ABRvS, 30-01-2013, nr. 201200704/1/A3
ECLI:NL:RVS:2013:BY9912
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-01-2013
- Zaaknummer
201200704/1/A3
- LJN
BY9912
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BY9912, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑01‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Gedeeltelijke afwijzing verzoek van appellant om kennisneming van zijn persoonsgegevens die in de periode van maart 2008 tot maart 2010 zijn opgenomen in de Criminele Inlichtingen Eenheid-registers (hierna: CIE-registers). Uit het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dat onder meer is vastgelegd in art. 8 van het EVRM, vloeit voort dat degene, over wie persoonsgegevens worden verwerkt door de politie in de gelegenheid moet worden gesteld tot kennisneming van die gegevens en zo nodig verbetering of verwijdering van die gegevens moet kunnen verzoeken. Dit brengt met zich dat een ieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden verwerkt en, zo nodig, deze verwerking in rechte aan te vechten. De rb. heeft in dat verband terecht verwezen naar art. 13 van het EVRM ingevolge welke bepaling een ieder wiens in dat Verdrag gewaarborgde rechten of vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie. Uit art. 8, tweede lid, van het EVRM vloeit voort dat deze rechten niet absoluut van aard zijn, maar kunnen worden beperkt, als dit in een democratische rechtsorde noodzakelijk is, in het belang van onder andere de bestrijding van strafbare feiten. In art. 27 van de Wpg wordt van deze beperkingsmogelijkheid gebruik gemaakt. De Afdeling heeft kennis genomen van de niet geanonimiseerde gegevens betreffende appellant, opgenomen in de CIE-registers, en is met de rb. van oordeel dat de korpsbeheerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan het besluit van 11 augustus 2010 ten grondslag gelegde belangen zich tegen verstrekking van de weggelakte gegevens verzetten. Zoals de rb. terecht heeft overwogen, moet de korpsbeheerder, gelet op art. 27 van de Wpg, een verzoek om kennisneming van politiegegevens afwijzen indien dit ter bescherming van de in dat artikel vermelde belangen noodzakelijk is. De korpsbeheerder heeft, gelet op het dwingende karakter van dat artikel, geen beleidsvrijheid om de kennisneming van de betreffende politiegegevens toch toe te staan. Weliswaar betoogt appellant terecht dat toepassing van art. 27 van de Wpg ertoe leidt dat hij geen gebruik kan maken van zijn recht tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van politiegegevens als bedoeld in art. 28, eerste lid, van de Wpg, maar daartoe biedt art. 8, tweede lid, van het EVRM de grondslag. De rb. heeft derhalve met juistheid overwogen dat de korpsbeheerder de kennisneming van de door hem weggelakte gegevens in de CIE-registers terecht aan appellant heeft onthouden.
Partij(en)
201200704/1/A3.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 december 2011 in zaak nr. 10/1394 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Zuid (thans: de korpschef van politie).
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder een verzoek van [appellant] om kennisneming van zijn persoonsgegevens die in de periode van maart 2008 tot maart 2010 zijn opgenomen in de Criminele Inlichtingen Eenheid-registers (hierna: CIE-registers), gedeeltelijk afgewezen.
Bij uitspraak van 7 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. I.M. Haagmans en L.G.H. Tummers, beiden werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
- 1.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 13 heeft een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder politiegegeven verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd.
Ingevolge artikel 27 wordt een verzoek als bedoeld in artikel 25, eerste lid, afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
- a.
de goede uitvoering van de politietaak;
- b.
gewichtige belangen van derden;
- c.
de veiligheid van de staat.
Ingevolge het tweede lid vindt een gehele of gedeeltelijke afwijzing schriftelijk plaats.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, kan degene aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
- 2.
Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder [appellant] de kennisneming onthouden van alle gegevens in de CIE-registers die op enige wijze te herleiden zijn tot de bron van de gegevens. De korpsbeheerder acht het onthouden van de kennisneming daarvan noodzakelijk in het belang van de goede uitvoering van de politietaak, meer specifiek het algemene opsporingsbelang. Volgens de korpsbeheerder moet de politie gegevens kunnen verzamelen zonder dat [appellant] daarvan kennisneemt, opdat hij geen invloed kan uitoefenen op de bewijsgaring en de opsporing niet kan verhinderen. Bij CIE-informatie klemt dit temeer nu die voornamelijk betrekking heeft op zware criminaliteit en de informanten slechts informatie willen verstrekken indien anonimiteit is toegezegd. Deze anonimiteit vereist volgens de korpsbeheerder geheimhouding van alle gegevens, waaruit de informant is te herleiden.
Aan het besluit van 11 augustus 2010 heeft de korpsbeheerder voorts ten grondslag gelegd dat het onthouden van kennisneming van de weggelakte passages in de CIE-registers noodzakelijk is met het oog op de gewichtige belangen van derden. Daartoe stelt de korpsbeheerder dat bij informanten een gerechtvaardigde vrees voor hun veiligheid kan bestaan, nu [appellant] in 2006 is veroordeeld wegens poging tot doodslag en mishandeling van een ambtenaar en in 1997 voor bedreiging en doodslag.
[appellant] heeft daarom inzage gekregen in een geanonimiseerde versie van de CIE-registers.
- 3.
[appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de korpsbeheerder hem de kennisneming mocht onthouden van alle gegevens in de CIE-registers die op enige wijze zijn te herleiden tot de bron van de gegevens. Daartoe voert hij aan dat de ter inzage liggende stukken zodanig onleesbaar zijn gemaakt dat zijn inzagerecht illusoir is geworden. Hierdoor kan hij evenmin gebruik maken van zijn recht tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van politiegegevens, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wpg, nu het voor hem onmogelijk is eventuele onjuiste informatie te betwisten. Dat is in strijd met artikel 8, tweede lid, van het EVRM, aldus [appellant].
- 3.1.
Uit het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dat onder meer is vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, vloeit voort dat degene, over wie persoonsgegevens worden verwerkt door de politie in de gelegenheid moet worden gesteld tot kennisneming van die gegevens en zo nodig verbetering of verwijdering van die gegevens moet kunnen verzoeken. Dit brengt met zich dat een ieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden verwerkt en, zo nodig, deze verwerking in rechte aan te vechten. De rechtbank heeft in dat verband terecht verwezen naar artikel 13 van het EVRM ingevolge welke bepaling een ieder wiens in dat Verdrag gewaarborgde rechten of vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie.
Uit artikel 8, tweede lid, van het EVRM vloeit voort dat deze rechten niet absoluut van aard zijn, maar kunnen worden beperkt, als dit in een democratische rechtsorde noodzakelijk is, in het belang van onder andere de bestrijding van strafbare feiten. In artikel 27 van de Wpg wordt van deze beperkingsmogelijkheid gebruik gemaakt.
- 3.2.
De Afdeling heeft kennis genomen van de niet geanonimiseerde gegevens betreffende [appellant], opgenomen in de CIE-registers, en is met de rechtbank van oordeel dat de korpsbeheerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan het besluit van 11 augustus 2010 ten grondslag gelegde belangen zich tegen verstrekking van de weggelakte gegevens verzetten. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, moet de korpsbeheerder, gelet op artikel 27 van de Wpg, een verzoek om kennisneming van politiegegevens afwijzen indien dit ter bescherming van de in dat artikel vermelde belangen noodzakelijk is. De korpsbeheerder heeft, gelet op het dwingende karakter van dat artikel, geen beleidsvrijheid om de kennisneming van de betreffende politiegegevens toch toe te staan. Weliswaar betoogt [appellant] terecht dat toepassing van artikel 27 van de Wpg ertoe leidt dat hij geen gebruik kan maken van zijn recht tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van politiegegevens als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wpg, maar daartoe biedt artikel 8, tweede lid, van het EVRM de grondslag.
De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de korpsbeheerder de kennisneming van de door hem weggelakte gegevens in de CIE-registers terecht aan [appellant] heeft onthouden.
- 4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013
176-721.