Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-07-2014, nr. 13/01199
ECLI:NL:GHARL:2014:5533, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-07-2014
- Zaaknummer
13/01199
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:5533, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑07‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3602, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2013:3995, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2014/2317 met annotatie van mr. J. Berns
Uitspraak 08‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Algemeen. Informatiebeschikking. Reikwijdte?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01199
uitspraakdatum: 8 juli 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur),
en het incidentele hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2013, nummerAWB 13/270, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor de jaren vanaf 2006 een informatiebeschikking vastgesteld.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2012 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking aangepast in die zin dat de gegevens die zien op de hypothecaire geldlening niet hoeven te worden verstrekt.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 januari 2013 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van24 oktober 2013 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de informatiebeschikking vernietigd.
1.5.
De Inspecteur heeft bij brief van 25 november 2013 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft belanghebbende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mr. [A], advocaat te [L], bijgestaan doormr. [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [C], mr. [D] en drs. [E].
1.8.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
1.9.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1.
Bij brief van 19 december 2011 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij voornemens is een boekenonderzoek in te stellen bij belanghebbende en enige van zijn vennootschappen. Bij de brief is een bijlage gevoegd met daarin een overzicht van de stukken die de Inspecteur ter inzage wil ontvangen en de vragen waarop de Inspecteur een antwoord wil krijgen. In de brief is het volgende vermeld:
“Zoals u reeds is aangegeven (…) zijn wij voornemens een boekenonderzoek in te stellen. Dit onderzoek zal plaatsvinden naar de aanvaardbaarheid van onderdelen uit de aangiften inkomstenbelasting gedaan door [belanghebbende]. Dit onderzoek voeren we uit op grond van artikel 47 AWR. (…) Ook willen we nader onderzoek verrichten naar een derde vennootschap van [belanghebbende] [F] Ltd. (…) Ook dit onderzoek voeren we uit op grond van artikel 47 AWR.
Op dit moment hebben wij de volgende onderdelen van de aangiften benoemd die we aan een nader onderzoek willen onderwerpen:
Aangiften IB van [belanghebbende]:
- Onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aftrek hypotheek rente eigen woning over de jaren 2006 - heden;
- onderzoek naar de funding van het vermogen van [F] Ltd. en de gevolgen van de liquidatie van [F] Ltd. in 2010;
- onderzoek naar (verwerking van) de vanuit [F] Ltd. afkomstige dividendstroom;
[F] Ltd.:
- onderzoek naar de feitelijke vestigingsplaats (artikel 4 AWR).
We behouden ons het recht voor het onderzoek uit te breiden naar de andere vennootschappen van [belanghebbende], dan wel het aantal onderwerpen van onderzoek uit te breiden.”
2.2.
In het kader van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur op 31 januari 2012 een bezoek gebracht aan het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende. Bij dat bezoek is door de gemachtigde aan de Inspecteur een map ter inzage verstrekt waarin zich (een deel van) de bij de brief van 19 december 2011 door de Inspecteur gevraagde stukken zouden bevinden. De Inspecteur heeft de gemachtigde verzocht kopieën van de stukken uit deze map aan hem ter beschikking te stellen. De gemachtigde van belanghebbende heeft dit geweigerd.
2.3.
Op 28 maart 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende, zijn gemachtigden en de Inspecteur. In het besprekingsverslag is onder meer het volgende opgenomen:
“Tijdens het gesprek is [belanghebbende] naar zijn mening gevraagd met betrekking tot de thans nog niet overgelegde kopieën. [Belanghebbende] deelde mee dat de Belastingdienst de documenten reeds had ingezien bij BDO. [De Inspecteur] deelde mee dat deze documenten, opgevraagd op basis van artikel 47 AWR, in omvang relatief beperkt zijn en dat de Belastingdienst van mening is dat deze documenten van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van [belanghebbende]. [De Inspecteur heeft belanghebbendes gemachtigde] derhalve gevraagd om deze documenten integraal te kopiëren en [aan hem] te overhandigen om reden dat alle partijen dan over dezelfde informatiepositie beschikken. (…)
Met [belanghebbende en zijn gemachtigde] is vervolgens afgesproken dat de vragen op het vragenlijstje nogmaals schriftelijk worden gesteld waarna belastingplichtige de gelegenheid krijgt om die ook schriftelijk van een reactie te voorzien.”
2.4.
Bij brief van 30 maart 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld over i) de oprichting van [F] Ltd, ii) de lening eigen woning, iii) de garanties [F] Ltd, iv) de rente en aflossing lening eigen woning, en v) de liquidatie van [F] Ltd. Tevens heeft de Inspecteur in deze brief verzocht om de in 2.2 bedoelde kopieën van stukken uit de map over te leggen.
2.5.
Omdat niet alle gevraagde inlichtingen aan de Inspecteur zijn verstrekt, heeft de Inspecteur op 20 april 2012 een informatiebeschikking vastgesteld. In de informatiebeschikking is het volgende vermeld:
“In verband met het boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van uw aangiften inkomstenbelasting (hierna IB) over de jaren vanaf 2006 graag uw aandacht voor het volgende.
Zoals we u hebben verteld in ons gesprek op 28 maart 2012 hebben wij een dispuut met uw adviseurs (…) over een map met door BDO gemaakte kopieën. Deze kopieën waren op ons verzoek gemaakt. Deze map omvat stukken van u. U weet over welke map het gaat en welke stukken we bedoelen. Een aantal reeds gekopieerde stukken uit die map zijn ons door uw adviseurs niet verstrekt terwijl wij daarnaar wel meerdere keren hebben gevraagd omdat we menen dat die stukken van belang kunnen zijn voor uw eigen belastingheffing.
U bent immers 100% aandeelhouder van [F] Ltd. Wij willen ons een beeld vormen van het doel wat u had met de oprichting van [F] Ltd. en welke rol u precies als aandeelhouder van de vennootschap heeft vervuld. De stukken kunnen van belang zijn voor de eveneens bij ons levende vraag hoe u precies het aandelenkapitaal van de vennootschap heeft volgestort (waar is dit vermogen van afkomstig?) en de vraag of [F] Ltd. daarmee de lening van [G] BV aan u heeft overgenomen dan wel heeft afgelost. Dit inzicht is mede van belang voor de beoordeling van de door u in uw aangiften IB afgetrokken rente lening eigen woning. Deze vraag speelt ook in 2009 en 2010, de periode waarin én de lening eigen woning is beëindigd én de vennootschap is geliquideerd. Deze twee gebeurtenissen sluiten niet op elkaar aan. De stukken kunnen van belang zijn voor de vraag of er op enig moment een situatie van een ter beschikkingstelling van vermogen aan [F] Ltd. heeft plaatsgevonden. Op grond van de artikelen 4.13 en 4.14 Wet IB is er wellicht sprake van een fictief rendement wat in uw aangiften IB verantwoord diende te worden. De stukken hebben we ook nodig om een antwoord te vinden op de vraag of u wellicht geen belastbaar inkomen heeft genoten uit [F] Ltd. uit hoofde van garantiestellingen. En wellicht geven de stukken zicht op werkzaamheden die u heeft verricht voor [F] Ltd. waarbij de vraag naar voren komt of u hiervoor geen beloning had moeten ontvangen.
In het gesprek op 28 maart 2012 hebben we ook u persoonlijk gevraagd deze map met (in ieder geval de nog niet aan ons verstrekte) kopieën ons alsnog ter beschikking te stellen. Ik begreep vandaag van [belanghebbendes gemachtigde] dat u na overleg met al uw adviseurs persisteert in het niet verstrekken van die kopieën. Nu u niet adequaat op ons verzoek hebt gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking (ex artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen).
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking nog steeds voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. In dat geval verzoek ik u om de betreffende ontbrekende kopieën uit de map ons onverwijld ter beschikking te stellen.”
2.6.
Belanghebbende heeft op 28 juni 2011 bezwaar gemaakt tegen de met dagtekening9 juli 2011 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2008. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 27 april 2012 het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Blijkens deze uitspraak is met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2008 tussen partijen alleen in geschil of een weiland aan de overkant van de weg een aanhorigheid kan zijn die dienstbaar is aan de eigen woning van belanghebbende.
2.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 mei 2012 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
2.8.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2012 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking aangepast in die zin dat de gegevens die zien op de hypothecaire geldlening niet hoeven te worden verstrekt. De gevraagde informatie over de volgende drie punten moet volgens de Inspecteur nog worden verstrekt:
1. heeft belanghebbende inkomen genoten uit [F] Ltd. uit hoofde van garantstellingen (deed of assignments);
2. heeft belanghebbende werkzaamheden verricht en had hij daarvoor een beloning moeten ontvangen (gebruikelijk loon);
3. is sprake van een fictief rendement in de zin van artikel 4.13 en 4.14 Wet IB 2001.
2.9.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur op 20 april 2012 één informatiebeschikking heeft vastgesteld voor de jaren 2006 en verder, dat de Inspecteur op 27 april 2012 uitspraak op bezwaar heeft gedaan inzake de aanslag IB/PVV 2008, dat op dat moment de informatiebeschikking nog niet onherroepelijk was geworden, en dat dit gelet op het bepaalde in artikel 52a, lid 3, AWR meebrengt dat de informatiebeschikking in zijn geheel moet komen te vervallen.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of de onderhavige informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
3.2.
De Inspecteur betoogt primair dat de vraag of artikel 52a, lid 3, AWR toepassing vindt, niet in onderhavige procedure over de informatiebeschikking aan de orde kan komen.
3.3.
De Inspecteur betoogt subsidiair dat de onderhavige informatiebeschikking niet is genomen met betrekking tot de primitieve aanslag IB/PVV 2008 of de ter zake genomen beslissing op bezwaar van 27 april 2012, zodat om die reden artikel 52a, lid 3, AWR geen toepassing vindt.
3.4.
De Inspecteur betoogt meer subsidiair dat de Rechtbank ten onrechte de informatiebeschikking op grond van artikel 52a, lid 3, AWR volledig heeft vernietigd, nu hij alleen met betrekking tot het jaar 2008 uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
3.5.
Belanghebbende verdedigt de tegenovergestelde opvatting. Verder neemt belanghebbende in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep het standpunt in dat de Inspecteur op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehouden is het controledossier en het interne memo aan belanghebbende ter inzage te verstrekken.
3.6.
Belanghebbende verzoekt de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank als de Inspecteur in het gelijk wordt gesteld, zodat de Rechtbank de vastgestelde informatiebeschikking inhoudelijk kan beoordelen.
3.7.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Overwegingen
Wettelijke regeling
4.1.
In artikel 47 AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
4.2.
Ingevolge artikel 49, lid 1, AWR moeten deze gegevens en inlichtingen binnen een door de inspecteur te stellen termijn duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt. Artikel 49, lid 2, AWR bepaalt, voor zover van belang, dat toegelaten moet worden dat kopieën worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.
4.2.
In artikel 52a, lid 1, AWR is, voor zover van belang, bepaald dat als met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking, niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 en 49 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare (informatie)beschikking.
4.3.
Blijkens artikel 52a, lid 3, AWR vervalt de informatiebeschikking indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.
Toetsing artikel 52a, lid 3, AWR
4.4.
In onderhavige procedure dient te worden beoordeeld of en in hoeverre de informatiebeschikking rechtsgeldig is vastgesteld. Anders dan de Inspecteur betoogt, kan in deze procedure de vraag aan de orde komen of artikel 52a, lid 3, AWR toepassing vindt. In deze bepaling is immers een wettelijk voorschrift neergelegd dat betrekking heeft op de informatiebeschikking, zodat ook deze bepaling bij de beoordeling van de informatiebeschikking aan de orde kan komen.
Reikwijdte informatiebeschikking
4.5.
De onderhavige informatiebeschikking heeft betrekking op de jaren 2006 en verder. Voordat deze beschikking onherroepelijk is geworden, heeft de Inspecteur een beslissing op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 genomen. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, heeft toepassing van artikel 52a, lid 3, AWR in beginsel slechts gevolgen voor de informatiebeschikking voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2008. De uitspraak op bezwaar inzake het jaar 2008 doet mitsdien niet af aan de geldigheid van de informatiebeschikking voor de andere jaren waarop deze betrekking heeft.
4.6.
Volgens de Inspecteur is de informatiebeschikking echter ook voor het jaar 2008 rechtsgeldig vastgesteld. Hij betoogt dat de onderhavige informatiebeschikking niet is genomen met betrekking tot de primitieve aanslag IB/PVV 2008 of de ter zake gedane uitspraak op bezwaar van 27 april 2012, zodat om die reden artikel 52a, lid 3, AWR in het geheel geen toepassing vindt. Volgens de Inspecteur is de informatiebeschikking genomen met het oog op eventueel op te leggen navorderingsaanslagen. Dit betoog slaagt.
4.7.
De vragen die hebben geleid tot de informatiebeschikking van 20 april 2012 hebben in het geheel geen betrekking op de kwestie die op dat moment aan de orde was in de bezwaarprocedure inzake de aanslag IB/PVV 2008, namelijk de vraag of een weiland een aanhorigheid is. De informatiebeschikking is mitsdien niet genomen met betrekking tot de primitieve aanslag IB/PVV 2008 of de ter zake gedane uitspraak op bezwaar van27 april 2012. Naar het oordeel van het Hof moet dit belanghebbende redelijkerwijs duidelijk zijn geweest. Het stond de Inspecteur vrij om naast de bezwaarprocedure een informatiebeschikking vast te stellen die betrekking kan hebben op een eventueel nog op te leggen navorderingsaanslag. Artikel 52a, lid 3, AWR vindt derhalve in het geheel geen toepassing. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
Inhoudelijke beoordeling informatiebeschikking
4.8.
Indien een hof een uitspraak van een rechtbank vernietigt, dient het hof te doen wat de rechtbank zou behoren te doen (artikel 8:113 Awb; voorheen artikel 27o AWR). Dit brengt mee dat een hof in beginsel zelf in de zaak dient te voorzien.
4.9.
4.10.
In de omstandigheid dat de Rechtbank in eerste aanleg de informatiebeschikking niet inhoudelijk heeft beoordeeld, vindt het Hof – anders dan belanghebbende heeft verzocht – geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank. Belanghebbende heeft zich in beroep en hoger beroep zowel schriftelijk als mondeling ter zitting van het Hof kunnen uitlaten over zijn bezwaren tegen de informatiebeschikking, zodat belanghebbende door de gang van zaken niet in zijn verdediging is geschaad.
4.11.
Naar het oordeel van het Hof mocht de Inspecteur de in de informatiebeschikking vermelde inlichtingen vragen. Het Hof acht immers aannemelijk dat de bij brief van19 december 2011 (zie 2.1) gevraagde informatie voor de belastingheffing van belanghebbende over de jaren vanaf 2006 van belang kan zijn, in het bijzonder voor wat betreft de vaststelling van belanghebbendes inkomen uit hoofde van de garantstellingen, het gebruikelijk loon en het fictief rendement in de zin van artikel 4.13 en 4.14 Wet IB 2001. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende naar aanleiding van de bij brief van19 december 2011 verzochte informatie, de door de Inspecteur genoemde map ter inzage aan de Inspecteur heeft verstrekt (zie 2.2), is het Hof van oordeel dat raadpleging van de stukken uit deze map van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke van invloed kunnen zijn op de belastingheffing van belanghebbende over die jaren. Voorts heeft de Inspecteur belanghebbende voldoende gelegenheid gegeven de gevraagde informatie te verstrekken en heeft de Inspecteur gewezen op de gevolgen van het niet verstrekken van die informatie. Gelet daarop is de informatiebeschikking rechtsgeldig vastgesteld.
Incidenteel hoger beroep
4.12.
In het incidenteel hoger beroep betoogt belanghebbende dat de Inspecteur gehouden is het controledossier en het interne memo aan belanghebbende ter inzage te verstrekken. Dit betoog faalt. De Inspecteur is niet gehouden de gegevens waarop hij zijn verzoek om inlichtingen baseerde aan belanghebbende ter inzage of ter beschikking te stellen nog voordat deze zijnerzijds de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt (vgl. HR 4 juni 2010, nr. 09/00212, ECLI:NL:HR:2010:BM0137, r.o. 3.5).
Slotsom
4.13.
Gelet op het vorenoverwogene, is de onderhavige informatiebeschikking rechtsgeldig vastgesteld door de Inspecteur. Het hoger beroep van de Inspecteur dient daarom gegrond te worden verklaard. Het incidentele hoger beroep van belanghebbende dient ongegrond te worden verklaard.
4.14.
Het Hof zal belanghebbende op de voet van het bepaalde in artikel 27h, lid 2, AWR, in verbinding met artikel 27e, lid 2, AWR een nieuwe termijn stellen voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking gestelde vragen en verzoeken. Het Hof stelt die termijn op acht weken, welke termijn aanvangt op de dag na die van de verzending van deze uitspraak.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Hof:
– verklaart het principale hoger beroep van de Inspecteur gegrond;
– verklaart het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond;
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– verklaart het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond; en
– stelt belanghebbende een termijn van acht weken, gerekend vanaf de dag dat deze uitspraak is verzonden, om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking gestelde vragen en verzoeken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. C.M. Ettema enmr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2014.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.