Deze zaak hangt samen met nr. 09/01449 E ([medeverdachte]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 07-12-2010, nr. 09/01446 E
ECLI:NL:HR:2010:BN6963
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-12-2010
- Zaaknummer
09/01446 E
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BN6963
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN6963, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN6963
ECLI:NL:PHR:2010:BN6963, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN6963
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Bewijsklacht opzet. De bewezenverklaring is niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd nu het Hof enerzijds overweegt dat verdachte erop vertrouwde dat de voormalige pachters varkensrechten toegekend zouden krijgen, maar anderzijds oordeelt dat verdachte “daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze varkensrechten niet aan deze pachters zouden worden toegekend”.
7 december 2010
Strafkamer
nr. 09/01446 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 2 december 2008, nummer 20/003543-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, in het bijzonder het opzet.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de jaren 2003 en 2004 te Baarland, gemeente Borsele, opzettelijk op een bedrijf met het mestnummer [001] gelegen aan [a-straat 1] gemiddeld gedurende het jaar 2003 2.631 en gedurende het jaar 2004 2.479 varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, heeft gehouden, zijnde een groter aantal dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4 zijn weergegeven.
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte wist dat in 2003 en 2004 varkens werden gehouden zonder dat daarvoor varkensrechten waren toegekend. Verdachte vertrouwde er op dat de voormalige pachters, op grond van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij varkensrechten toegekend zouden krijgen, die vervolgens aan haar zouden worden overgedragen. Verdachte heeft daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze varkensrechten niet aan deze pachters zouden worden toegekend en dat hij daardoor in 2003 en 2004 ten onrechte varkens zou houden. Het hof is mitsdien van oordeel dat verdachte opzettelijk -in de zin van voorwaardelijk opzet- zonder varkensrechten varkens heeft gehouden."
2.3. Aldus heeft het Hof de bewezenverklaring niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd, nu het Hof enerzijds overweegt dat de verdachte erop vertrouwde dat de voormalige pachters varkensrechten toegekend zouden krijgen, maar anderzijds oordeelt dat de verdachte "daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans [heeft] aanvaard dat deze varkensrechten niet aan deze pachters zouden worden toegekend".
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 december 2010.
Conclusie 07‑09‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bij arrest van 2 december 2008 verdachte ter zake van ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 15, eerste lid, van de Wet herstructurering varkenshouderij, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete van 75.000 euro.
2.
Mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, heeft een schriftuur ingediend, houdende een middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt over de verwerping van het verweer inhoudende dat verdachte geen opzet heeft gehad op het houden van een groter aantal varkens dan overeenstemt met het op verdachte rustende varkensrecht c.q. fokzeugenrecht verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht c.q. fokzeugenrecht.
3.2
Ter terechtzitting van het hof van 18 november 20082. heeft de advocaat van verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘(…)
[Verdachte] staat terecht voor het houden van varkens in de jaren 2003 en 2004 zonder toereikende varkensrechten.
Met betrekking tot het gegeven dat er in 2003 en/of 2004 nog geen varkensrechten waren geregistreerd op de bedrijfslocatie, wijs ik op het navolgende.
De varkenshouderij werd in het verleden gevoerd door firma [A].
Deze varkenshouders hebben zich ook aangemeld in het kader van het Besluit hardheidsgevallen (uitvoeringsbesluit in het kader van de Wet herstructurering varkenshouderij) teneinde varkensrechten te verkrijgen op basis van artikel 9 van dit Besluit. Dit is door de Minister van LNV bij besluiten van 31 mei 2000 en 2 februari 2001 ([betrokkene 1]) en 24 september 2004 ([betrokkene 2]) afgewezen. Tegen deze besluiten is beroep aangetekend bij het CBB door [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. In 2003 en 2004 is de bedrijfsvoering weliswaar overgenomen door [verdachte], doch afspraak was dat indien alsnog met terugwerkende kracht varkensrechten zouden worden toegekend, die met terugwerkende kracht zouden worden overgedragen aan [verdachte]. Op die wijze zou [verdachte] alsnog over voldoende rechten beschikken. Er is dus niet stilgezeten of moedwillig varkens gehouden zonder rechten. Integendeel, er is juist tot in hoogste instantie geprocedeerd om varkensrechten te verkrijgen voor de locatie te Baarland.
Toen uiteindelijk duidelijk werd als gevolg van de CBB-uitspraken dat er géén rechten toegekend zouden worden, waren die gelet op de destijds geldende regelgeving vanaf 1 januari 2005 niet meer nodig. Immers op basis van de sedert 2001 geldende mestwetgeving zou het stelsel van productierechten, waaronder de varkensrechten, per 1 januari 2005 vervallen. Dit stond uitdrukkelijk vermeld in artikel 43a Wet herstructurering varkenshouderij, welke bepaling is ingevoerd bij invoering van het stelsel van mestafzetovereenkomsten in 2001. Deze bepaling bepaalde onomstotelijk dat de rechten per 1 januari 2005 zouden vervallen:
‘Deze wet vervalt met ingang van 1 januari 2005.’
In de parlementaire geschiedenis is ook onvoorwaardelijk door de wetgever kenbaar gemaakt dat deze rechten per 1 januari 2005 zouden komen te vervallen. Namens cliënten wijs ik in dit verband op de Memorie van Toelichting, p. 72 en verder:
‘De waardedaling is het gevolg van het feit dat de rechten per die datum komen te vervallen.’
(onderstreping advocaat)
Verder vermeldt de Memorie:
‘Het is bovendien niet zo dat de productierechten van de ene op de andere dag vervallen: er wordt een ruime overgangstermijn tot 1 januari 2005 gehanteerd.’
en
‘Concluderend kan worden gezegd dat de geleidelijke daling van de waarde van de productierechten in de periode tot 1-1-2005 tot nihil, voor de betrokken bedrijven in totaal slechtsbeperkte gevolgen zal hebben, aangezien de bedrijven met deze mogelijkheid rekening hebben gehouden bij het aangaan van de transactie en de investering bovendien fiscaal kunnen afschrijven. Daarbij is sprake van een ruime overgangstermijn.’
Op deze pagina's houdt de wetgever een uitvoerig pleidooi ter rechtvaardiging van het vervallen van de rechten per 1 januari 2005. Dit wordt als feit gepresenteerd en wordt niet van nadere voorwaarden afhankelijk gesteld. Integendeel, de wetgever geeft uitvoerig aan dat agrariërs er ruimschoots op tijd kennis van kunnen nemen en dus op het vervallen per 1 januari 2005 kunnen anticiperen: om die reden kan van schadevergoeding (of flankerend beleid met het oog op schade) geen sprake zijn. Er wordt zelfs uitdrukkelijk verwezen naar mogelijke deelname aan de RBV, de Regeling Beëindiging Varkenshouderijen (p. 73 onderaan). Deze ondubbelzinnige uitlatingen van de wetgever stroken ook met de uitdrukkelijke wettekst.
Het vervallen van de productierechten per 1 januari 2005 sprak overigens ook geheel voor zich, nu de productierechten zouden worden vervangen door het stelsel van mestafzetovereenkomsten. Deze mestafzetovereenkomsten zouden in de plaats treden van de mestproductierechten. De termijn tot 1 januari 2005 was niet meer dan een overgangstermijn. Nu er nergens een voorbehoud werd gemaakt met betrekking tot het vervallen van de productierechten, hebben cliënten hierop geanticipeerd, zoals door de wetgever overigens ook voorgesteld. Sterker nog, uit de parlementaire stukken blijkt dat de wetgever het feit dat er een lange termijn gold — tot 1 januari 2005 — juist als argument zag om ter afwering van schadeclaims e.d. tegen varkenshouders aan te voeren. Met andere woorden, ‘als je niet op tijd iets met deze kennis doet, heb je eventuele schade aan jezelf te wijten’.
Pas met de wetswijziging van 21 april 2004, inwerkinggetreden in september 2004 is de termijn opgerekt naar 1 januari 200. Met de wijziging van de Meststoffenwet per 1 januari 2006 is de termijn bovendien verder verlengd (artikel 77) en wel naar 1 januari 2015. In de jaren 2003 en 2004 — de jaren die tenlaste zijn gelegd — was dit alles volstrekt onvoorzienbaar.
Verder is van belang dat er alles aan gedaan is om, toen bleek
- a)
dat er geen varkensrechten toegekend zouden worden naar aanleiding van de administratiefrechtelijke procedures en
- b)
de rechten in stand zouden blijven, alsnog voldoende rechten te laten registreren op de bewuste locatie.
[verdachte] heeft direct in 2005 een tiental partijen verworven en aangeboden ter registratie aan de Minister van LNV. Eén van de verkopers van de aangekochte rechten had om hem moverende redenen laten weten van de koop af te willen zien. Dit heeft geleid tot een civielrechtelijke procedure tussen (onder meer) [verdachte] enerzijds en de verkoper, [betrokkene 3], anderzijds. Bij vonnis in kort geding van 11 oktober 2006 heeft de President van de Rechtbank te Zwolle [verdachte] gelijk gegeven en [betrokkene 3] gelast aan de registratie van de rechten zijn medewerking te verlenen.
De conclusie luidt dat [verdachte] er al het redelijkerwijs mogelijke aan gedaan heeft om voldoende rechten te verwerven.
(…)’
3.3
Het hof heeft bewezen verklaard dat:
‘zij in de jaren 2003 en 2004 te Baarland, gemeente Borsele, opzettelijk op een bedrijf met het mestnummer [001] gelegen aan [a-straat 1] gemiddeld gedurende het jaar 2003 2.631 en gedurende het jaar 2004 2.479 varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, heeft gehouden, zijnde een groter aantal dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht.’
3.4
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs van het bewezenverklaarde gebezigd:
- 1.
een proces-verbaal van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Algemene Inspectiedienst, AID Zuid Nederland, Team Meststoffen Zuid West Nederland, nummer 29997, d.d. 13 juni 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam binnen de AID Zuid Nederland, voorzover dit proces-verbaal inhoudt:
- —
als relaas van voornoemde verbalisant:
‘Bij de Dienst Regelingen te Assen is onder mestnummer [001] (relatienummer [002]) het volgende bedrijf geregistreerd:
[verdachte],
[a-straat 1],
[plaats].
Met betrekking tot dit bedrijf zijn bij de Dienst Regelingen onder meer de navolgende gegevens geregistreerd met betrekking tot de kalenderjaren 2003 en 2004:
- •
Tot of bij het bedrijf behorend landbouwgrond: 0 ha.
- •
Varkensrechten: geen.
Op 7 oktober 2005, omstreeks 10.00 uur, bevond ik mij nabij voornoemd bedrijf aan de [a-straat 1] te Baarland, binnen de gemeente Borsele. Ik zag dat op dit bedrijf varkensstallen stonden.
Ik heb het bedrijf betreden.
Een persoon verklaarde mij [betrokkene 4] te zijn, bedrijfsleider op dit bedrijf.
Op mijn daartoe strekkend verzoek gaf [betrokkene 4] mij inzage in de op dit bedrijf in de jaren 1998 tot en met oktober 2005 bijgehouden administratie met betrekking tot de in die jaren gehouden aantallen dieren.
Daartoe toonde hij mij de dienaangaande ingevolge artikel 2 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet bijgehouden administratie. Naar ik zag betroffen dit zogenaamde veesaldo-kaarten die middels een aanwezige computer werden/waren bijgehouden.
Op mijn verzoek heeft [betrokkene 4] van deze kaarten mij uitdraaien verstrekt.
Blijkens deze uitdraaien waren op dit bedrijf in de jaren 2003 en 2004 gemiddeld de navolgende aantallen varkens van de navolgende diercategorieën gehouden:
Jaar 2003:
Categorie
Aantal
VE/dier
totaal VE
401
367
2,74
1006
FZE (fokzeugen)
403
1
1,59
2
404
0
1,11
0
406
2
1,86
4
410
8
1,59
13
411
1607
1,00
1607
1625
NFZ (niet-fokzeugen)
2631
FZE + NFZ
Jaar 2004:
Categorie
Aantal
VE/dier
totaal VE
401
337
2,74
923
FZE
403
1
1,59
2
404
0
1,11
0
406
2
1,86
4
410
6
1,59
10
411
1541
1,00
1541
1556
NFZ
2479
FZE + NFZ
De in deze tabellen vermelde categorieën betreffen de in Bijlage A van de Meststoffenwet bedoelde diercategorieën varkens:
401:
Fokzeugen met biggen tot ca 25 kg
403:
Opfokzeugen van ca. 7 maanden tot 1e dekking
404:
Opfokzeugen van (ca.) 25 kg tot 1e dekking
406:
Dekberen ca. 7 maanden en ouder
410:
slachtzeugen
411:
vleesvarkens
Gelet op artikel 1 onder e en f en bijlage A van de Wet herstructurering Varkenshouderij worden deze onderscheiden categorieën binnen de diersoort varkens uitgedrukt in aantal VE per dier van de onderscheiden diercategorieën. Het aantal VE per dier, volgens bijlage A van de Wet herstructurering Varkenshouderij, is in onderstaande tabel weergegeven.
Dier-categorie
Aantal varkens-eenheden
Dier-categorie
aantal VE
400
1,97
405
1,09
401
2,74
406
1,86
402
0,96
407
0,36
403
1,59
410
1,59
404
1,11
411
1,00
Uit genoemde tabellen blijkt dat in de jaren 2003 en 2004 op dit bedrijf totaal aan fokzeugen-eenheden (FZE) respectievelijk niet-fokzeugen-eenheden (NFZ) werden gehouden:
Jaar
Fokzeugeneenheden
Niet-Fokzeugen-eenheden
Totaal
2003
1.006
1.625
2.631
2004
923
1.556
2.479
De op voornoemde veesaldokaarten vermelde aantallen dieren komen overeen met de mij uit controlegegevens bekende hokcapaciteit op dit bedrijf en vermelden ongeveer dezelfde aantallen als die vermeld op de kaarten met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2002.’
- —
als verklaring van [betrokkene 4], wonende te [plaats], [a-straat 1], aan voornoemde verbalisant:
‘Ik ben bedrijfsleider op dit varkensbedrijf. Ik ben in loondienst van [verdachte].
Tot en met 2002 was dit bedrijf van [betrokkene 5]. De varkens werden toen gehouden door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor [betrokkene 5].
Sinds 1 januari 2003 worden de varkens hier gehouden door [medeverdachte] uit [plaats].
De veesaldokaarten worden door mij bijgehouden en kloppen.’
- —
als op 31 oktober 2005 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
‘Per 1 januari 2003 pacht [verdachte] de varkensstallen van het bedrijf te Baarland aan de [a-straat]. Een kopie van het opgemaakte pachtcontract wordt hierbij overgelegd.
[Verdachte] houdt sinds die datum in die stallen varkens voor eigen rekening en risico. Die stallen werden voordien gepacht door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor het houden van varkens.
Op 1 januari 2003 hadden beiden nog een procedure lopen bij het ( CBB, hof:) College van beroep voor het bedrijfsleven, voor het verkrijgen c.q. toegekend krijgen van varkensrechten met betrekking tot de door hen in die stallen gehouden varkens. De uitkomst van die procedure was toen nog niet bekend.
[Betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben in 2003, 2004 en 2005 geen varkens meer gehouden in die stallen.
Bedoeling en afspraak met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] was dat indien zij varkensrechten toegewezen kregen (en die dan ook op de desbetreffende stallen rustten) zij die aan mij zouden overdragen dan wel op mij zouden overgaan.
Deze afspraak is schriftelijk vastgelegd.
Medio half 2004 werd door het CBB uitspraak gedaan in de zaak van [betrokkene 1]. Ten gevolge van die uitspraak kreeg [betrokkene 1] geen varkensrechten toegekend. Uitspraak door het CBB in de zaak van [betrokkene 2] is in de komende weken te verwachten. Ik had formeel in 2003 en 2004 geen varkensrechten in Baarland’
- 2.
een als bijlage 3 bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal gevoegde brief van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen te Assen, d.d. 9 juni 2006, voor zover deze brief inhoudt:
als beantwoording van een vraag door deze dienst over het bedrijf [verdachte], geregistreerd onder relatienummer [002] (voorheen mestnummer [001]):
‘In antwoord op uw vraag hoeveel varkensrechten ter registratie zijn aangeboden in 2003 en 2004 kan ik u meedelen dat bij Dienst Regelingen voor de jaren 2003 en 2004 op het mestnummer [001] geen transacties ter registratie zijn aangeboden.’
- 3.
Twee geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten twee voorovereenkomsten tot het aangaan van een overeenkomst van pachtoverdracht, d.d. 18 december 1998 tussen [medeverdachte], [b-straat 1] [plaats] en respectievelijk V.O.F. [A], [c-straat 1] [plaats], en [betrokkene 1], [d-straat 1] [plaats]. Deze voorovereenkomsten betreffen de stallen in de gemeente Borsele. Uit de voorovereenkomsten blijkt dat [betrokkene 2] respectievelijk [betrokkene 1] overleg hebben gepleegd over een toekomstige overname door [medeverdachte] van de uit de pachtovereenkomst met [B] B.V. voor [betrokkene 2] respectievelijk [betrokkene 1] voortvloeiende rechten en verplichtingen (pachtoverdracht/-overname). Beide voorovereenkomsten zijn getekend door [medeverdachte].3.
- 4.
Een als bijlage 1 bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal gevoegde pachtovereenkomst. Deze pachtovereenkomst tussen [B] B.V. en [verdachte] betreft de verpachting in de tenlastelegde periode van de bedrijfsgebouwen (stallen) in de gemeente Borsele aan [verdachte] en is namens [verdachte] door [medeverdachte] getekend.4.
- 5.
Twee als bijlagen 5 en 6 bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal gevoegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant, d.d. 1 november 2005. Deze uittreksels houden, kort gezegd, in dat [C] B.V. in de tenlastegelegde periode enig bestuurder was van [verdachte] en dat [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode enig bestuurder was van [C] B.V.5.
- 6.
een als bijlage 7 bij het hiervoor onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde procesverbaal van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Algemene Inspectiedienst, Inspectie Noord en Oost, nummer 34981, d.d. 19 juni 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam binnen de AID inspectie Noord en Oost, voorzover dit proces-verbaal inhoudt:
- —
als relaas van voornoemde verbalisant:
‘Van collega [verbalisant 1], werkzaam binnen de AID, inspectie Zuid-Nederland, ontving ik het verzoek een onderzoek in te stellen bij [B] BV, [adres]. Het verzoek hield in om bij bovenstaande BV te onderzoeken of er tussen [verdachte] en [B] BV een geldige pachtovereenkomst was afgesloten.’
- —
als op 23 maart 2006 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
‘Ik was directeur van [B] BV. Ongeveer een jaar geleden heb ik deze BV verkocht aan [medeverdachte]. Enkele jaren geleden kwam [medeverdachte] naar mij toe of ik hem wilde helpen. De betreffende stallen zijn via een pachtcontract door [medeverdachte] gebruikt voor het houden van varkens.’
3.5
Het hof heeft — voor zover hier van belang — met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt — ook in zijn onderdelen — slechts gebruikt tot bewijs van die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte wist dat in 2003 en 2004 varkens werden gehouden zonder dat daarvoor varkensrechten waren toegekend. Verdachte vertrouwde er op dat de voormalige pachters, op grond van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij varkensrechten toegekend zouden krijgen, die vervolgens aan haar zouden worden overgedragen. Verdachte heeft daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze varkensrechten niet aan deze pachters zouden worden toegekend en dat hij daardoor in 2003 en 2004 ten onrechte varkens zou houden. Het hof is mitsdien van oordeel dat verdachte opzettelijk —in de zin van voorwaardelijk opzet— zonder varkensrechten varkens heeft gehouden.’
3.6
In de toelichting op het middel is aangevoerd dat verdachte er alles aan heeft gedaan om te bewerkstelligen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1], de voormalige pachters, de varkensrechten zouden verkrijgen, welke varkensrechten uit hoofde van de overeenkomsten van pachtoverdracht op verdachte zouden overgaan. [Betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben zich aangemeld in het kader van het Besluit Hardheidsgevallen en hebben geprocedeerd tot het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Opzet van verdachte kan daarmee niet worden vastgesteld.
3.7
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat haar opzet gericht is op het houden van een groter aantal varkens dan overeenstemt met het op verdachte rustende varkensrecht c.q. fokzeugenrecht verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht c.q. fokzeugenrecht. Daarvoor is vereist dat verdachte opzet heeft op het aantal varkens dat zij houdt, maar ook dat verdachtes opzet er op is gericht dat dat aantal groter is dan overeenstemt met het op het bedrijf rustende varkensrecht c.q. fokzeugenrecht.
3.8
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte er alles aan heeft gedaan om te bewerkstelligen dat zij, via de voormalige pachters, de varkensrechten zou verkrijgen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte er op vertrouwde dat de voormalige pachters, op grond van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij, varkensrechten toegekend zouden krijgen die vervolgens aan haar zouden worden overgedragen. Onder die omstandigheden is het oordeel van het hof dat verdachte daardoor (cursivering: AM) willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze varkensrechten niet aan deze pachters zouden worden toegekend en dat zij daardoor in 2003 en 2004 ten onrechte varkens zou houden onbegrijpelijk. Hiermee heeft het hof hetzij een verkeerde uitleg gegeven aan het begrip voorwaardelijk opzet6., hetzij — indien het hof wel een juiste uitleg van het begrip voorwaardelijk opzet voor ogen heeft gehad — ontoereikend gemotiveerd waarom het van oordeel is dat verdachte opzettelijk, in de zin van voorwaardelijk opzet, zonder varkensrechten varkens heeft gehouden.
4.
Het middel slaagt. Gronden waarop uw Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑09‑2010
In het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof is kennelijk abusievelijk opgenomen dat de terechtzitting op 3 september 2008 in plaats van 18 november 2008 heeft plaatsgevonden. Dit volgt onder meer uit de dagvaarding in hoger beroep, de datum waarop deze dagvaarding blijkens de akte van uitreiking aan verdachte is uitgereikt, te weten na 3 september 2008, en de datum waarop het arrest is gewezen.
Het hof heeft deze voorovereenkomsten in het geheel opgenomen als bewijsmiddel. Ten gunste van de overzichtelijkheid heb ik slechts de strekking van de inhoud hiervan weergegeven. Voor een blik op de volledige voorovereenkomsten verwijs ik naar de aanvulling bewijsmiddelen behorende bij het arrest van 2 december 2008.
Het hof heeft deze pachtovereenkomst in het geheel opgenomen als bewijsmiddel. Ten gunste van de overzichtelijkheid heb ik slechts de strekking van de inhoud hiervan weergegeven. Voor een blik op de volledige pachtovereenkomst verwijs ik naar de aanvulling bewijsmiddelen behorende bij het arrest van 2 december 2008.
Het hof heeft deze uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel in het geheel opgenomen als bewijsmiddel. Ten gunste van de overzichtelijkheid heb ik slechts de strekking van de inhoud hiervan weergegeven. Voor een blik op de volledige uittreksels verwijs ik naar de aanvulling bewijsmiddelen behorende bij het arrest van 2 december 2008.
De gevolgde redenering past niet zozeer bij het begrip voorwaardelijk opzet (de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden desbewust aanvaarden en op de koop toe nemen), maar eerder bij het begrip bewuste schuld (misplaatst vertrouwen op een goede afloop).