Rb. Breda, 08-04-2008, nr. 800397/07 [P]
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC8964, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
08-04-2008
- Zaaknummer
800397/07 [P]
- LJN
BC8964
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2008:BC8964, Uitspraak, Rechtbank Breda, 08‑04‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY4938, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BM0007, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Wat uiteindelijk aan belastend materiaal voor verdachte overblijft rechtvaardigde weliswaar de ernstige verdenking jegens verdachte, doch is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de aan verdachte ten laste gelegde moord dan wel doodslag wettig en overtuigend bewezen te achten.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800397/07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 april 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats in] (Turkije)
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. Thomas, advocaat te Breda
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 april 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] heeft vermoord, door haar met een mes negen maal in de rug te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegde als doodslag.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de moord wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie is tot deze conclusie gekomen op basis van:
- -
het aantreffen van de slippers van verdachte in het bloed naast het hoofd van het slachtoffer en dat uit het sporenonderzoek blijkt dat die slippers moeten zijn gedragen door de dader, tevens eigenaar;
- -
het aangetroffen bloedspoor van het slachtoffer op de enkel van verdachte en het feit dat de verklaring die verdachte daarvoor geeft ondersteuning mist;
- -
het feit dat de woning van verdachte, toen de politie daar arriveerde, voor en achter slotvast was afgesloten en dat de verklaring die verdachte daarover heeft afgelegd als leugenachtig moet worden aangemerkt en kennelijk bedoeld is om de ware toedracht te bemantelen;
- -
de verklaring van verdachte over drie jongens met een rode auto die bij zijn woning aan de deur zijn geweest, hetgeen daderwetenschap is;
- -
het uiteenlopen van de verklaring van verdachte en de verklaring van de getuige [getuige 1] over de plaats waar verdachte en de heer [getuige 1] elkaar zijn tegengekomen;
- -
het gesprek dat met het telefoontoestel van verdachte is gevoerd om 18.21 uur, waarbij een zendmast in de buurt van zijn huis wordt aangestraald.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op:
- -
het feit dat het tijdstip van het overlijden van [slachtoffer] niet vast is komen te staan;
- -
verdachte altijd een consistente verklaring heeft afgelegd, daarbij steeds alle vragen die hem werden gesteld heeft beantwoord en niet is gebleken dat hij zichzelf heeft tegengesproken;
- -
in het proces-verbaal enerzijds heel veel gissingen van het onderzoeksteam bevat, terwijl anderzijds heel veel onderzoek is blijven liggen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 6 april 2007 te 21.22 uur krijgt de politie de melding dat verdachte het levenloze lichaam van zijn echtgenote heeft aangetroffen in hun woning aan de [adres] Zij blijkt met negen messteken om het leven te zijn gebracht. Verdachte wordt door de politie in de woning van de buren aangetroffen. Door de politie wordt een grootschalig onderzoek gestart en verdachte wordt aangehouden omdat er indicaties zijn dat hij iets met de dood van zijn vrouw te maken zou hebben gehad. Vervolgens blijkt uit het dossier dat door het onderzoeksteam met name werd gerechercheerd op het verloop van die zesde april, op hetgeen verdachte die dag heeft gedaan en hoe de relatie was tussen verdachte en zijn echtgenote. Uit dat onderzoek zijn omstandigheden naar voren gekomen die op dat moment de nodige vragen opriepen en waardoor er in ieder geval ernstige verdenkingen jegens verdachte bestonden. Nu is de vraag aan de orde of verdachte op grond van die omstandigheden kan worden veroordeeld. De rechtbank zal dan ook de belangrijkste omstandigheden die uit het dossier naar voren komen bespreken.
- I.
Het tijdstip van overlijden
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 30 november 2007 wordt geen nauwkeurig tijdstip van overlijden gegeven. De deskundigen komen niet verder dan dat het gelegen moet hebben tussen het tijdstip dat [slachtoffer] voor het laatst zou hebben gegeten (tussen 17.00 en 18.00 uur) en het tijdstip van aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] (21.00 uur). Het NFI baseerde deze conclusie op het onderzoek van de maaginhoud van het slachtoffer.
De getuige [getuige 2] van de ambulancedienst heeft het slachtoffer direct na aantreffen onderzocht en hij denkt dat [slachtoffer] op dat moment tussen de 0 en 60 minuten dood was.
Verdachte heeft verklaard dat hij omstreeks 17.45/18.00 uur is teruggekeerd uit Drunen, dat hij rond 18.00/18.30 uur weer van huis is vertrokken en dat zijn vrouw op dat moment bezig was om iets te eten.
Nu geen rapport van een terzake deskundige voorhanden is waarin een nauwkeuriger tijdstip wordt gegeven, kan omtrent het tijdstip van overlijden naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer worden gezegd dan dat dit gelegen moet hebben tussen 18.00 uur en 21.00 uur.
Dat het slachtoffer, zoals de officier van justitie stelt, om 18.30 uur al dood moet zijn geweest omdat rond 18.30 uur de deur van de woning niet werd geopend toen de neven [naam] en [naam] aan de deur stonden en omdat buurvrouw [naam] om 19.00 uur geen contact met haar kon krijgen, is een conclusie die de rechtbank niet volgt. Het is namelijk ook mogelijk dat [slachtoffer] op dat moment nog wel in leven was en dat zij tijdelijk de woning had verlaten of dat zij het roepen van de neven of de buurvrouw niet heeft gehoord.
- II.
De op de plaats van het delict aangetroffen slippers en mes
Verdachte heeft verklaard dat hij in huis blauwe slippers draagt, maat 43-44 en [zoon van verdachte] heeft de aangetroffen slippers herkend als zijnde de slippers van zijn vader. In zijn requisitoir heeft de officier van justitie op basis van het sporenonderzoek geconcludeerd dat de aangetroffen slippers waarschijnlijk door de dader zijn gedragen op het moment dat [slachtoffer] door hem of haar om het leven werd gebracht. De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie op basis van de aangetroffen sporen juist zou kunnen zijn. De conclusie die de officier van justitie daaraan vervolgens toevoegt, namelijk: “de slippers zijn gedragen door de dader, tevens eigenaar: [verdachte]” vindt naar het oordeel de rechtbank onvoldoende steun in het uitgevoerde technisch onderzoek of andere bewijsmiddelen.
Voor wat betreft het aangetroffen mes is vast komen te staan dat dit mes afkomstig was uit het messenblok dat in de keuken op het aanrecht stond en voor iedereen voorhanden was die zich in de woning bevond.
- III.
De bloedveeg op de enkel van verdachte
Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat het bloed aangetroffen op de enkel van verdachte, afkomstig was van het slachtoffer en dat de sok die verdachte droeg, was aangetrokken nadat het bloed op de enkel was opgedroogd.
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de nacht van 5 op 6 april had gemerkt dat zijn vrouw met iets over zijn voet had geveegd en dat hij meende te hebben gehoord van zijn vrouw dat het menstrueren niet over was.
Technisch onderzoek dat naar aanleiding van de verklaring van verdachte werd uitgevoerd heeft uitgewezen dat:
- -
in het beddengoed uit de slaapkamer van verdachte geen bloed werd aangetroffen,
- -
ten tijde van het overlijden van [slachtoffer] er geen sprake was van menstruatie en
- -
er geen aanwijzingen waren dat er sprake is geweest van menstruatie kort voor het overlijden.
Aan de andere kant werd in de woning van verdachte wel een maandverband aangetroffen met daarop bloed met het DNA-profiel van het slachtoffer.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven voor de aangetroffen bloedveeg op zijn enkel niet geloofwaardig is. Anderzijds heeft de rechtbank ook te weinig aanwijzingen om hieraan de conclusie te verbinden dat het dan ook verdachte moet zijn geweest die zijn echtgenote heeft neergestoken.
- IV.
Het slotvast afsluiten van de voordeur van de woning.
- V.
Daderwetenschap
Verdachte heeft verklaard over de neven met de rode auto die bij hem aan de deur zijn geweest om een fotocamera te lenen. De officier van justitie is van mening dat dit daderwetenschap is omdat verdachte alleen kon weten dat die neven bij hem aan de deur zijn geweest omdat hij op dat moment thuis was.
De rechtbank constateert dat verdachte al bij een van zijn eerste verhoren op 7 april 2007 te 14.42 uur heeft verklaard dat zijn buurvrouw [naam] hem had verteld dat er mensen aan de deur waren geweest, dat verdachte daarop zijn dochter [naam] heeft gebeld en dat zij hem heeft verteld dat het familie was geweest die zij had gestuurd om een fotocamera op te halen. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte op 7 april 2008 nog in volledige beperkingen zat.
Buurvrouw [naam] [achternaam] heeft aanvankelijk ontkend dat ze verdachte heeft gesproken toen hij per fiets thuiskwam. Later heeft ze gezegd dat ze hem toch heeft gesproken, hetgeen ook door de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] wordt bevestigd, maar ze zou niets hebben gezegd over een rode auto. De verklaringen van de getuige [achternaam] laten naar het oordeel van de rechtbank zoveel ruimte dat ze noch als bevestiging noch als weerlegging van het standpunt van verdachte kunnen worden gebruikt.
De neven, [naam] en [naam], hebben verklaard dat zij tussen 18.30 uur en 18.50 uur bij verdachte aan de deur zijn geweest om een fotocamera op te halen. De getuige [getuige 1] en ook verdachte hebben beiden verklaard dat zij elkaar om ongeveer 18.30 uur zijn tegengekomen. Dit houdt vervolgens in dat verdachte in ieder geval voor 18.30 uur van huis moet zijn vertrokken en de rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om hetgeen verdachte hierover heeft verklaard als daderwetenschap aan te merken.
Hoe verdachte wel aan eerdergenoemde wetenschap kan zijn gekomen blijkt eigenlijk alleen uit de verklaring van verdachte zelf, namelijk dat zijn buurvrouw [naam] heeft verteld over de rode auto toen hij haar voor zijn woning ontmoette en dat verdachte vervolgens zijn dochter [naam] daarover heeft gebeld. De rechtbank heeft dan ook twijfel over de juistheid van de door [naam] op dit punt afgelegde verklaring.
- VI.
De door verdachte afgelegde verklaringen
Verdachte heeft de dag na de moord op zijn vrouw een uitgebreide verklaring afgelegd, waarin hij aangeeft wat hij de zesde april heeft gedaan en wat er is gebeurd toen hij
omstreeks 21.00 uur thuis kwam. Door verdachte worden in die verklaring allerlei details en tijdstippen genoemd. Inmiddels zit verdachte bijna een jaar in voorarrest en de rechtbank heeft ook tijdens de zitting weer geconstateerd dat verdachte nog steeds, vaak in detail, hetzelfde verklaart als in die eerste verklaring, ook als hij door verbalisanten met onderzoeksresultaten wordt geconfronteerd. Tegenover deze consistente ontkennende verklaringen van verdachte staan de hiervoor onder I tot en met V genoemde omstandigheden. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen en geconcludeerd ten aanzien van het tijdstip van overlijden (I), de op de plaats van het misdrijf aangetroffen slippers en mes (II) en de daderwetenschap (V) is niet belastend voor verdachte.
Wat uiteindelijk aan belastend materiaal voor verdachte overblijft, de bloedveeg op de enkel van verdachte (III) en het slotvast afsluiten van de voordeur van de woning (IV), rechtvaardigde weliswaar de ernstige verdenking jegens verdachte, doch is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de aan verdachte ten laste gelegde moord dan wel doodslag wettig en overtuigend bewezen te achten. De rechtbank zal verdachte dan ook van dat feit vrijspreken.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij zijn vrouw dood in de gang had aangetroffen, door de voordeur het huis uit is gevlucht en dat die voordeur door hem niet is afgesloten.
Uit de processen-verbaal van bevindingen is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat zowel de voordeur als de achterdeur van de woning slotvast waren afgesloten. Beide deuren waren voorzien van een driepuntssluiting en uit onderzoek is vast komen te staan dat de voordeur niet in het nachtslot kon vallen door die deur enkel dicht te trekken. De theorie van verdachte dat de verbalisant die de deur via het kapot geslagen raam heeft geopend aanvankelijk de verkeerde kant op heeft gedraaid volgt de rechtbank niet. Daarvoor werd door de politie immers al enige tijd een poging gedaan om de voordeur te openen met een ram hetgeen niet mogelijk bleek te zijn. In een proces-verbaal van bevindingen (pagina 228) is nader onderzocht waarom de voordeur niet met de ram kon worden geopend en uit dat proces-verbaal blijkt dat de voordeur met de sleutel op slot was gedraaid waardoor de extra pinnen van de driepuntssluiting in het kozijn waren ingebracht. Doordat bij een poging de deur te forceren de krachten over meerdere sluitpunten worden verdeeld, wordt dat forceren ernstig bemoeilijkt. Uit het onderzoek van de politie is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de voordeur van binnenuit was afgesloten. Dit maakt de verklaring van verdachte op dit punt op zich ongeloofwaardig, tenzij een derde de voordeur van binnenuit slotvast heeft afgesloten. De rechtbank constateert dat voor deze stelling geen directe aanwijzingen aanwezig zijn, maar is ook van oordeel dat deze mogelijkheid niet volledig kan worden uitgesloten.
5. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde;
- -
heft het bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Kok en mr. Pick, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 april 2008.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 06 april 2007 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes negen maal in de
rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 06 april 2007 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes
negen maal in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht