Zie HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 15-02-2018, nr. BRE 16/2808
ECLI:NL:RBZWB:2018:895, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
15-02-2018
- Zaaknummer
BRE 16/2808
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2018:895, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15‑02‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:5167, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 110 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
- Vindplaatsen
NLF 2018/0733 met annotatie van
Douanerechtspraak 2018/79
Uitspraak 15‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag BPM; artikel 110 VWEU; gebruikte of nieuwe auto. Alvorens de eerste toelating van de auto in een ander Europees land is door middel van diefstal het navigatiesysteem ontvreemd. Hierbij is ook het systeem dat zich achter het navigatiesysteem bevindt beschadigd. Tot aan de registratie van de auto in Nederland is de auto niet of nauwelijks in gebruik geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gebruikte auto. Ook in het licht van artikel 110 VWEU acht de rechtbank de onderhavige auto een gebruikte auto, omdat de auto in een concurrentieverhouding vergelijkbaar is met een tweedehands ‘gebruikte auto’. De inbraakschade is dermate omvangrijk dat de auto zich minder goed laat vergelijken met een ‘nieuwe auto’ zonder schade. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/2808
uitspraak van 15 februari 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 2.857 (aanslagnummer: [aanslagnummer]) opgelegd ter zake van een personenauto BMW, type 3-serie Gran Turismo 318d (VIN: [VIN]; de auto).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2016 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 4 mei 2016, ontvangen bij de rechtbank op 9 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017 te Breda. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen toegezonden.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij alsnog willen bezien of zij tot een compromis kunnen komen.
1.7.
Bij brief van 15 januari 2018 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.
1.8.
Bij brief van 7 februari 2018 heeft de inspecteur medegedeeld dat partijen niet tot een compromis zijn gekomen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de auto. Zij heeft de auto op 31 juli 2015 gekocht van een in Nederland gevestigd bedrijf voor een bedrag van € 27.769,50 (inclusief BTW). De factuur vermeldt onder meer dat er nog geen eerste toelating is, dat de kilometerstand 3 km is en dat de auto beschadigd is door diefstal. De auto heeft als datum eerste toelating 3 augustus 2015 in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland. De registratie aldaar heeft plaatsgevonden door de bestuurder van belanghebbende.
2.2.
Op of omstreeks 21 mei 2014 en 22 mei 2014 is door middel van diefstal het navigatiesysteem uit de auto ontvreemd. Hierbij is ook het systeem dat zich achter het navigatiesysteem bevindt beschadigd. De auto bevond zich op dat moment in België. Ter zake is aangifte gedaan op 22 mei 2014 bij de politie in Verviers.
2.3.
Belanghebbende heeft op 7 augustus 2015 met betrekking tot de registratie in het Nederlandse kentekenregister van de auto, afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie, een bedrag van € 4.964 aan BPM op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft bij de aangifte gebruik gemaakt van een koerslijst. Hierbij heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een gebruikte auto. De aangifte vermeldt een bedrag aan bruto BPM van € 7.821 (op basis van CO2-uitstoot). Hierop is afgeschreven uitgaande van een historische nieuwprijs van € 50.975 en een handelsinkoopwaarde van € 32.360.
2.4.
De auto is op 22 augustus 2015 geregistreerd in Nederland.
2.5.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een nieuwe auto en de onderhavige naheffingsaanslag BPM opgelegd voor het verschil tussen de verschuldigde BPM van € 7.821 en de voldane BPM van € 4.964.
3. Geschil
3.1.
Is geschil is het antwoord op de vraag op de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, in het bijzonder of sprake is van een nieuwe of een gebruikte auto.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De Wet BPM maakt voor de berekening van de verschuldigde BPM onderscheid tussen een nieuwe personenauto en een gebruikte personenauto. Onder een nieuwe personenauto moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in voormelde zin kan worden aangemerkt, moet daarom als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt.1.
4.2.
Belanghebbende heeft zich ten eerste op het standpunt gesteld dat reeds om het tijdsverloop tussen de eerste toelating van de auto in het buitenland op 3 augustus 2015 en de registratie van de auto in Nederland op 22 augustus 2015 sprake is van een gebruikte auto. Deze stelling slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Het enkele feit dat tussen de eerste toelating en de registratie in Nederland 19 dagen zijn verstreken is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van een gebruikte auto. Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden dient getoetst te worden of de auto na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest wil sprake zijn van een nieuwe auto. Ook faalt het beroep op de zogenoemde Leidraad BPM 2006, omdat die leidraad is ingetrokken voordat het belastbare feit zich hier voordeed en dus niet van toepassing is.2.Verder kan belanghebbende niet baten haar betoog over de discrepantie met de teruggaaf bij export. Deze zaak ziet immers niet op een geval van export.
4.3.
Vast staat dat de auto tot aan de registratie in Nederland nauwelijks tot niet in gebruik geweest. De kilometerstand is op het moment van de aangifte 72 km; de kilometerstand op het moment van de registratie in Nederland is op grond van de stukken niet bekend. Beoordeeld naar de in 4.1 vermelde maatstaf is er daarom ook in zoverre geen grond om te oordelen dat de auto kan worden aangemerkt als een ‘gebruikte personenauto’.
4.4.
De vraag is of een ander oordeel aangewezen is in verband met de in 2.2 vermelde inbraakschade. Tussen partijen is niet in geschil dat die inbraakschade tot een waardevermindering heeft geleid. Vast staat eveneens dat de schade geen schade is als gevolg van gebruik, maar schade is als gevolg van diefstal vóórdat de auto in gebruik is genomen.
Voor de bepaling of sprake is van een ‘gebruikte auto’ is niet alleen de kilometerstand ten tijde van de registratie van belang. Ook is van belang wie als eerste gebruiker van de auto is aan te merken en de staat van de auto; voor de staat van de auto kan indicatief zijn de verhouding tussen de koopprijs en de catalogusprijs.3.Voor het standpunt van de inspecteur dat geen sprake is van een gebruikte auto, pleit – naast het geringe aantal kilometers – dat belanghebbende (of een opvolgend koper) als eerste gebruiker is aan te merken. Vast staat immers dat belanghebbende de auto in Duitsland heeft geregistreerd na de aankoop en dat de kilometerstand op het moment van aankoop nagenoeg nul was. Voor het standpunt van belanghebbende pleit dat de staat van de auto minder is dan van een ‘echte’ nieuwe auto gelet op de inbraakschade en dat de waardevermindering niet als gering is aan te merken gelet de verhouding tussen de in 2.1 vermelde koopprijs en de catalogusprijs van € 35.992. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de auto is aan te merken als een gebruikte auto.
De rechtbank acht deze uitleg van het begrip ‘gebruikte auto’ in een dergelijk geval ook het meest recht doet aan artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarbij verdient opmerking dat de inspecteur niet heeft bestreden dat dit geval onder het toepassingsbereik van dat artikel valt en dat hier sprake is van een ingevoerde auto. Artikel 110 VWEU brengt met zich dat, kort gezegd, ter zake van auto’s afkomstig uit andere lidstaten geen hogere belasting mag worden geheven dan ter zake van gelijksoortige binnenlandse auto’s. In bijvoorbeeld het arrest Siilin (C-101/00) heeft het HvJ overwogen dat voertuigen gelijksoortig zijn wanneer zij zich door hun eigenschappen en door de behoeften waarin zij voorzien, in een concurrentieverhouding bevinden, waarbij de mate van concurrentie tussen twee modellen afhangt van de vraag in hoeverre zij voldoen aan een aantal vereisten op het punt van onder meer prijs, afmetingen, comfort, prestaties, verbruik, duurzaamheid en betrouwbaarheid. Het referentievoertuig moet het voertuig zijn waarvan de eigenschappen het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde voertuig. Hoewel deze overwegingen zien op (ingevoerde) gebruikte voertuigen, acht de rechtbank deze overwegingen ook bruikbaar bij de beoordeling of een ingevoerde auto als gebruikt of als nieuw moet worden aangemerkt nu dat bepalend is voor de belastingdruk. De rechtbank overweegt dat zij aannemelijk acht dat de onderhavige auto zich eerder in een concurrentieverhouding bevindt met tweedehandsauto’s dan met ‘echte’ nieuwe auto’s (zonder schade).
4.5.
Voor het zich hier voordoende geval dat sprake is van een gebruikte auto is niet in geschil tussen partijen dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden.
Immateriëleschadevergoeding
4.6.
Gelet op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad,4.een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen, de datum van de uitspraak op bezwaar, en de datum van deze uitspraak, wordt de door belanghebbende gevraagde vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen voor € 500, te betalen door de Minister voor Rechtsbescherming. De Minister is daarom in zoverre mede aangemerkt als partij in dit geding.
Conclusie
4.7.
Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
De proceskostenvergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.500 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 249; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en een wegingsfactor 1). De veroordeling tot vergoeding van de door belanghebbende verzochte verletkosten is met instemming van belanghebbende geschied in de zaak 16/3635, die gelijktijdig op zitting is behandeld.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag;
- -
veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1500;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2018 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑02‑2018
Zie HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79.
Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 10 juli 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX4775.
Zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.