar verklaring van juni 2018 zijn vervolgens nog onderzocht om haar verklaring te verifiëren. Dat is niet gelukt. Zo blijkt uit de vele uitgelezen berichten van de telefoon van [een bekende van de verdachte] over de periode na het delict dat hij erg op haar gesteld is, veelvuldig contact met haar zoekt, maar dat zij weinig antwoordt. Als zij antwoordt, ontstaat de indruk dat zij best tegen hem in durft te gaan. Zij maakt hem ook het verwijt dat hij dingen over haar verteld heeft aan anderen. Dreigende of boze taal van de zijde van [een bekende van de verdachte] is er niet in te vinden.
Navraag naar de kinderen bij pleegouders leverde ook niets op waaruit blijkt dat de verdachte haar kinderen in veiligheid heeft gebracht of moeten brengen, teneinde vrijuit te kunnen verklaren, zoals ze op 19 juni 2018 verklaard heeft. De kinderen hebben voortdurend op dezelfde plek verbleven. De verklaring van de verdachte hield in dat zij door haar elders waren ondergebracht ten opzichte van de verblijfplaats in de periode na het delict en in de periode na haar aanhouding. De verblijfplaats waarvan [een bekende van de verdachte] volgens haar op de hoogte zou zijn geweest. Daarvan blijkt dus niets. De pleegouders zeggen dat zij geen contact hebben gehad met de verdachte of met personen uit haar omgeving, laat staan dat de kinderen verplaatst zouden zijn.
Verder was de verdachte in juni 2018 stellig: toen zij in de garage kwam, was het slachtoffer al dood. De verdachte verklaarde dat zij gekeken heeft of het slachtoffer nog leefde en dat zij gevoeld heeft aan de hals. Uit de aanvullende brief van de arts en patholoog [naam arts en patholoog] die naar aanleiding van deze verklaring daarvoor is benaderd in juni 2018, kan echter worden op gemaakt dat het toch aanzienlijk langer geduurd moet hebben voordat het slachtoffer is overleden dan de korte tijd die in de versie van de verdachte verstreken was tussen het schreeuwen en het aantreffen door de verdachte.
De verdachte bleef bovendien op 19 juni 2018 op bepaalde punten vaag: het ging allemaal heel snel, ze heeft “dit en dat in handen gehad”, maar kon verder niet zeggen wat. Ze bevond zich op de bovenverdieping en toen zij met de kluis bezig was, hoorde zij kort na elkaar meerdere keren geschreeuw en is daarop gaan kijken. In haar schriftelijke verklaring voegde zij daar nog aan toe dat zij [een bekende van de verdachte] aantrof met flessen in handen.
Geconfronteerd met informatie en stukken die ná de zitting van 19 juni 2018 zijn verstrekt, paste zij haar verklaring aan en kwam zij ter zitting op 2 oktober 2018 met weer nieuwe dingen. Geconfronteerd met de verklaringen van de pleegouders zegt de verdachte dan dat zij niet zelf haar kinderen in veiligheid heeft gebracht, maar dit via contacten met derden meende te hebben gerealiseerd. Derden over wie zij verder niet wenste te verklaren.
[een bekende van de verdachte] zou volgens de verdachte bedreigende berichten hebben gewist. Toen verdachte werd geconfronteerd met het gegeven dat na onderzoek aan de telefoon van [een bekende van de verdachte] was gebleken dat er geen berichten waren gewist, gaf zij aan dat [een bekende van de verdachte] nog een andere telefoon zou hebben.
De verklaring dat zij direct na het horen van het geschreeuw naar beneden was gegaan, werd aangepast in die zin dat de tijd die tussen het eerste schreeuwen van het slachtoffer, de laatste schreeuw en het aantreffen van het slachtoffer door de verdachte, enkele minuten kon zijn geweest. Mogelijk is de verdachte een half uur boven geweest, wat weer anders is dan alleen maar “het ging allemaal heel snel”. Ze zou het slachtoffer niet meer hebben horen ademen, maar niet hebben geconstateerd, zoals eerder verklaard, dat het slachtoffer was overleden.
Ook beweerde de verdachte dat zij in de periode ná het delict over een goede vriend beschikte die haar altijd van geld kon voorzien om zo de drugs te kunnen bekostigen. Ter zitting op 2 oktober 2018 kwam de verdachte met de verklaring dat zij, ten gevolge van de onverzadigbare behoefte aan drugs van [een bekende van de verdachte] , zelf weer was gaan dealen. [een bekende van de verdachte] , die zij volgens haar eerdere verklaringen continu van drugs moest voorzien en die grote schulden had door zijn drugsgebruik, dealt in drugs en is een grote in het drugsmilieu, aldus de verdachte. Daarvan heeft zij ook eerder niets gezegd.
Haar verklaringen veranderen dus telkens van koers als er nieuwe informatie komt die haar wordt voorgehouden, maar blijven voor het overige vaag en zijn weinig geloofwaardig. Het is ook niet aannemelijk dat [een bekende van de verdachte] in het korte tijdsbestek dat de verdachte oproept, van de eerste tot de laatste schreeuw die de verdachte zegt te hebben gehoord, in staat geweest is alle handelingen te verrichten die zich moeten hebben afgespeeld overeenkomstig het sporenbeeld: worstelen met het slachtoffer, haar drie keer steken, haar zakken binnenste buiten keren, haar overgieten met de inhoud van twee flessen wasmiddel en een pak waspoeder en dan met de flessen naar buiten gaan, de verdachte tegemoet, terwijl die flessen in de nabijheid van het slachtoffer zijn gevonden.
Waarom zou [een bekende van de verdachte] haar nodig hebben om in zijn drugsbehoefte te voorzien, als hij een grote is in het drugsmilieu? Dan kan hij dat zelf wel regelen. Op geen enkel punt krijgt haar verhaal handen en voeten. Dat alles maakt dat niet aannemelijk is dat zij onder grote druk heeft gestaan van [een bekende van de verdachte] en dat de rechtbank reden zou moeten zien haar te geloven dat, in weerwil van het gebrek aan bewijs daarvoor, [een bekende van de verdachte] degene is die verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 23 januari 2017 tot en met 26 januari 2017, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet meerdere malen met een mes in de hals te steken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel heeft opgelopen dat zij daardoor is overleden, welke doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
doodslag, gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte: de toerekenbaarheid en de vraag of tbs aan de orde is
De verdachte is onderzocht in het PBC om een beeld te kunnen krijgen van haar geestvermogens. Het PBC heeft van dat onderzoek een rapport opgemaakt. Dat rapport vermeldt onder meer het volgende.
Mate van toerekenbaarheid
De verdachte lijdt aan drie persoonlijkheidsstoornissen: borderline, histrionisch en anti-sociaal. Ook is er sprake van een ernstige drugsverslaving. Verder is seksueel misbruik van zeer grote en bepalende invloed geweest op haar persoonlijkheidsontwikkeling. De verdachte voldoet momenteel niet geheel aan de criteria van een posttraumatische stressstoornis, maar benoemt wel symptomen ervan. Traumatische gebeurtenissen hebben grote invloed gehad op haar persoonlijkheidsontwikkeling. Mogelijk kan in het kader van de persoonlijkheidsstoornissen ook gesproken worden van een complexe posttraumatische stressstoornis, maar daarover is onvoldoende duidelijkheid.
Anti-sociale persoonlijkheidsstoornis
Bij verdachte is sprake van het niet kunnen conformeren aan sociale normen. Zij vertoont structureel gedrag dat volgens de wet niet is toegestaan. Zij blijkt onbetrouwbaar, wat naar voren komt door herhaaldelijk liegen en duperen van anderen voor profijt. Ook is zij impulsief, prikkelbaar en soms agressief. Verdachte toont roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van anderen en zichzelf en er is een constante onverantwoordelijkheid en ontbreken van doorleefd berouw.
Borderline stoornis
Hier gaat het om een patroon van instabiele en intense interpersoonlijke relaties, een persisterend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel, impulsiviteit, affectieve instabiliteit en reactiviteit van stemming, een chronisch gevoel van leegte en voorbijgaande, stressgerelateerde achterdocht.
Histrionische persoonlijkheidsstoornis
Er is sprake van seksueel wervend gedrag, snel wisselende emoties en oppervlakkige expressie van emoties, theatrale uitingen zonder details, het tonen van overdreven expressie van emoties, gemakkelijke beïnvloedbaarheid en relaties intiemer beschouwen dan ze in werkelijkheid zijn.
Bij verdachte is sprake van een al lang bestaande ernstige stoornis in het gebruik van harddrugs. Het ontstaan van de middelenproblematiek heeft een nauw verband met de persoonlijkheidsproblematiek. Het middelengebruik is een van de belangrijkste copingsmechanismen voor de verdachte.
Deze stoornissen bestaan bij de verdachte sinds haar adolescentie en vroege volwassenheid tot op heden en waren prominent aanwezig ten tijde van het onderhavige feit, indien bewezen.
De verdachte is een gefragmenteerde, beschadigde, niet of onveilig gehechte vrouw die zich nauwelijks kan handhaven. Onderliggend aan de persoonlijkheidsstoornissen is haar ontwikkelingsniveau zeer beperkt, variërend van gefragmenteerd tot egocentrisch. Op dit niveau van ontwikkeling is alles (situaties, emoties, interacties) onveilig. Dit betekent dat verdachte hierdoor continu gedurende haar leven in een overlevingsmodus functioneert, waarbij ze op een reactieve, reflexmatige, primitieve en anti-sociale (externaliserende, gebruikende) wijze reageert op haar omgeving. Hierdoor is ze, of maakt ze zich, onbewust, ongrijpbaar voor anderen. Daarbij gebruikt ze iedereen (heeft ze anderen nodig), omdat ze zelf niet in staat is haar leven, haar gevoelsleven, denken en handelen, zelf intrapsychisch stabiel te organiseren. Zelfs haar primitieve coping van externaliseren, bagatelliseren, projectieve identificatie, splitsen, loochenen, ageren en hulp afwijzend klagen, schiet veelal tekort voor zelfhandhaving. Er is weinig zelfsturing.
Het egocentrische, meer anti-sociale niveau van functioneren is rijper dan het gefragmenteerde, waarin verdachte zich stuurloos voelt en is eigenlijk haar “gezonde” of adequatere niveau van functioneren, maar nog steeds is dat functioneren inadequaat en onaangepast.
De agressie die zij hanteert, is zowel reactief (dus als reactie op iets) als instrumenteel (zelf ingezet, voor eigen gewin), maar er is geen patroon van agressieve daden of agressieve acting out.
Er is geen zicht gekomen op de mate van beïnvloedbaarheid van de verdachte en daarmee de interactie met de door haar telkens aangevoerde Michel. Wel kan gezegd worden dat haar handelen en reageren primair egocentrisch zijn en gericht op overleven. Daaraan is haar geweten onderhevig, evenals haar vermogen tot empathie. Verdachtes leven staat veelal in het teken van overleven. Alles is daaraan ondergeschikt en ze heeft weinig gezonde sturing. Er is nauwelijks een afweging vooraf aan haar handelen.
Doordat er sprake is van massale problematiek die zijn weerslag heeft op haar handelen, denken en voelen, kan gesteld worden dat er sprake is van doorwerking in het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. Er kan gesproken worden van een verminderde mate van toerekening.
De rechtbank neemt deze conclusie van het PBC over. Er is geen omstandigheid aan te wijzen die de strafbaarheid van de verdachte voor het feit geheel uitsluit. Wél moet het feit haar in verminderde mate worden toegerekend.
Het recidive-risico
Het recidiverisico is onderzocht met behulp van het taxatie instrument HCR-20V3. Op historische en klinisch items scoort de verdachte fors. Ze heeft nauwelijks inzicht in haar stoornis en er is sprake van affectieve, gedragsmatige en cognitieve instabiliteit. Er zijn vragen vanuit het verleden over haar behandeltrouw en responsiviteit. De verdachte heeft veel problemen met items in het onderzoek die zich richten op de toekomst. Ze heeft nauwelijks iets opgebouwd in haar leven en heeft weinig adequate persoonlijke steun. Haar coping zal onder stress, passend bij haar problematiek, beperkt zijn. Er is sprake van een hoog recidive-risico op basis van deze taxatie.
De bevindingen bij een tweede taxatie-instrument (Female Additional Manual) ondersteunen deze risico-inschatting. Daarnaast scoort de verdachte laag op de SAPROF, een op beschermende factoren gericht taxatie-instrument; de verdachte heeft weinig beschermende factoren. Haar gemiddelde intelligentie is beschermend, maar zij ontbeert een hechte band in haar kindertijd, heeft weinig empathische vermogens, een beperkte coping en weinig zelfcontrole. Verder heeft ze geen werk en lijkt ze voor haar financiën afhankelijk van criminele activiteiten. Haar motivatie voor behandeling is afhankelijk van haar omstandigheden. Haar levensdoelen zijn in de context van haar levensloop weinig realistisch. Ze heeft geen adequaat netwerk of intieme relatie. In hoeverre ze toezicht en hulpverlening gaat toelaten is ook gezien haar voorgeschiedenis de vraag.
De risico-taxatie instrumenten in combinatie met elkaar leveren een hoog recidive-risico op, als het ten laste gelegde bewezen wordt.
De klinische inschatting is dat de kans dat verdachte zonder hulp met haar beperkte persoonlijkheidsontwikkeling, zich uitend in drie persoonlijkheidsstoornissen en haar ernstige stoornis in het middelengebruik in een zelfde leefsituatie komt als ten tijde van het ten laste gelegde, is reëel, waarbij instrumenteel reactief geweld niet uit te sluiten valt.
Welke behandeling?
Gezien de ernstige psychiatrische problematiek is een langdurige en intensieve behandeling geïndiceerd, waarbij er sprake zal moeten zijn van forensische expertise. Omdat de problematiek dusdanig complex en ernstig is, de verdachte nauwelijks ziektebesef- en inzicht heeft en beperkte mogelijkheden hiertoe, is alleen een klinische behandeling mogelijk.
Deze behandeling zal gelet op het recidive-risico moeten plaatsvinden in een kliniek met een hoog beveiligingsniveau. De onderzoekers zijn van mening dat de behandeling daarom plaats moet vinden in het kader van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De behandeling zal gericht moeten zijn op onder andere emotieregulatie, affectieve labiliteit, agressie- en impulsregulatie, coping, holding, mogelijke PTSS-symptomen, middelengebruik, maar ook gericht op het zelfbeeld, vrije tijdsbesteding, werk, sociale en relationele vaardigheden. Een dergelijke behandeling zal jaren duren, omdat een dergelijk ingesleten gedragspatroon dat voor ernstige problemen zorgt op alle levensgebieden en vergt dan ook een zeer grondige en langdurige aanpak.
Nader onderzoek nodig?
De raadsman heeft bij pleidooi nog verzocht nader onderzoek te laten verrichten naar de geestvermogens van verdachte, omdat volgens hem het onderzoek door het PBC niet volledig is geweest.
De rechtbank zal dit verzoek afwijzen nu zij, mede gelet hetgeen de ter terechtzitting gehoorde deskundige Boerboom over de toegevoegde waarde van een nadere rapportage heeft verklaard, dit niet noodzakelijk vindt.
6. De straf en/of de maatregel
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd van 18 jaren. Daarnaast moet aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd (hierna: de tbs-maatregel).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie niet in verhouding staat tot de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De verdachte is het bovendien niet eens met het advies om haar de tbs-maatregel op te leggen. Nader onderzocht moet worden of niet volstaan kan worden met een minder ingrijpende behandeling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat precies gebeurd is rond 23 januari 2017 is niet helemaal duidelijk en zal dat vermoedelijk nooit worden. Vast staat wel dat [slachtoffer] , oma [naam], 82 jaar oud, in haar eigen woning om het leven is gebracht. En vast staat ook dat de verdachte dat heeft gedaan.
Als [slachtoffer] op 26 januari 2017 niet opendoet als haar hulp voor de deur staat en ze niet in huis is als de hulp met de buurvrouw gaat kijken, slaan de beide vrouwen alarm, ook omdat ze zien dat de kranten van de laatste dagen nog op de mat liggen en dat kastjes en laatjes openstaan. De enige plek waar ze niet gaan kijken is in de garage. De politie doet dat wel. En daar ligt [slachtoffer] , in een grote plas bloed en overgoten met wasmiddelen. Er zijn sporen van een worsteling. [slachtoffer] is op de plek waar zij is aangetroffen overleden als gevolg van een gruwelijk misdrijf. In het onderzoek wordt duidelijk dat zij met messteken in haar hals om het leven is gebracht. Bij radiologisch onderzoek blijken afgebroken delen van een mes nog in haar hals te zitten. Er zijn vele kleine aders in de hals en long geraakt met het mes, waardoor [slachtoffer] is doodgebloed en volgens informatie van de patholoog-anatoom is het zeer aannemelijk dat dit meerdere tientallen minuten heeft geduurd. [slachtoffer] is dus stervend achtergelaten in de garage en daar is zij, pas dagen later, gevonden.
De woning van [slachtoffer] is doorzocht, overal zijn kastjes en laatjes geopend. Papieren en andere spullen liggen her en der verspreid. Er is geprobeerd een kluis van de muur te halen met messen die uit de woning afkomstig blijken te zijn. Ook daar is een mes afgebroken.
Het doel van de dader is duidelijk: diefstal van spullen van [slachtoffer] . Er blijkt ook inderdaad het een en ander vermist te worden.
In de weken en maanden na het overlijden van [slachtoffer] doet de politie er alles aan om de persoon te vinden die hiervoor verantwoordelijk is. In de woning zijn vele bloedsporen te vinden die alle door één vrouwelijke persoon zijn achtergelaten. De onbekende vrouw A. Onderzoek in de DNA-databank levert echter niets op. Ook het buurtonderzoek leidt niet naar een verdachte.
Dan, in juli 2017, krijgt de politie informatie dat in het verdovende middelen-circuit in Maastricht wordt verteld dat de verdachte in januari van dat jaar een bejaarde vrouw in Maastricht zou hebben doodgestoken. Er worden nieuwe getuigen gehoord onder wie de moeder en stiefvader van de verdachte. Uit hun verklaringen blijkt dat de verdachte in februari 2017 in het bezit is geweest van onder andere een bebloede jas en een afgebroken bebloed mes. Een tas met goederen hebben zij naar de politie in hun woonplaats in België gebracht, die ze heeft onderzocht, gefotografeerd en daarna heeft weggegooid of aan verdachte mee terug heeft gegeven. Een fotovergelijkend onderzoek door de politie in Nederland leert dat de afgebroken mesdelen in de hals van [slachtoffer] en het bebloede afgebroken mes één geheel moeten hebben gevormd.
De verdachte is aangehouden en verhoord. Aanvankelijk heeft ze ontkend op de plaats van het misdrijf te zijn geweest. Onderzoek van haar DNA leverde echter op dat zij de onbekende vrouw A is, dat wil zeggen de persoon die bloedend door de woning van [slachtoffer] is gelopen, die haar spullen en paperassen heeft vastgehad en die ook [slachtoffer] zelf heeft vastgehad, want het bloed van de verdachte is ook aangetroffen op de pantykousjes en de broeksband van [slachtoffer] .
Uiteindelijk komt de verdachte met een verklaring voor de aanwezigheid van haar bloed in de woning. Ze is er geweest, maar onder dwang. De persoon die haar dwong, is degene die [slachtoffer] heeft gedood. Zoals hiervoor in het vonnis is uitgelegd, gelooft de rechtbank de versie van de verdachte niet. Voor de rechtbank staat vast dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Een einde gemaakt aan het leven van een nog zelfstandige en vitale bejaarde vrouw. Het is haast niet voor te stellen welke doodsangsten [slachtoffer] in de laatste minuten van haar leven heeft moeten doorstaan, de pijn die zij daarbij heeft moeten doormaken als gevolg van het toegepaste geweld en de wanhoop die zij ongetwijfeld heeft gevoeld toen ieder verzet werd gebroken en zij voelde dat zij haar strijd ging verliezen. Er is verdriet gezaaid in de familie van het slachtoffer en het behoeft geen betoog dat de samenleving door dergelijke ernstige feiten zeer geschokt is. Dergelijke feiten zwengelen ook de gevoelens van angst aan, met name bij kwetsbare mensen zoals op zichzelf wonende ouderen, binnen onze samenleving.
Het is niet voor niets dat de wetgever op een dergelijk strafbaar feit, de combinatie van de diefstal en de doodslag, een gevangenisstraf van maximaal dertig jaren of levenslange gevangenisstraf heeft gesteld. Dat geeft al aan dat de rechtbank niet kan volstaan met een andere straf dan een langdurige vrijheidsbeneming. De eis van de officier van justitie van achttien jaren is dan ook niet een uitzonderlijke. De rechtbank vindt echter dat de straf gematigd moet worden. Dat heeft te maken met het volgende.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben zich, zoals hiervoor in het vonnis al uitgebreid is vermeld, uitgelaten over de psychische toestand van de verdachte. Kort gezegd hebben de deskundigen bij de verdachte een drietal persoonlijkheidsstoornissen en een langdurig bestaande, ernstige stoornis in het gebruik van harddrugs vastgesteld en kan mogelijk ook gesproken worden van een complexe posttraumatische stressstoornis. De deskundigen hebben op grond van hun onderzoek geconcludeerd dat als de verdachte niet wordt behandeld, het risico hoog is dat zij in eenzelfde leefsituatie terecht zal komen als voorheen en dat zij dan opnieuw tot gewelddadig gedrag kan komen. Vanwege de ernstige en complexe psychiatrische problematiek is volgens de deskundigen een langdurige en intensieve behandeling nodig. De rechtbank heeft hiervoor in het vonnis al vermeld dat zij het advies om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te houden, volgt.
Om de tbs-maatregel met dwangverpleging te kunnen opleggen, zoals de deskundigen ook hebben geadviseerd, moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. De maatregel kan niet worden opgelegd zonder dat de rechtbank beschikt over een advies van tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater. Voornoemd PBC-rapport is onder andere opgemaakt door een psychiater en een psycholoog en zij hebben hun conclusies en advies uitgebreid toegelicht. Aan dit vereiste is dus voldaan.
Een verdachte moet ten tijde van het delict lijdende zijn geweest aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Aan dit vereiste is ook voldaan, gelet op de conclusies van het PBC.
Verder moet sprake zijn geweest van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van minimaal 4 jaren is gesteld. Ook aan dat vereiste is voldaan, nu voor het feit van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaren kan worden opgelegd.
Als laatste vereiste moet de veiligheid van anderen, dan wel de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eisen. Ook aan dat vereiste is naar het oordeel van de rechtbank voldaan, gelet op het hoge recidive-risico.
Nu aan de voorwaarden voor de oplegging van de tbs-maatregel is voldaan, komt de rechtbank tot het oordeel dat zij deze maatregel aan de verdachte zal opleggen. De gevangenisstraf die de rechtbank daarbij dan passend vindt, is een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Nu de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd terzake een levensdelict, betekent dit dat de duur van de maatregel niet in tijd is beperkt.
7. De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 2.475,-. Het betreft de kosten van een psychologische behandeling. Deze behandeling volgt de benadeelde partij in verband met klachten als gevolg van het op gewelddadige wijze overlijden van zijn moeder, [slachtoffer] .
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen. De raadsman heeft de vordering inhoudelijk betwist.
Het juridische kader voor de beoordeling van deze schade in het strafproces is beperkt. De schade moet op de eerste plaats het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij is een nabestaande die rouwt en psychische klachten heeft als gevolg van de manier waarop zijn moeder is gestorven. Dat is op zichzelf wel als het rechtstreeks gevolg van het strafbare feit aan te merken.
Nabestaanden kunnen echter civielrechtelijk maar beperkt schade vorderen en die beperking werkt ook door in het strafproces, omdat de vordering van de benadeelde partij behandeld wordt in het strafproces, maar wel een civiele vordering blijft.
De schadevergoeding die nabestaanden kunnen vorderen betreft dan bijvoorbeeld begrafeniskosten of kosten voor levensonderhoud (artikel 6:108 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek). De schade die de benadeelde partij [benadeelde partij] vordert is echter gebaseerd op immateriële schade (geestelijk letsel) en die schade valt daar niet onder.
Is er dan juridische basis om de vordering toe te kennen op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (aantasting van de persoon op ander wijze)? De schade van de benadeelde partij is gebaseerd op geestelijk letsel. Daarvoor is in beginsel vereist dat er bij de benadeelde sprake is van een in de psychiatrie en/of psychologie erkend ziektebeeld. De onderbouwing die de benadeelde partij heeft overgelegd geeft daarover onvoldoende uitsluitsel. Dat brengt mee dat de vordering niet kan worden toegewezen.
Aan de criteria voor shockschade voldoet de vordering en de daarvoor gegeven onderbouwing ook niet. Dan moet de psychische schade het gevolg zijn geweest van een hevige emotionele schok als gevolg van een rechtstreekse confrontatie met de omstandigheden waaronder het slachtoffer om het leven is gekomen en dat is in deze zaak niet gesteld door de benadeelde partij. Daarvoor is bovendien ook vereist dat er bij de benadeelde sprake is van een in de psychiatrie en/of psychologie erkend ziektebeeld. De onderbouwing die de benadeelde partij heeft overgelegd geeft daarover, zoals gezegd, onvoldoende uitsluitsel. Dat brengt ook met zich mee dat de vordering niet kan worden toegewezen op die basis.
De rechtbank heeft daarom nog gekeken of affectieschade als basis kan dienen voor toekenning van de kosten van de psychologische behandeling van de benadeelde partij. Inmiddels heeft de wetgever namelijk voorzien in het toekennen van een vergoeding voor affectieschade. In het kader van de totstandkoming van deze wetgeving is het vereiste van vastgesteld psychisch letsel niet te vinden. Affectieschade wordt gedefinieerd als:
nadeel dat bestaat in leed dat men ondervindt doordat een persoon met wie men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Het gaat dan om immateriële schade in de vorm van ernstig verdriet om het verlies. Dat betekent dat de kosten die gemaakt worden in verband met de verwerking van dat leed ook voor vergoeding in aanmerking komen. De gebeurtenis die de schade die de benadeelde partij [benadeelde partij] vordert in het leven heeft geroepen dateert echter van vóór de inwerkingtreding van deze wetgeving, die zal plaatsvinden op 1 januari 2019. In deze wetgeving is niet voorzien in een speciale overgangsbepaling. Daarom geldt het uitgangspunt dat de nieuwe wetgeving alleen van toepassing is op strafbare feiten die plaatsvinden ná de inwerkingtreding.
Dat alles betekent dat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren. De vordering kan eventueel nog worden voorgelegd aan de civiele rechter.
8. Het beslag
Tijdens het onderzoek zijn diverse voorwerpen in beslag genomen. Enkele voorwerpen zouden nog een bewijsfunctie kunnen hebben (nummers 1 tot en met 4 van de beslaglijst). Daarover neemt de rechtbank geen beslissing, zodat het beslag blijft voortbestaan. De overige voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de verdachte, dan wel de getuige [een bekende van de verdachte] .
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- -
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- -
veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf van 12 jaren;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
TBS-maatregel
- legt aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd;
Het verzoek tot het verrichten van nader onderzoek
- wijst af het verzoek van de raadsman tot het verrichten van nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte;
Benadeelde partij
- -
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] , wonende te Geleen, niet-ontvankelijk in haar vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
2017014163 5 1.00 STK Jas Kl: beige 964789
2017014163 6 1.00 STK Doos CASIO edifice 964792
2017014163 7 1.00 STK GSM SAMSUNG 964794
2017014163 8 1.00 STK GSM NOKIA 964797
2017014163 9 1.00 STK Simkaart LEBARA 964798
2017014163 10 1.00 STK Ring 964816
2017014163 11 1.00 STK Tabak NEPTUNE 964821
2017014163 12 1.00 STK Sieraad 964824 - hart hangertje
2017014163 13 1.00 STK Simkaart LEBARA 964827
2017014163 14 1.00 STK Simkaart LYCAMOBILE 964829
2017014163 15 1.00 STK Simkaart 964830
2017014163 16 1.00 STK Simkaart LYCAMOBILE 964831
2017014163 17 1.00 STK Armband 964833
2017014163 18 1.00 STK Pas KBC 964845
2017014163 19 1.00 STK GSM SAMSUNG 964847
2017014163 20 1.00 STK GSM NOKIA 964852
2017014163 21 1.00 STK Handschoen 964860
2017014163 22 1.00 STK Sieraad 964863
2017014163 23 1.00 STK GSM 964865
2017014163 24 1.00 STK Simkaart LYCAMOBILE 964907
2017014163 25 1.00 STK Make-Up MORRIS & BROWN 964913 - pincet
2017014163 26 1.00 STK Mes 964914
2017014163 27 1.00 STK Mes 964918
2017014163 28 1.00 STK Mes 964920
2017014163 29 1.00 STK GSM NOKIA 965743
2017014163 30 1.00 STK Rugzak Kl: groen EASTPAK 965081
2017014163 32 1.00 STK Jas Kl: bruin DIE FOR IT 968930
2017014163 33 1.00 STK Trui Kl: grijs 968934
- gelast de teruggave aan [een bekende van de verdachte] van het volgende in beslag genomen voorwerp:
2017014163 31 1.00 STK Jas Kl: zwart JACK & JONES 965082.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 oktober 2018.
Buiten staat
Mr. P.H.M. Kuster is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 22 januari 2017 tot en met 26 januari 2017, in de gemeente Maastricht [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en met die voorbedachte rade voornoemde [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal met een mes in de hals en/of het bovenlichaam (vitale lichaamsdelen) te steken en/of te snijden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanige verwondingen en/of letsel heeft opgelopen dat zij daardoor is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 22 januari 2017 tot en met 26 januari 2017, in de gemeente Maastricht, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal met een mes in de hals en/of het bovenlichaam (vitale lichaamsdelen) te steken en/of te snijden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanige verwondingen en/of letsel heeft opgelopen dat zij daardoor
is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (gekwalificeerde) diefstal, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks de periode van 22 januari 2017 tot en met 26 januari 2017, in de gemeente Maastricht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal met een mes in de hals en/of het bovenlichaam (vitale lichaamsdelen) te steken en/of te snijden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanige verwondingen en/of letsel heeft opgelopen dat zij daardoor
is overleden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑10‑2018
Het proces-verbaal met nummer PL2300-2017014163-20, p. 1692 en 1693, het proces-verbaal Inbeslagname, transport, CT-scan en de schouw van [slachtoffer] , p. 1908 het proces-verbaal identificatie slachtoffer, p. 1096 en 1907
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] , p. 836 en het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , p. 758.
Het rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 10 februari 2017 van [naam arts en patholoog] , verbonden aan het NFI, p. 1419 en 1420.
Het rapport Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 10 april 2017 van [arts] , verbonden aan Maastricht UMC+, p. 1409.
Het rapport Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 10 april 2017 van [arts] , verbonden aan Maastricht UMC+, p. 1401.
De brief d.d. 11 juli 2018 van [naam arts en patholoog] , verbonden aan het NFI, p. 2769.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, p. 1335 en het proces-verbaal Sporenafhandeling samenvatting/conclusies, p. 1346.
Het proces-verbaal Bloedsporeninterpretatie, p. 2264 en 2265.
Het proces-verbaal Bloedspoorpatroon analyse, p. 2215 en het proces-verbaal Sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, p. 1346.
Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek in de garage, de berging van het slachtoffer en de overbrenging van het slachtoffer naar het mortuarium, p. 1788 en 1789.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, p. 1345.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling samenvatting/conclusie, p. 1346 en p. 1349, het proces-verbaal Sporenonderzoek naar onder andere dactyloscopische sporen, schoensporen, onderzoek dakgoten en straatkolken, p. 2169 en 2170 en het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, p. 2330.
Het aanvullend proces-verbaal n.a.v. een vergelijkend schoensporenonderzoek, p. 2768.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling samenvatting/conclusie, p. 1348.
Het proces-verbaal Sporenonderzoek op de eerste verdieping van de woning (PD2), p. 2091.
Het proces-verbaal Sporenonderzoek op de eerste verdieping van de woning (PD2), p. 2093.
Het proces-verbaal Sporenonderzoek op de eerste verdieping van de woning (PD2), p. 2093 en 2094.
Het proces-verbaal tonen fotomap van sieraden aan dochter [benadeelde partij] , p. 915.
Het proces-verbaal tonen juwelenlijst, p. 978.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 813.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 785.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] , p. 1209 en 1213.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAQI7433NL p. 1472, het rapport van het NFI o.v.v. AAQI7433NL#01 p. 1498, het Proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal o.v.v. SINnummer RABO7269NL p. 2544, Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer RABO7269NL p. 25499, het rapport van het NFI o.v.v. RABO7269NL p. 2551 en 2552.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAFK4640NL p. 1469, het rapport van het NFI o.v.v. AAFK4640NL#01 p. 1500.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAJJ9526NL p. 1473, het rapport van het NFI o.v.v. AAJJ9526NL#02 p. 1502.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAFK4642NL p. 1470, het rapport van het NFI o.v.v. AAFK4642NL#01 p.1500.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAFK4645NL p. 1471, het rapport van het NFI o.v.v. AAFK4645NL#01 p. 1500.
Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummers AAIQ7410NL en AAIQ7409NL, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7409NL#01 en AAIQ7410NL#01, p. 2780.
Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAIQ7420NL p. 2777, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7420NL#01 p. 2780.
Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAJJ9502NL p. 1365, het rapport van het TMFI o.v.v. AAJJ9502NL p. 1372.
Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummers AAJJ9500NL en AAJJ9501NL p. 1364/1365 en het rapport van TMFI o.v.v. AAJJ9500NL en AAJJ9501NL p. 1372.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAIQ7463NL, p. 1474, rapport NFI o.v.v. AAIQ7463NL#01, p. 1501.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, p. 1348 onderaan, het Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAIQ7465NL#01 p. 1475, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7465NL#01, p. 1501.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, p. 1348 onderaan, het Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAIQ7466N p. 1475, het rapport van het NFI o.v.v. SINnummer AAIQ7466N#03 p. 1501.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAIQ7477NL p. 1476, het rapport van het NFI o.v.v. AAIG7477NL#01 p. 1501.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAIQ7479NL p. 1476, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7479NL#01 p. 1501.
Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming Dna-deskundige, p. 1447 e.v., Aanvraag extern forensisch onderzoek o.v.v. SINnummer AAIQ7479NL p. 1476, het rapport van het NFI o.v.v. AAIQ7479NL#03 p. 1501.
Het proces-verbaal Sporenafhandeling, samenvatting/conclusie, p. 1349.
Het proces-verbaal Vergelijkend onderzoek lemmet en heft, p. 2692 en 2693.