HR, 26-11-2013, nr. 13/03936
ECLI:NL:HR:2013:1429
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-11-2013
- Zaaknummer
13/03936
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1429, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑11‑2013; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHLEE:2007:BA8393, Afwijzing
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0462
Uitspraak 26‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Herziening. De HR wijst de aanvraag tot herziening af.
Partij(en)
26 november 2013
Strafkamer
nr. 13/03936 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 juni 2007, nummer 24/000062-07, ingediend door mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Assen van 29 december 2006 – de aanvrager ter zake van 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 2. " medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
In de aanvraag wordt aangevoerd dat uit een door de Zwitserse autoriteiten (Bundesamt für Polizei fedpol) opgestelde "Antrag" van 22 oktober 2007 betreffende "Eröffnung eines gerichtspolizeilichen Ermittlungsverfahrens" – waarvan een fotokopie van de eerste pagina en de Nederlandse vertaling daarvan bij de aanvraag zijn gevoegd – voortvloeit dat, anders dan uit het zaaksdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid, niet sprake is geweest van "een anonieme tip" maar "van een langer lopend politieonderzoek, waarover in strijd met art. 152 Sv geen enkele verantwoording is afgelegd". Het aangevoerde strekt ten betoge dat dit gegeven destijds, ware de rechter daarmee bekend geweest, wegens "misleiding van de rechter" tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie zou hebben geleid.
3.3.
De Hoge Raad stelt voorop dat voor de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, die als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt, alleen plaats is ingeval het in het voorbereidend onderzoek in de strafzaak tegen de aanvrager begane vormverzuim daarin heeft bestaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de aanvrager aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan en voorts dat het de aanvrager is die tot op zekere hoogte aannemelijk zal moeten maken dat zich dat in zijn strafzaak daadwerkelijk heeft voorgedaan (vgl. HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9301).
3.4.
De aanvrager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van een uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld sprake is geweest. Immers, de fotokopie van de eerste pagina van de hiervoor onder 3.2 bedoelde "Antrag" legt zonder nadere toelichting, die in de aanvraag ontbreekt, in dat opzicht te weinig gewicht in de schaal. Daarom kan hetgeen is aangevoerd niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 bedoeld.
3.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2013.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.