Hof Amsterdam, 08-06-2021, nr. 000263-21
ECLI:NL:GHAMS:2021:2437
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-06-2021
- Zaaknummer
000263-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2437, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑06‑2021; (Raadkamer)
Uitspraak 08‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Art 530 Sv - Afwijzing kosten rechtsbijstand bij niet de op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaten.
Partij(en)
beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000263-21 (530 Sv) en 000476-21(533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15/114769-19
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 8 maart 2021 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
[adres].
1. Procesverloop
Het hoger beroep is op 17 maart 2021 ingesteld namens verzoeker (hierna appellant).
Op 29 maart 2021 heeft de advocat-generaal het standpunt va het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 23 juni 2020 de advocaat-generaal en appellant, bijgestaan door mr. J. Stoop van de Stichting Rechtswinkel Noord-Holland Noord, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
2. Inhoud van het verzoek
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 260,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 260,00.
3. Beoordeling
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder a verzochte een vergoeding van € 105,00 toegekend en heeft het onder b verzochte afgewezen, als volgt gemotiveerd:
“Op de voet van het bepaalde in artikel 530 jo 534 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte - indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman.
Voor de vraag wat in dit verband onder “raadsman” moet worden verstaan, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Hieruit volgt dat als raadslieden worden toegelaten de op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaten. Nu verzoeker is bijgestaan door mr. J. Stoop, werkzaam bij Stichting Rechtswinkel Noord Holland Noord, en niet door een raadsman als bedoeld in artikel 37 Sv, acht de rechtbank geen gronden aanwezig voor toekenning van de gevraagde vergoeding (vgl. Gerechtshof Amsterdam 1februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:256).”
In zijn schriftelijke advies van 29 maart 2021 tot afwijzing van het hoger beroep heeft de advocaat-generaal gewezen op de ongewijzigde wettekst in de recent vernummerde bepalingen en op het feit dat ook in het nieuwe ontwerpwetboek van Strafvordering geen aanwijzingen te vinden zijn dat de wetgever voornemens is deze te verruimen.
Namens appellant is naar voren gebracht dat het appel slechts ziet op de afwijzing van het onder b verzochte. Namens appellant is aangevoerd:
“Artikel 37 van het Wetboek van Strafvordering ziet toe op strafvordering in het algemeen en de verdediging van een verdachte door een raadsman. Dit is hier niet (meer) aan de orde: cliënt is vrijgesproken en dus geen verdachte meer. Het is onjuist om bij dit artikel aansluiting te zoeken. Juister zou zijn aansluiting te zoeken bij het bestuursrecht en civielrecht, waar een medewerker van de Rechtswinkel wel wordt erkend, omdat nu geen sprake is van vervolging maar van een verzoekschrift.”
Het hof is van oordeel dat beslissing van de rechtbank juist is en op goede gronden berust. In hetgeen namens appellant in appel naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep. Het hof verenigt zich derhalve met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.
4. Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, J.W.P. van Heusden en V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 8 juni 2021.