HR, 18-05-2021, nr. 19/02353
ECLI:NL:HR:2021:740
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-05-2021
- Zaaknummer
19/02353
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:740, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑05‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:4863
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:488
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Ontucht met 16-jarige jongen die aan zijn zorg en waakzaamheid is toevertrouwd door docent, meermalen gepleegd (art. 249.1 Sr), vervaardigen en bezit van kinderporno (art. 240b.1 Sr), bedreiging, meermalen gepleegd (art. 285.1 Sr), doen van valse aangifte, meermalen gepleegd (art. 188 Sr) en lasterlijke aanklacht, meermalen gepleegd (art. 268.1 Sr). 1. Verweer dat OM n-o is in vervolging, omdat er geen sprake is geweest van onafhankelijk politieonderzoek. 2. Bewijsklachten ontucht. Is minderjarige aan zijn opleiding en zorg toevertrouwd? 3. Door verdediging geschetst alternatief scenario. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02353
Datum 18 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 mei 2019, nummer 20-002092-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van het onvoorwaardelijke gedeelte daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 31 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2021.