ABRvS, 10-04-2019, nr. 201806014/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:1109
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-04-2019
- Zaaknummer
201806014/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:1109, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑04‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JBP 2019/50
Uitspraak 10‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 september 2017 heeft de korpschef een verzoek van [appellante] om kennisneming van haar betreffende verwerkte politiegegevens gedeeltelijk toegewezen.
201806014/1/A3.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 juni 2018 in zaak nr. 17/5943 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2017 heeft de korpschef een verzoek van [appellante] om kennisneming van haar betreffende verwerkte politiegegevens gedeeltelijk toegewezen.
Bij uitspraak van 8 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft de Afdeling de toestemming, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. G.F. Hovestad, advocaat te Arnhem, en de korpschef, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
[appellante] heeft de korpschef verzocht om kennisneming van politiegegevens over haar die door de politie zijn verwerkt. De korpschef heeft dit verzoek deels ingewilligd en daarbij vier gedeeltelijk geanonimiseerde mutaties en vier processen-verbaal aan [appellante] verstrekt. Daarnaast heeft de korpschef het verzoek deels afgewezen in het belang van de goede uitvoering van de politietaak en de bescherming van de rechten van betrokkenen of van de rechten en vrijheden van derden.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat sprake is van strijd met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat geen rechtsbescherming openstaat tegen onrechtmatig handelen van de politie en derden als gevolg van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) en geheimhouding van stukken zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Verder betoogt zij dat de korpschef eerder had moeten aangeven dat hij de beschikking heeft over gegevens uit 2009 en gelet hierop waarschijnlijk gegevens achterhoudt. Zij heeft het recht om te weten wie haar betreffende gegevens heeft verstrekt aan de politie. De korpschef misbruikt het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van derden om door laatstgenoemden of de politie gepleegde strafbare feiten buiten beeld te houden, aldus [appellante].
Oordeel Afdeling
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat alleen de mutatie van 25 september 2009 en de mutatie van 21 juni 2017 in het geding waren in beroep. [appellante] heeft dit oordeel van de rechtbank niet bestreden en ter zitting nadrukkelijk aangegeven dat zij inmiddels ook kennis heeft genomen van de geanonimiseerde gedeeltes uit het proces-verbaal van 25 september 2009. Daarom is in hoger beroep alleen de mutatie van 21 juni 2017 aan de orde.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3350), bevat de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50). Voor ieder gegeven in een mutatie dient een dergelijke beoordeling te worden gemaakt.
4.2. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de geanonimiseerde gegevens in de mutatie.
Politiegegevens betreffende verbalisanten en derden
4.2.1. Voor zover de geanonimiseerde gegevens de namen van verbalisanten betreffen, overweegt de Afdeling het volgende. Omdat de gegevens van de verbalisanten in het kader van de uitoefening van de politietaak worden verwerkt, moeten ze worden aangemerkt als politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Deze gegevens hebben echter geen betrekking op [appellante]. Deze gegevens kunnen daarom niet worden aangemerkt als haar betreffende politiegegevens in de zin van artikel 25, eerste lid, van de Wpg (vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van 17 oktober 2018). Dat de gegevens zijn verwerkt in een mutatie die [appellante] betreft, maakt dit niet anders. De gegevens vallen niet onder het bereik van artikel 25, eerste lid, van de Wpg. De korpschef heeft daarom terecht geweigerd die gegevens aan [appellante] te verstrekken.
4.2.2. Een deel van de geanonimiseerde gegevens zijn politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg die alleen derden betreffen. Daarom kunnen deze gegevens niet worden aangemerkt als [appellante] betreffende politiegegevens als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wpg. Dat betekent dat deze gegevens eveneens niet onder het bereik van dat artikel vallen en dat de korpschef daarom niet met toepassing van dat artikel [appellante] hiervan kennis kon laten nemen.
Politiegegevens betreffende [appellante]
4.2.3 Een deel van de geanonimiseerde gegevens betreft zowel derden als [appellante]. Deze gegevens zijn verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaak. Gelet hierop moeten deze gegevens worden aangemerkt als politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Dat betekent dat [appellante] op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg in beginsel recht op inzage heeft in die gegevens. De korpschef heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de goede uitvoering van de politietaak en de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wpg, zich verzetten tegen kennisneming door [appellante] van deze geanonimiseerde gegevens in het mutatierapport. De gegevens betreffen immers ook derden en zijn, gezien de aard daarvan en de kleine kring van betrokkenen, herleidbaar tot individuele personen. Kennisneming zou, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, escalatie, een vertrouwensbreuk tussen de burger en de politie en verminderde aangiftebereidheid tot gevolg kunnen hebben. Gelet op het bovenstaande heeft de korpschef het verzoek van [appellante] terecht afgewezen.
Strijd met het EVRM?
4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9912), vloeit uit het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dat onder meer is vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, voort dat degene over wie persoonsgegevens worden verwerkt door de politie, in de gelegenheid moet worden gesteld tot kennisneming van die gegevens. Dit brengt met zich dat een ieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden verwerkt en, zo nodig, deze verwerking in rechte aan te vechten. Ingevolge artikel 13 van het EVRM heeft een ieder wiens in dat Verdrag gewaarborgde rechten of vrijheden zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie. Uit artikel 8, tweede lid, van het EVRM vloeit voort dat deze rechten niet absoluut van aard zijn, maar kunnen worden beperkt, als dit in een democratische rechtsorde noodzakelijk is, in het belang van onder andere de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In artikel 27 van de Wpg wordt van deze beperkingsmogelijkheid gebruikgemaakt. Weliswaar betoogt [appellante] terecht dat toepassing van artikel 27 ertoe leidt dat zij niet geheel inzicht krijgt in welke politiegegevens over haar zijn verwerkt, maar daartoe biedt artikel 8, tweede lid, van het EVRM de grondslag.
4.4. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met het beginsel van "equality of arms" slaagt eveneens niet. Artikel 8:29 van de Awb geeft voor beroepsprocedures een regeling voor het geheel of gedeeltelijk geheimhouden van inlichtingen of stukken. Het eerste lid houdt een beperking in van het beginsel van de openbaarheid en dat van de "equality of arms". Het artikel bepaalt evenwel dat deze beperking slechts om "gewichtige redenen" kan worden aangebracht. Acht de rechter de beperking gerechtvaardigd, dan is het ingevolge het vijfde lid aan de andere partij overgelaten te beslissen of de rechter mede op de grondslag van de achtergehouden of geheimgehouden inlichtingen of stukken uitspraak kan doen. De Afdeling is van oordeel dat de beperkingsmogelijkheid op deze wijze met zodanige waarborgen is omkleed, dat het recht op een eerlijk proces daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2000, in zaak nr. 199901701/1, JV 2000/189.
Beoordeling overige gronden
4.5. In eerdere besluitvorming heeft de korpschef gegevens uit 2009 betreffende [appellante] niet verstrekt, maar haar daarvoor wel doorverwezen naar het Openbaar Ministerie. Om die reden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de korpschef gegevens over haar achterhoudt. De Afdeling ziet eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat de korpschef strafbare feiten van de politie of derden bewust buiten beeld houdt. [appellante] heeft dit betoog bovendien niet onderbouwd.
4.6. De betogen falen.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
280-898.
Artikel 25
1. De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale of landelijke eenheden van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
[…]
Artikel 27
1. Een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a. de goede uitvoering van de politietaak;
b. de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden;
c. de veiligheid van de staat.
[…]
Artikel 28
1. Een ieder over wiens persoon politiegegevens worden verwerkt kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:29
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
[…]
3 De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4 Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5 Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
[…]
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 13. Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel
Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.