HR, 20-04-2010, nr. 08/02698
ECLI:NL:HR:2010:BL1485
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
08/02698
- LJN
BL1485
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL1485, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL1485
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Geen beslissing Hof op verweer aangaande overschrijding van de redelijke termijn. Dat is een verweer waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. De HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af.
20 april 2010
Strafkamer
nr. 08/02698
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 april 2008, nummer 23/003539-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte gevoerd verweer.
2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd:
"Het vonnis van de politierechter dateert van 9 december 2003. Niet blijkt dat het OM bij de betekening van de verstekmededeling (de Hoge Raad leest:) voldoende voortvarend heeft gehandeld - of überhaupt heeft gehandeld - In casu is sprake van een termijn van vier jaar en ruim vier maanden zijnde een aanzienlijk langere termijn dan de termijn van een jaar zoals door de Hoge Raad gesteld bij arrest van 3 oktober 2000 (NJ 2000, 721, r.o. 3.19). Uit de stukken blijkt ook niet dat het OM tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de uitspraak aan requirant te betekenen. Mitsdien dient een eventuele straf te worden gematigd."
2.3. Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond.
2.4. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, is overschreden. De Hoge Raad zal de opgelegde geldboete van € 200,- en de duur van de vervangende hechtenis verminderen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 100,- bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 2 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 20 april 2010.