Onmiskenbaar is bedoeld: ‘voldoende’.
HR (P-G), 26-01-2010, nr. S 08/02698
ECLI:NL:PHR:2010:BL1485
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
26-01-2010
- Zaaknummer
S 08/02698
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BL1485
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BL1485, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 26‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL1485
Conclusie 26‑01‑2010
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte = verzoeker]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam, heeft verzoeker bij arrest van 29 april 2008 wegens ‘mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’, veroordeeld tot één maand voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en daarbij aan verzoeker een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair zeventien dagen hechtenis, opgelegd, een en ander zoals in het arrest is bepaald.
2.
Namens verzoeker heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel behelst de klacht dat het hof heeft verzuimd in zijn arrest bepaaldelijk een beslissing te geven op het door de verdediging uitdrukkelijk voorgedragen verweer dat de redelijke termijn is overschreden.
4.
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting d.d. 17 april 2008 heeft de raadsman van verzoeker het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van zijn pleitnotities, die door hem aan het hof zijn overgelegd en in het dossier zijn gevoegd. In deze pleitnotities heeft de raadsman het volgende subsidiaire strafmaatverweer gevoerd:
‘Subsidiair: Strafmaat
(…)
Matiging i.v.m. overschrijding redelijke termijn
Het vonnis van de politierechter dateert van 9 december 2003. Niet blijkt dat het OM bij de betekening van de verstekmededeling onvoldoende1. voortvarend heeft gehandeld of überhaupt heeft gehandeld. In casu is sprake van een termijn van vier jaar en ruim vier maanden zijnde een aanzienlijk langere termijn dan de termijn van een jaar zoals door de Hoge Raad gesteld bij arrest van 3 oktober 2000 (NJ 2000, 721, r.o. 3.19). Uit de stukken blijkt ook niet dat het OM tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de uitspraak aan requirant te betekenen. Mitsdien dient een eventuele straf te worden gematigd.’
5.
Blijkens het bestreden arrest heeft het hof niet op het in het middel bedoeld verweer gerespondeerd.
6.
De interpretatie van een verweer is als kwestie van feitelijke aard voorbehouden aan de feitenrechter. In cassatie wordt, als de uitspraak geen respons bevat op een betoog van de verdachte en/of zijn raadsman, uitgegaan van de aanname dat het hof het aangevoerde kennelijk niet heeft opgevat als een verweer als bedoeld in art. 358, derde lid, jo359, tweede lid, Sv. Die aan het oordeel van de feitenrechter onderworpen interpretatie kan in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst.2.
7.
In casu heeft het hof het betoog van verzoekers raadsman kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk voorgedragen verweer waarop overeenkomstig het bepaalde in art. 358, derde lid, jo. 359, tweede lid, Sv bepaaldelijk een beslissing moet worden gegeven. Dit oordeel acht ik onbegrijpelijk.
8.
Het aangevoerde kan — mijns inziens — bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een beroep op een strafverminderingsgrond, meer in het bijzonder op een overschrijding van de redelijke termijn. In de onderhavige zaak is ter zitting met zoveel woorden aangevoerd dat de (eventuele) straf moet worden gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. In het betoog van de raadsman zoals onder punt 4 is weergegeven zijn voorts voldoende aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat de verdediging bedoeld heeft niet alleen een beroep te doen op aanzienlijke vertraging van de betekening, maar ook op overschrijding van de redelijke termijn in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM.3. Immers, onder verwijzing naar een overzichtsarrest van Uw Raad betreffende de redelijke termijn, te weten HR 3 oktober 2000, LJN AA7309, NJ, 2000, 721, r.o. 3.194., noemt de raadsman: 1) de termijn van één jaar na de uitspraak waarbinnen de verstekmededeling (redelijkerwijs) moet zijn betekend, en 2) de plicht van het openbaar ministerie om na uitreiking aan de griffier tenminste eenmaal per jaar de verstekmededeling alsnog te betekenen aan verzoeker in persoon.
9.
Nu het hof heeft verzuimd in zijn arrest bepaaldelijk een beslissing te geven op het door de verdediging uitdrukkelijk voorgedragen verweer dat de redelijke termijn is overschreden, is het middel terecht voorgesteld.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde haar in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑01‑2010
Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e druk, p. 185.
Vgl. HR 12 april 2005, LJN AT1841, HR 30 oktober 2001, LJN AB2946, HR 22 mei 2001, LJN ZD2731, HR 9 januari 2001, LJN ZD2199.
Vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, r.o. 3.19.