Einde inhoudsopgave
Faillissementswet
Artikel 212ra [Bevoorrechte vorderingen]
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2021
- Bronpublicatie:
15-12-2021, Stb. 2021, 632 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken: 35908)
- Inwerkingtreding
21-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2021, Stb. 2021, 633 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Insolventierecht / Faillissement
1.
De volgende vorderingen worden verhaald op de boedel na de vorderingen, genoemd in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en voor de vorderingen van concurrente schuldeisers, in de volgende volgorde:
- a.
vorderingen ter zake van gegarandeerde deposito’s, met inbegrip van vorderingen van het Depositogarantiefonds die op grond van artikel 3:261, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht in de rechten van de depositohouder ter zake van een vordering op de betalingsonmachtige bank is getreden, alsmede vorderingen van het Depositogarantiefonds als bedoeld in artikel 3:265e, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht;
- b.
vorderingen ter zake van het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s dat groter is dan het bedrag van de vergoeding dat krachtens artikel 3:259, derde lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht is vastgesteld, welke deposito’s worden aangehouden door natuurlijke personen en door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede van deposito’s, aangehouden door natuurlijke personen en door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die in aanmerking komende deposito’s zouden zijn indien zij niet waren aangehouden in buiten de Europese Unie gelegen bijkantoren van banken met zetel in de Europese Unie.
2.
Zowel binnen onderdeel a als binnen onderdeel b van het eerste lid hebben de vorderingen onderling een gelijke rang.