Rb. Gelderland, 24-02-2022, nr. 21-015380
ECLI:NL:RBGEL:2022:1141
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
24-02-2022
- Zaaknummer
21-015380
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2022:1141, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 24‑02‑2022; (Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Art 530 Sv - Afwijzing kosten rechtsbijstand kantonzaak, rechtsbijstand niet verleend door advocaat ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
raadkamernummer : 21/015380
parketnummer : 96/084514-18
datum : 10 februari 2022
beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] (hierna te noemen: verzoeker),
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
gemachtigde [naam] .
De procedure
De raadkamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het op 7 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een geldelijke vergoeding ten bedrage van:
- € 1836,65 ter zake rechtsbijstand van gemachtigde aan verzoeker;
- € 340 ter zake opstellen en indienen van onderhavig verzoekschrift;
- de stukken van de (straf)zaak, waaronder een sepotbeslissing d.d. 20 juli 2021 waaruit blijkt dat de aan verzoeker opgelegde strafbeschikking wordt ingetrokken en verzoeker niet langer wordt vervolgd nu de officier van justitie geen vervolgingsrecht (meer) heeft;
- de conclusie van het Openbaar Ministerie van 11 januari 2022.
Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen, de gemachtigde evenmin.
In de openbare raadkamer van 10 februari 2022 is de officier van justitie gehoord, mr. H. van Term, die te kennen heeft gegeven te persisteren bij de conclusie van 11 januari 2022, strekkende tot afwijzing van het verzoek, omdat de gemachtigde geen advocaat is.
De beoordeling
Het verzoekschrift is tijdig ingediend, immers binnen drie maanden na beëindiging van de zaak.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De raadkamer stelt op basis van de stukken het volgende vast.
Verzoeker heeft op 25 september 2017 een strafbeschikking ontvangen voor overschrijding van de maximumsnelheid van 45 tot 50 km/uur. Bij brief van 27 september 2017 met als aanduiding ‘wob-verzoek’ heeft verzoeker aangegeven dat hij de overtreding betwist en heeft hij gevraagd om toezending van het dossier en andere stukken. Op 27 september 2017 heeft verzoeker tevens verzet ingesteld tegen de strafbeschikking.
Bij brief van 1 mei 2018 heeft de officier van justitie gemeld dat hij geen aanleiding ziet om de zaak te seponeren, maar wel heeft besloten om verzoeker een gewijzigde strafbeschikking op te leggen, met een gewijzigde feitcode en omschrijving. Het sanctiebedrag is gelijk gebleven.
Bij brief van 19 mei 2019 meldt [naam] aan het CVOM dat verzoeker [verzoeker] hem het procesdossier en de gewijzigde strafbeschikking heeft overhandigd. [naam] verzoekt in die brief om hem het volledige dossier te doen toekomen. Meegestuurd is een machtiging. [verzoeker] machtigt ing. [naam] , h.o.d.n. [naam] Rechtbijstand, om hem te vertegenwoordigen. Op 23 mei 2019 heeft het CVOM de gevraagde stukken aan [naam] toegestuurd.
Bij schrijven van 19 juli 2021 meldt [naam] aan het Openbaar Ministerie zijn cliënt niets meer over deze zaak heeft vernomen en dat op grond van artikel 70 lid 1 onder 1 Sr het recht tot strafvervolging is komen te vervallen door de verjaring van dit strafbare feit.
Op 20 juli 2021 heeft de officier van justitie aan verzoeker gemeld dat de opgelegde strafbeschikking wordt ingetrokken en dat besloten is verzoeker niet meer te vervolgen, omdat de officier van justitie geen vervolgingsrecht (meer) heeft.
Bij schrijven van 7 oktober 2021 heeft [naam] een verzoekschrift ex artikel 530Sv aan de rechtbank doen toekomen. Verzocht wordt de kosten van rechtsbijstand aan verzoeker te vergoeden, te weten een bedrag van € 1230,00 exclusief BTW. Blijkens de bijgevoegde urenspecificatie zijn in de zaak van verzoeker door [naam] 492 minuten (8,2 uren) aan rechtsbijstand besteed, volledig bestaande uit communicatie met verzoeker [verzoeker] , met uitzondering van een mail aan het Openbaar Ministerie op 19 juli 2021. Het uurtarief bedroeg € 150,- exclusief BTW. Bijgevoegd is een factuur van € 1488,30 van [naam] aan verzoeker, gedateerd 7 oktober 2021.
Beoordeling van het verzoek.
Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , die niet is ingeschreven in het landelijk advocatentableau van de Nederlandse Orde van Advocaten. Naar het oordeel van de raadkamer kunnen de met diens bijstand gemaakte kosten niet worden aangemerkt als kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 530 Sv, nu deze regeling is beperkt tot kosten van rechtsbijstand door een toegelaten advocaat. Dat is [naam] kennelijk niet.
[naam] heeft verwezen naar een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 mei 2021. Deze beschikking brengt de raadkamer niet tot een ander oordeel. De raadkamer overweegt daartoe het volgende.
Artikel 530 Sv ziet op rechtsbijstand verleend door een raadsman. Voor de vraag wat in dit verband onder “raadsman” moet worden verstaan, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Hieruit volgt dat als raadslieden worden toegelaten de op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaten. (vgl. Gerechtshof Amsterdam 8 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2437). Met deze inschrijvingsverplichting is door de wetgever beoogd een goede kwalitatieve belangenbehartiging te garanderen. Daarbij is van belang geacht dat advocaten onder hun eigen tuchtrecht vallen en de regels hebben te respecteren die voor Nederlandse advocaten gelden. Er is derhalve een kwaliteitsgrens en een tuchtrechtelijk toezicht gewaarborgd. Zo mogen advocaten met cliënten in principe geen prijsafspraken maken op basis van ‘no cure no pay’: dat cliënten niets hoeven te betalen als de rechtszaak wordt verloren, maar wel als de zaak wordt gewonnen. Deze waarborgen gelden niet voor andere rechtsbijstandverleners.
Blijkens artikel 398 Sv, aanhef en onder 2, kan een verdachte zich op de terechtzitting laten vertegenwoordigen door een advocaat of een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Een procesvertegenwoordiger treedt op in plaats van een verdachte en kan bijvoorbeeld ook verklaringen afleggen die dan gelden als de verklaring van de verdachte en voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Een raadsman heeft een andere positie. In deze zaak heeft overigens geen strafzitting plaatsgevonden.
De raadkamer ziet in deze mogelijkheid tot vertegenwoordiging geen reden om de kosten hiermee gemoeid op dezelfde wijze voor vergoeding in aanmerking te laten komen als de kosten van een raadsman. Naar het oordeel van de raadkamer biedt artikel 530 Sv daarvoor ook geen grondslag.
Daarbij komt het de raadkamer hoogst onwaarschijnlijk voor dat verzoeker, die zelf het verzetschrift heeft ingediend en het procesdossier aan de gemachtigde heeft overhandigd, bijna 3 maanden na de sepotbeslissing een factuur van € 1488,30 zou hebben voldaan aan zijn gemachtigde voor 8 uren besteed aan de communicatie tussen hen. Hierbij is ook volstrekt onduidelijk of een gehanteerd uurtarief van € 150,- passend is voor een gemachtigde waarvan onduidelijk is of hij juridisch geschoold is. Daarnaast kan de raadkamer een dergelijke factuur niet rijmen met de informatie op de website van [naam] (Boete.nu) dat mensen die hun boete willen aanvechten eenmalig € 12,99 betalen voor gemaakte onkosten en dat daarmee de kosten gedekt zijn. Als de zaak wordt gewonnen, krijgt de juridisch adviseur een kostenvergoeding van de overheid.
Het bovenstaande brengt de raadkamer tot het oordeel dat de kosten van juridische bijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat ze niet vallen onder de reikwijdte van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslissing
De rechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.H.M. Pastoors, rechter, in tegenwoordigheid van E.I. van Aalst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.