Einde inhoudsopgave
Woningwet
Artikel 53 [Fusie. Goedkeuring]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
13-10-2022, Stb. 2022, 443 (uitgifte: 09-11-2022, kamerstukken: 36055)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-04-2024, Stb. 2024, 120 (uitgifte: 30-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Volkshuisvesting (bestuursrechtelijk) / Wonen
1.
Een toegelaten instelling gaat slechts een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan, indien zij daarbij het vermogen van een of meer andere rechtspersonen onder algemene titel verkrijgt, of een andere toegelaten instelling daarbij haar vermogen onder algemene titel verkrijgt.
2.
Een voorgenomen fusie waarbij een toegelaten instelling betrokken is behoeft goedkeuring van Onze Minister. Een verzoek om goedkeuring omvat in elk geval de door haar voorziene gevolgen van die fusie voor de volkshuisvesting in de gemeenten waar de toegelaten instelling die uit die fusie voortkomt voornemens is feitelijk werkzaam te zijn. Die toegelaten instelling voert overleg over dat verzoek met de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten, alsmede met de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties.
3.
Een verzoek als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van:
- a.
de zienswijzen daarop van de colleges en de huurdersorganisaties, bedoeld in het tweede lid, en
- b.
indien hoofdstuk 5 van de Mededingingswet op de fusie van toepassing is, het oordeel daarover van de Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.
4.
Onze Minister onthoudt in elk geval zijn goedkeuring aan de voorgenomen fusie, indien:
- a.
de verzoekende toegelaten instelling naar zijn oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de volkshuisvesting met die fusie beter is gediend dan met andere vormen van samenwerking tussen die toegelaten instelling en andere rechtspersonen of vennootschappen;
- b.
de verzoekende toegelaten instelling:
- 1°
voornemens is te fuseren met een toegelaten instelling die na toepassing van artikel 41b of 41d, op grond daarvan niet in dezelfde gemeenten, die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als zij feitelijk werkzaam mag zijn, en
- 2°
naar zijn oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de volkshuisvesting met die fusie beter gediend is dan met een fusie met een toegelaten instelling die na toepassing van artikel 41b of 41d, op grond daarvan in dezelfde gemeenten, die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als zij feitelijk werkzaam mag zijn;
- c.
naar zijn oordeel de financiële continuïteit van de toegelaten instelling die uit die fusie zou voortkomen niet voldoende is gewaarborgd;
- d.
naar zijn oordeel de toegelaten instelling die uit die fusie zou voortkomen zou beschikken over een zodanig bedrag aan financiële middelen dat is aangetrokken van instellingen die behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 21c, eerste lid, dat dat bedrag zou liggen boven een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van de overeenkomstig artikel 35, tweede lid, bepaalde actuele waarde van de onroerende zaken en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de toegelaten instelling;
- e.
het oordeel, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, negatief is; of
- f.
de huurdersorganisaties, bedoeld in het tweede lid, niet met de voorgenomen fusie instemmen, tenzij naar zijn oordeel door de fusie:
- 1°
wordt voorkomen dat ten aanzien van de betrokken toegelaten instelling een situatie ontstaat als bedoeld in artikel 29, tweede lid, eerste volzin, of 57, eerste lid, onderdeel a, of
- 2°
wordt voorkomen dat een toegelaten instelling niet in staat is toepassing te geven aan artikel 42, eerste lid, eerste volzin; of
- 3°
het voldoen aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 61d, gegeven in verband met verplichtingen gesteld bij of krachtens hoofdstuk IV, afdeling 2, wordt bevorderd.
5.
Het derde lid, onder a, en het vierde lid, onder f, zijn niet van toepassing indien sprake is van een fusie met een of meer dochtermaatschappijen of met een of meer verbonden ondernemingen, niet zijnde woningvennootschappen.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling degenen die een belang hebben bij de voorgenomen fusie daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister die fusie kan goedkeuren dan wel zijn goedkeuring daaraan kan onthouden.
7.
Voor zover artikel 317, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ertoe leidt dat Onze Minister de voorgenomen fusie dient goed te keuren, heeft dat artikel niet dat rechtsgevolg indien sprake is van een fusie:
- a.
tussen dochtermaatschappijen;
- b.
tussen verbonden ondernemingen;
- c.
van een of meer dochtermaatschappijen met een of meer verbonden ondernemingen.
8.
Het tweede lid, derde lid, aanhef en onderdeel a, vierde lid, aanhef en onderdelen b en f, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die geen juridische scheiding is.
9.
Het tweede tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een toegelaten instelling het gehele vermogen van een of meerdere andere toegelaten instellingen onder bijzondere titel verkrijgt.