NJB 2021/916:Kan een verzoek tot wraking van een of meer van de rechters die belast zijn met de behandeling van de strafzaak tijdens de behandeling van die zaak door die zittingsrechter zelf buiten behandeling worden gelaten? Ter beantwoording van deze vraag herhaalt de Hoge Raad het arrest HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, dat betrekking heeft op de behandeling van een wrakingsverzoek door een wrakingskamer en waarin voormelde vraag als zodanig dus niet aan de orde is. In het verlengde daarvan overweegt de Hoge Raad onder meer dat zich tijdens de behandeling van strafzaken uitzonderlijke gevallen kunnen voordoen waarin als gevolg van hetzij herhaalde wrakingsverzoeken, hetzij evident niet als wrakingsverzoek in de zin van art. 512 en 513 Sv aan te merken verzoeken, de strafrechter de bevoegdheid – niet de verplichting – heeft te bepalen dat zo’n (wrakings)verzoek niet in behandeling wordt genomen. De zittingsrechter dient met terughoudendheid toepassing te geven aan deze bevoegdheid. De Hoge Raad schetst drie soorten gevallen waarin een wrakingsverzoek buiten behandeling kan blijven. De beslissing tot buitenbehandelinglating is een tussenuitspraak waartegen in hoger beroep of in cassatie kan worden opgekomen indien tegen de einduitspraak hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld (vgl. art. 406 lid 1 resp. 428 Sv). Art. 515 lid 5 Sv, dat ziet op beslissingen door de wrakingskamer, is op deze beslissingen van de zittingsrechter niet van toepassing. De Hoge Raad zet uiteen welke beslissing in hoger beroep resp. cassatie dient te volgen indien er daar terecht over wordt geklaagd dat een wrakingsverzoek in eerdere aanleg niet in behandeling is genomen. In casu heeft het hof het wrakingsverzoek niet zonder meer begrijpelijk buiten behandeling gelaten. Volgt vernietiging en terugwijzing