Vgl. HR 20 februari 2007, LJN: AZ1656, NJ 2007/147.
HR, 22-03-2011, nr. 10/01863 B
ECLI:NL:HR:2011:BP1288
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-03-2011
- Zaaknummer
10/01863 B
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP1288
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1288, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1288
ECLI:NL:PHR:2011:BP1288, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1288
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv tegen de schriftelijke kennisgeving a.b.i. art. 116.3 Sv. Maatstaf. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BL2823. De Rechtbank heeft overwogen dat X eigenaar van het varken is. Daarmee heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat degene aan wie het OM voornemens is het inbeslaggenomen varken te doen teruggeven, X, als rechthebbende van het varken moet worden aangemerkt. De Rechtbank heeft derhalve de juiste maatstaf aangelegd. De in het middel bedoelde overweging van de Rechtbank omtrent de stelling van de klaagster dat zij het varken beter kan verzorgen dan de eigenaar, is een overweging ten overvloede, zodat het middel zich daartegen tevergeefs keert.
22 maart 2011
Strafkamer
nr. 10/01863 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 25 maart 2010, nummer RK 10/386, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een verkeerde maatstaf heeft aangelegd.
2.2. Het klaagschrift behelst een beklag tegen het voornemen van de Officier van Justitie om het onder klaagster inbeslaggenomen varken op de voet van art. 116, tweede lid onder a, Sv aan de rechtmatige eigenaar terug te geven.
2.3. De Rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk in haar klaagschrift verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Eigenaar van het varken is [betrokkene 1]. Klaagster heeft het varken meegenomen en is op 18 februari 2010 als bewaarder aangesteld.
De officier van justitie heeft inmiddels besloten het varken terug te geven aan de eigenaar.
Klaagster claimt een beter recht te hebben op het varken.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat nu klaagster geen rechten kan ontlenen aan de enkele stelling dat zij het varken beter kan verzorgen dan de eigenaar, zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klaagschrift."
2.4. In een geval waarin de beslagene op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend tegen de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv dat het openbaar ministerie voornemens is het inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten degene die - naar het oordeel van het openbaar ministerie - redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.12).
2.5. De Rechtbank heeft overwogen dat [betrokkene 1] eigenaar van het varken is. Daarmee heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat degene aan wie het Openbaar Ministerie voornemens is het inbeslaggenomen varken te doen teruggeven, [betrokkene 1], als rechthebbende van het varken moet worden aangemerkt. De Rechtbank heeft derhalve de juiste maatstaf aangelegd. De in het middel bedoelde overweging van de Rechtbank omtrent de stelling van de klaagster dat zij het varken beter kan verzorgen dan de eigenaar, is een overweging ten overvloede, zodat het middel zich daartegen tevergeefs keert.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011.
Conclusie 11‑01‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
De rechtbank te Haarlem heeft bij beschikking van 25 maart 2010 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag tegen het voornemen van de officier van justitie tot teruggave van een onder haar in beslag genomen varken aan de eigenaar.
2.
Namens klaagster heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de motivering van de beslissing van de rechtbank blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat de beslissing onbegrijpelijk is gemotiveerd
4.
Op 18 februari 2010 is het varken, waar het in deze zaak om gaat, in beslag genomen onder klaagster, maar wel bij klaagster gelaten ter verzorging. Klaagster had het varken op 12 februari 2010 meegenomen van het landje waar het varken door haar eigenaar was ondergebracht, naar haar varkensopvang ‘[A]’. De officier van justitie neemt op 1 maart 2010 de beslissing tot opheffing van het beslag en tot teruggave van het varken aan haar eigenaar. Deze beslissing is bij brief van 9 maart 2010 aan de raadsman van klaagster medegedeeld. Klaagster kon zich met deze beslissing dan wel het voornemen tot teruggave aan de eigenaar niet verenigen, en haar raadsman heeft namens haar op 15 maart 2010 een klaagschrift ingediend. Het varken is op 16 maart 2010 aan de eigenaar teruggegeven.
5.
Bij de behandeling van het klaagschrift op de openbare raadkamerzitting van 25 maart 2010 is zowel klaagster en haar raadsvrouw, als de eigenaar van het varken, als belanghebbende, en zijn echtgenote aanwezig. Voor hetgeen klaagster en haar raadsvrouw, de belanghebbende eigenaar en de officier van justitie verklaard hebben verwijs ik naar het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift.
6.
Na sluiting van het onderzoek spreekt de rechtbank meteen haar beslissing uit. Blijkens de beschikking overweegt de rechtbank ten aanzien van haar beslissing het volgende:
‘2. Beoordeling
Eigenaar van het varken is [betrokkene 1]. Klaagster heeft het varken meegenomen en is op 18 februari 2010 als bewaarder aangesteld.
De officier van justitie heeft inmiddels besloten het varken terug te geven aan de eigenaar.
Klaagster claimt een beter recht te hebben op het varken.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat nu klaagster geen rechten kan ontlenen aan de enkele stelling dat zij het varken beter kan verzorgen dan de eigenaar, zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klaagschrift.
Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klaagschrift.’
7.
De eerste grief in het middel, inhoudende dat de beslissing van de rechtbank dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting, is gegrond. In aanmerking genomen dat klaagster de beslagene is, kan de rechtbank haar oordeel, zoals ook in de toelichting op het middel gesteld, niet baseren op de opvatting dat klaagster geen belanghebbende zou zijn als bedoeld in 552a lid 1 Sv.
8.
En mocht de rechtbank op het verkeerde been zijn gezet door de officier van justitie die heeft aangevoerd dat het klaagschrift primair niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beslag reeds is opgeheven, dan heeft de rechtbank over het hoofd gezien dat, nu de officier van justitie het varken aan de eigenaar heeft teruggegeven zonder toepassing van art. 116, derde lid, Sv, het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de officier van justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden.1.
9.
De rechtbank heeft de verkeerde maatstaf aangelegd bij haar beslissing. In een geval als het onderhavige is de maatstaf dat als de strafvordering niet het voortduren van het beslag vordert de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene moet worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het voorwerp moet worden beschouwd.2. De rechtbank heeft zich echter niet uitgelaten over de vraag of een ander, in casu de eigenaar, redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het voorwerp moet worden beschouwd. Hoe voor de hand liggend het antwoord op deze vraag ook lijkt, de rechtbank heeft niet aan deze vraag getoetst. Mijns inziens gaat het ook te ver om te zeggen dat de rechtbank met haar enkele overweging dat ‘klaagster geen rechten kan ontlenen aan de enkele stelling dat zij het varken beter kan verzorgen dan de eigenaar’ tot uitdrukking heeft gebracht dat de eigenaar dus redelijkerwijs als belanghebbende moet worden beschouwd. Nog daargelaten dat, mocht dit wel ingelezen worden, de motivering van de rechtbank, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onbegrijpelijk zou zijn. Zoals ook in de toelichting op het middel onder 6 wordt aangevoerd heeft klaagster immers niet enkel gesteld dat zij het varken beter kan verzorgen dan de eigenaar.
10.
Het midel slaagt derhalve in alle onderdelen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2011
Vgl. HR 25 september 2001, LJN: AD5966, NJ 2002/109.