Rb. Noord-Holland, 15-12-2014, nr. AWB - 13 , 2065
ECLI:NL:RBNHO:2014:11715
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
15-12-2014
- Zaaknummer
AWB - 13 _ 2065
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2014:11715, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 15‑12‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2016:146, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JBP 2015/42
Uitspraak 15‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Kentekenparkeren gemeente Amsterdam vormt geen ongeoorloofde inbreuk op de privacy.
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer: ALK 13/2065
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2014 in de zaak tussen
[eiser] te[woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (aanslagnummer [#]) tot een bedrag van €58,90 (inclusief kosten).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank[locatie]. In verband met betrokkenheid van eiser bij die rechtbank heeft de rechtbank [locatie] de zaak verwezen naar de rechtbank Noord-Holland op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft daarop gereageerd in een stuk van 23 oktober 2014 en daarbij aangegeven verhinderd te zijn de zitting bij te wonen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014 te Alkmaar. Eiser is niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. B. Brekveld en A. van Beek.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2013 stond de auto van eiser om 15:12 uur geparkeerd aan de[straatnaam], ter hoogte van huisnummer 201, zonder dat er parkeerbelasting was voldaan. Verweerder heeft in verband hiermee aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
3. Eiser verklaart in het beroepschrift dat hij de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft betaald omdat de verplichting om bij het betalen van parkeerbelasting een kenteken in te voeren in strijd is met de hem toekomende privacy. Verder stelt hij dat niet op nabije afstand (15 meter) een parkeermeter aanwezig was.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat voor het parkeren van de auto op die plaats (in de directe omgeving van de rechtbank Amsterdam) en op dat tijdstip parkeerbelasting verschuldigd was en dat eiser die belasting niet heeft voldaan.
5. Op grond van artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet, dient de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren te worden voldaan door het in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften. B&W van Amsterdam hebben in artikel II van het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2013-II en Parkeerverordening 2013 het volgende bepaald:
“Bij voldoening van de parkeerbelasting moet het kenteken worden opgegeven van het in het betreffende gebied te parkeren voertuig.”
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de privacy van de parkerende burger schendt, door van hem bij het doen van aangifte van de parkeerbelasting te vragen naar het kenteken van de auto waarmee wordt geparkeerd.
Verweerder weerspreekt dit en heeft daartoe aangevoerd dat de gemeenteraad van Amsterdam op democratische wijze het “kentekenparkeren” heeft ingevoerd na een uitgebreide inspraakprocedure, waarbij een ieder zijn zegje kon doen.
Het kentekenparkeren behelst kort gezegd een heffingstechniek waarbij de parkeerder wanneer hij parkeerbelasting voldoet, het kenteken van de auto intoetst op de parkeerautomaat. De controle op het betalen van parkeerbelasting wordt uitgevoerd met behulp van een “scanauto”, die de kentekens van de auto’s die geparkeerd staan registreert en vergelijkt met de in de parkeerapparatuur opgeslagen gegevens van geparkeerde auto’s. De registratie van de kentekens van auto’s waarvoor geen parkeerbelasting is betaald en waarvoor ook geen vergunning is gegeven, resulteert in naheffingsaanslagen. De gemeente Amsterdam is om verschillende redenen tot deze heffingstechniek overgegaan. Enerzijds vanwege efficiencyredenen, waarbij de voorheen arbeidsintensieve handmatige parkeercontrole is overgenomen door een zogenoemde scanauto, hetgeen tot een aanzienlijke financiële besparing leidt op de heffingskosten en waarmee een stijging van de parkeertarieven in 2013 is voorkomen. Anderzijds is voor kentekenparkeren gekozen om redenen van fraudebestrijding. Die fraude bestond er uit dat parkeerders geen parkeerbelasting betaalden, maar een door een andere parkeerder gekocht parkeerkaartje achter de voorruit plaatsten, aldus verweerder.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat kentekengegevens zijn te herleiden tot een persoon, te weten de kentekenhouder. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de door verweerder gekozen heffingstechniek, het kentekenparkeren, waarbij de parkeerder bij het doen van aangifte het kenteken van de auto waarmee hij parkeert moet invoeren, tot een ongeoorloofde inbreuk leidt op de privacy van eiser.
8. Ingevolge artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven. Inmenging van overheidswege in de uitoefening van dit recht is toegestaan voor zover bij de wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van, onder andere, het economische welzijn van een land. Nu economisch welzijn gediend is met het heffen van belasting en de heffing van parkeerbelasting zijn grondslag vindt in een wet in formele zin, is enige inbreuk op het privéleven van een kentekenhouder gerechtvaardigd.
9. Verweerder heeft met zijn exposé naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de invoering van het kentekenparkeren leidt tot efficiencyvoordelen, dat wil zeggen belastingheffing tegen lagere kosten, en het bestrijden van fraude omdat de ‘handel in parkeerkaartjes’ illusoir wordt. Een en ander rechtvaardigt enige inbreuk op de privacy van de parkeerder die met kentekenparkeren gepaard gaat.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat de kentekengegevens zoals die bij het doen van aangifte door de parkeerder worden verstrekt en worden waargenomen door de scanauto van verweerder, niet prima vista herleidbaar zijn tot een bepaald persoon. Verweerder gaat uitsluitend over tot het herleiden van de kentekengegevens naar een persoon wanneer er geen parkeerbelasting is voldaan. In het normale geval wanneer een parkeerder ter zake van het parkeren parkeerbelasting voldoet, komt het niet tot een koppeling van een kenteken en de kentekenhouder. In zoverre is er geen onderscheid met de wijze van heffen, zoals die voorheen door verweerder werd toegepast. Van een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM is onder deze omstandigheden geen sprake.
10. Met betrekking tot de vraag of de gegevensverwerking van de gemeente Amsterdam strijd oplevert met de Wet bescherming persoonsgegevens, overweegt de rechtbank nog het volgende. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c en e van deze wet is verweerder in zijn bevoegdheid als belastingheffer bevoegd persoonsgegevens, waaronder kentekens, te verwerken in het kader van de belastingheffing. Gesteld noch gebleken is dat verweerder persoonsgegevens zou verwerken of bewaren in strijd met deze wet. Verweerder heeft daarbij onweersproken gesteld dat de kentekengegevens, behoudens bezwaar- en beroepsprocedures, 13 weken na verwerking worden vernietigd.
11. Eiser heeft nog gesteld dat in de nabije omgeving van de parkeerlocatie geen werkende parkeerautomaat aanwezig was. Verweerder heeft deze stelling weerlegd door een plattegrond over te leggen met in de nabije omgeving aanwezige parkeerautomaten en een print waaruit blijkt dat de meest nabije parkeerautomaat (nummer 18515) daadwerkelijk functioneerde. Voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de afstand tot de parkeerautomaat relevant is, verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7497 (BNB 2003/215), waarin het volgende is overwogen:
“In cassatie moet veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat in het onderhavige geval de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeerautomaat 250 meter bedroeg. Anders dan de klacht aanvoert, doet die afstand niet af aan de bevoegdheid van de gemeente ter zake van het parkeren verschuldigde parkeerbelasting na te heffen, met inbegrip van de in artikel 234, lid 6, van de Gemeentewet bedoelde kosten. De klacht kan derhalve niet tot cassatie leiden.”
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is geweest van een situatie waarbij eiser in de onmogelijkheid verkeerde op gepaste wijze aan de betalingsverplichting te voldoen.
12. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de aanslag vernietigd dient te worden, omdat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank overweegt hiertoe dat de loop van de procedure in belastingzaken medebrengt dat eventuele onzorgvuldigheden in de totstandkoming of de motivering van de bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak en vernietiging van de onderliggende naheffingsaanslag kunnen leiden. Voor zover de motivering van de uitspraak een nadere toelichting behoefde, is dit door verweerder in de beroepsfase hersteld. De door eiser in dit verband aangevoerde klachten geven de rechtbank geen reden om in dezen anders te oordelen.
13. Eisers stelling dat verweerder ter zitting zijn standpunten niet mag toelichten, verwerpt de rechtbank. Uit de algemene beginselen van procesrecht vloeit voort dat partijen in de gelegenheid moeten zijn op elkaars stellingen te reageren. Dit brengt ook mee dat verweerder in staat moet worden gesteld inhoudelijk te reageren op het schriftelijk stuk dat eiser voorafgaande aan de zitting heeft toegestuurd, ongeacht de feitelijke afwezigheid van eiser.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Bij die uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.