Hof Amsterdam, 20-09-2019, nr. 23-000437-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:3409
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-09-2019
- Zaaknummer
23-000437-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:3409, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑09‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:756
Uitspraak 20‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Mega Katwilg. De verdachte heeft zich gedurende ongeveer twee maanden schuldig gemaakt aan het samen met anderen uitbuiten van een kwetsbare, verstandelijk beperkte vrouw, die te kampen had met psychiatrische problemen en schulden. Ook heeft zij zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het in de prostitutie brengen van een destijds 15-jarig meisje. Veroordeling tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Overwegingen vordering benadeelde partij.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000437-17
datum uitspraak: 20 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-680021-16 tegen
[verdachte 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2019 en 2, 3, 4, 5 en 6 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Omvang van het appel
Blijkens de akte instellen rechtsmiddel, opgemaakt op 2 februari 2017, is namens de verdachte onbeperkt appel ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 23 januari 2017. In de volmacht instellen appel van diezelfde datum van de raadsman van de verdachte wordt expliciet beschreven dat hoger beroep wordt ingesteld, voor zover de rechtbank het onder feit 1 en feit 3 en laste gelegde heeft bewezen verklaard.
Het hof constateert dat, anders dan uit de akte instellen rechtsmiddel blijkt, het hoger beroep evident niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak ten aanzien van feit 2, hetgeen door de raadsman ter terechtzitting van het hof op 2 september 2019 is bevestigd, zodat het onder 2 ten laste gelegde feit in hoger beroep niet aan de orde is.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen haar onder feit 3 met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste is gelegd. Het hof begrijpt dat sub 6 in het vonnis ten aanzien van dit feit telkens als sub 8 gelezen dient te worden en zal dat hierna ook telkens zo benoemen.
De rechtbank is tot een bewezenverklaring gekomen van sub 5 in artikel 273f, eerste lid, Sr.
De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen dit feit.
De advocaat-generaal heeft zich – onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2526) – op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging, zodat gelet op het feit dat het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ten aanzien van dit feit is gesteld, het ook met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 1, sub 4 en sub 8 Sr ten laste gelegde in hoger beroep aan de orde is.
De verdediging is diezelfde mening toegedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het door de advocaat-generaal aangehaalde arrest is de uitleg van een op artikel 273f Sr toegesneden tenlastelegging voorbehouden aan de feitenrechter. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, valt uit voornoemd arrest niet af te leiden dat een tenlastelegging die is toegesneden op de verschillende delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid, Sr niet kan worden uitgelegd als een (impliciet) cumulatieve/alternatieve tenlastelegging.
Het hof begrijpt de onderhavige tenlastelegging aldus dat daarin – blijkens de tekst van die tenlastelegging – aan de verdachte meerdere strafbare feiten (impliciet) cumulatief/alternatief zijn ten laste gelegd, te weten sub 1, sub 4, sub 5 en sub 8 van artikel 273f, eerste lid, Sr, waarop artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van toepassing is.
Het feit dat een algemene vermelding van tijd, plaats en deelneming (medeplegen) is opgenomen aan het begin van de beschrijving van het eerste (impliciet) cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, en niet expliciet is weergegeven in de beschrijving van de daarop volgende (impliciet) cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten maakt dit niet anders, nu het hof begrijpt dat de opsteller van de tenlastelegging heeft beoogd herhalingen te voorkomen teneinde de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan zo duidelijk mogelijk kenbaar te maken. Ook de omstandigheid dat de feitelijke beschrijving van de verweten gedragingen ten aanzien van de verschillende onderdelen slechts eenmaal te weten na het als laatste (impliciet) cumulatief/alternatief ten laste gelegde, ingeleid door de bewoordingen “immers heeft zij verdachte” – is opgenomen, moet, mede gelet op de aard en inhoud van de daar vermelde gedragingen, in dat licht worden bezien en moet derhalve geacht worden betrekking te hebben op alle onder feit 3 (impliciet) cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten.
Het hoger beroep is door de verdachte ten aanzien van dit feit onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder feit 3 met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 1, sub 4 en sub 8 Sr ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2015 tot en met 18 december 2015 , althans in of omstreeks de periode van 20 oktober 2015 tot en met 18 december 2015 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [aangeefster], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van voornoemde [aangeefster]
en/of
- voornoemde [aangeefster] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
en/of
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten voornoemde [aangeefster],
immers heeft, zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs kon(den) vermoeden dat voornoemde [aangeefster] zwakbegaafd was en/of in de opvang zat en/of uit de opvang weg moest en/of geen woonruimte (meer) had en/of schulden had en/of niet over geld beschikte en/of kon beschikken en/of dat voornoemde [aangeefster] een klein sociaal netwerk had)
- met voornoemde [aangeefster] een relatie aangegaan en/of
- kleding en/of goederen van voornoemde [aangeefster] opgehaald en/of bewaard en/of opgeslagen en/of
- naaktfoto's en/of naaktfilms en/of seksueel getinte foto's en/of films van voornoemde [aangeefster] gemaakt en/of een of meer advertenties voor voornoemde [aangeefster] aangemaakt voor plaatsing op een of meer sekssite's en/of de site www.kinky.nl en/of seksjobs en/of www.chatgirl.nl onder de naam [werknaam3 aangeefster], althans een andere naam en/of
- een woning geregeld voor voornoemde [aangeefster] alwaar zij de prostitutiewerkzaamheden kon en/of moest verrichten en/of
- voornoemde [aangeefster] gebracht naar de plek en/of woning (van haar, verdachte en/of haar mededader(s)) en/of voornoemde [aangeefster] een whatsapp bericht gestuurd om te komen, alwaar zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en/of
- voornoemde [aangeefster] gedwongen, althans bewogen vele (te lange) uren en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
- voor voornoemde [aangeefster] eten en/of kleding en/of lingerie en/of condooms geregeld en/of
- een of meer klant(en) voor voornoemde [aangeefster] geboekt en/of
- prijsafspraken met klanten gemaakt en/of
- voornoemde [aangeefster] bewogen seksuele handelingen met klanten te ondergaan en/of
- voornoemde [aangeefster] in de gaten gehouden en/of
- haar verdiensten uit de (prostitutie)werkzaamheden aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af laten staan en/of voornoemde [aangeefster] geen, althans een gering geldbedrag gegeven en/of de bankpas van voornoemde [aangeefster] afgepakt en/of gebruikt en/of
- de bankzaken van voornoemde [aangeefster] geregeld en/of
- voornoemde [aangeefster] een briefje gegeven waarop de prijzen stonden die de klant(en) moest(en) betalen voor de prostitutiewerkzaamheden en/of
- voornoemde [aangeefster] gedwongen geld op te nemen met haar bankpas en/of
- geldbedragen van de bankrekening van voornoemde [aangeefster] gehaald en/of
- voornoemde [aangeefster] gezegd wat zij aan de politie moest vertellen en/of dat wanneer zij, verdachte en/of haar mededader(s) moest(en) zitten er doden zouden vallen, althans woorden van die aard en/of strekking en/of
- tegen voornoemde [aangeefster] gezegd dat zij een gangbang moest doen en/of seks moest hebben met een of meer klant(en) dit terwijl zij ziek en/of koorts had en/of
- dat zij moest werken in de prostitutie om haar schulden te betalen en om samen in een huis te kunnen gaan wonen en/of dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) geld nodig had(den) om dingen op te zetten en/of
- voornoemde [aangeefster] eenmaal of meermalen gedurende enige uren opgesloten zonder eten en/of drinken en/of telefoon en/of de deur van de woning alwaar voornoemde [aangeefster] verbleef, op slot gedaan en/of
- voornoemde [aangeefster] eenmaal of meermalen medegedeeld dat ze, indien ze naar buiten ging, binnen een half uur weer terug moest zijn
door welke feiten en/of omstandigheden voor voornoemde [aangeefster] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken;
(gevoegde zaak 684329-16)
3. 3. primairzij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 31 december 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [getuige B] (geboren op 27 augustus 2000), (telkens)
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [getuige B] en/of
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [getuige B] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [getuige B] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten die [getuige B], met en/of voor een derde tegen betaling,
terwijl die [getuige B] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft, zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- voornoemde [getuige B] bewogen mee te komen en/of meegenomen naar een woning, alwaar prostitutiewerkzaamheden werd bedreven (teneinde die [getuige B] vertrouwd te laten maken met de omgeving en/of de situatie waarin de prostitutiewerkzaamheden werd bedreven) en/of
- seksueel getinte foto's aan voornoemde [getuige B] gevraagd en/of van voornoemde [getuige B] gemaakt en/of een of meer advertenties van (onder meer) voornoemde [getuige B] aangemaakt voor plaatsing op een of meer sekssite's en/of de site www.kinky.nl en/of www.seksjobs.nl en/of www.chatgirl.nl onder de naam [werknaam getuige B], althans een andere naam en/of
- aan voornoemde [getuige B] gevraagd of zij webcamseks wilde verrichten en/of
- een woning geregeld voor voornoemde [getuige B] alwaar zij via de computer en/of telefonisch contact had en/of gesprekken voerde met personen/klanten die in contact wilde(n) komen en/of een afspraak wilde(n) maken met een prostituee en/of
- de verdiensten van voornoemde [getuige B] uit de prostitutiewerkzaamheden aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s) af laten staan en/of in ontvangst genomen en/of verdeeld onder haar, verdachte en/of haar mededader(s);
Subsidiair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 31 december 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [getuige B], (telkens)
- door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, te verwerven, vervoeren, over te brengen, te huisvesten of op te nemen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [getuige B] en/of
- te dwingen en/of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) te ondernemen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde [getuige B] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en/of
- ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [getuige B] (telkens) enige handeling(en) te ondernemen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [getuige B] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel te trekken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten die [getuige B], met en/of voor een derde tegen betaling,
terwijl die [getuige B] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft, zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
-voornoemde [getuige B] bewogen mee te komen en/of meegenomen naar een woning, alwaar prostitutiewerkzaamheden werd bedreven (teneinde die [getuige B] vertrouwd te laten maken met de omgeving en/of de situatie waarin de prostitutiewerkzaamheden werd bedreven) en/of
-seksueel getinte foto's aan voornoemde [getuige B] gevraagd en/of van voornoemde [getuige B] gemaakt en/of aangemaakt voor plaatsing op een of meer sekssite's en/of de site www.kinky.nl en/of www.seksjobs.nl en/of www.chatgirl.nl onder de naam [werknaam getuige B], althans een andere naam en/of
-aan voornoemde [getuige B] gevraagd of zij webcamseks wilde verrichten en/of
-een woning geregeld voor voornoemde [getuige B] alwaar zij via de computer en/of telefonisch contact had en/of gesprekken voerde met personen/klanten die in contact wilde(n) komen en/of een afspraak wilde(n) maken met een prostituee.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank. Zoals uit het hiernavolgende zal blijken, sluit het hof zich echter voor een groot deel aan bij de overwegingen van de rechtbank.
Voorafgaande overweging
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “Katwilg”. In dit onderzoek is sprake van een aantal verdachten. Ten aanzien van de vijf verdachten [verdachte 1], [verdachte 3], [verdachte 2], [verdachte 4] en [verdachte 5], wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachten worden hierna ter bevordering van de leesbaarheid ook aangeduid als [verdachte 1], [verdachte 3], [verdachte 2], [verdachte 4] en [verdachte 5].
Gevoerde verweren
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster]
Het standpunt van de verdediging
Kort en zakelijk weergegeven is het standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de aangeefster [aangeefster] (hierna: [aangeefster]) dermate onbetrouwbaar zijn, dat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Bij gebrek aan ander wettig bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De belastende verklaringen van [aangeefster] zijn steeds voorafgegaan door lang inpraten op haar door zowel door haar ouders, vrienden, ex-man en de politie.
Voor wat betreft het langdurig inpraten door de politie heeft de verdediging erop gewezen dat [aangeefster] veelvuldig is verteld dat zij misbruikt is en dat de verdachte en [verdachte 1] slechte personen zijn. Door deze continue stroom aan negatieve opmerkingen zijn [aangeefster] woorden in de mond gelegd en is zij beïnvloed en vervolgens bewogen om aangifte te doen tegen en belastend te verklaren over de verdachte en de mededaders. Door belastende informatie aan [aangeefster] te souffleren en door het veelvuldig en langdurig inpraten op [aangeefster] is er sprake van beïnvloeding, die heeft geleid tot een verklaring die ten onrechte ten nadele van [verdachte 2] is aangepast.
Daarnaast is er voor [aangeefster] een combinatie van motieven aanwezig om inhoudelijk onjuist te verklaren. De verdediging heeft hierbij gewezen op de significante vordering benadeelde partij, het feit dat [aangeefster] dacht een relatie met [verdachte 1] te hebben en het feit dat zij jaloers was.
Dat zij in strijd met de waarheid heeft verklaard, blijkt volgens de verdediging uit de vele tegenstrijdigheden in de verklaringen van [aangeefster], hetgeen haar verklaring op veel punten aantoonbaar leugenachtig maakt.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [aangeefster] stevig verhoord is en er een bepaalde druk op haar is gelegd. [aangeefster] zat in een loyaliteitsconflict en leek niet geneigd over belastende aspecten te willen verklaren, reden waarom de politie haar indringend en confronterend heeft benaderd. Deze handelswijze levert naar de mening van de advocaat-generaal niet een zodanige druk op dat de verklaringen volledig terzijde gelegd dienen te worden, omdat dit nog niets zegt over de inhoudelijke juistheid van die verklaringen. Bovendien vinden haar verklaringen steun in ander (objectief) bewijsmateriaal, zoals de WhatsApp-gesprekken die zich in het dossier bevinden, de verklaringen van (mede)daders en de verklaringen van de getuigen [getuige A] en [getuige B].
In haar repliek heeft de advocaat-generaal aangevuld dat [aangeefster] over een drempel getrokken moest worden om aangifte te doen. De advocaat-generaal heeft er hierbij nog op gewezen dat [aangeefster] reeds eerder een informatief gesprek mensenhandel bij de politie had gevoerd met dezelfde belastende strekking. Er is geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster] te twijfelen. De verklaringen van [aangeefster] kunnen worden gebezigd voor het bewijs, aldus de advocaat-generaal.
Het oordeel van het hof
Voor zover de raadsman in zijn pleidooi heeft willen betogen dat sprake is geweest van ongeoorloofde uitgeoefende druk door de politie en dat dit als een verweer als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet worden opgevat, behoeft dit geen bespreking, nu het aangevoerde niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk verweer worden gesteld. De raadsman heeft slechts beperkt verweer gevoerd en heeft nagelaten duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv omschreven factoren – het belang van het geschonden voorschrift en het nadeel dat daardoor zou zijn veroorzaakt in de zaak van de verdachte – aan te geven waarom bewijsuitsluiting als rechtsgevolg zou moeten worden verbonden aan dit verzuim.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman verder als volgt, dat enerzijds wordt gewezen op de onbetrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] in verband met de op haar uitgeoefende druk voorafgaand aan en tijdens het afleggen van verschillende verklaringen en dat anderzijds wordt gewezen op de onbetrouwbaarheid in verband met het feit dat zij dacht een relatie te hebben met [verdachte 1], zij jaloers was en is gewezen op een financieel motief gelet op de vordering benadeelde partij.
Druk die heeft geleid tot inhoudelijk onjuiste verklaringen
Uit het dossier blijkt dat [aangeefster] op 19 oktober 2015 een informatief gesprek heeft gehad bij de politie in Zeeland, waarin zij gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop zij in de prostitutie terecht is gekomen. Zij noemde daarbij [verdachte 1] en [verdachte 3] als de personen die daarbij betrokken waren en toen heeft zij ook over de rol van deze personen gesproken. Verder heeft zij in dat gesprek verklaard over de omstandigheden waaronder zij moest werken en het feit dat zij sommige dingen niet wilde maar toch moest doen. Zo heeft zij verklaard dat ze niet met klanten naar bed wilde maar dat haar door [verdachte 1] en [verdachte 3] was verteld dat zij de enigen waren die haar konden helpen. Zij moest met klanten naar bed omdat er al een website was aangemaakt met foto’s en de klanten daarop al reageerden. Ook heeft zij toen reeds gesproken over de afdracht van het door haar verdiende geld. Van enige druk van de zijde van de politie dan wel van de zijde van anderen om deze verklaring af te leggen, is niet gebleken. Bovendien was er door de politie op het moment van het informatieve gesprek nog niet voorafgaand met haar gesproken, in elk geval niet langdurig, indringend en stevig.
In vervolg op dat informatieve gesprek is [aangeefster] op 18 en 19 december 2015 door de politie verhoord. Het hof is het met de verdediging eens dat een risico op beïnvloeding van een getuige bestaat, indien voorafgaand aan een verhoor langdurig met die getuige wordt gesproken terwijl daarbij een negatief beeld wordt geschetst van een verdachte. Van een dergelijke beïnvloeding, in die zin dat [aangeefster] in strijd met de waarheid heeft verklaard zoals door de verdediging is gesteld, is evenwel niet gebleken. Tijdens het afleggen van de verklaring van 18 december 2015 was de aangeefster in eerste instantie zeer terughoudend om over de verdachten te verklaren. Het hof acht het, gelet op hetgeen bij de politie al bekend was uit het eerdere informatieve gesprek en gelet op hetgeen uit het naar aanleiding daarvan al verrichte onderzoek was gebleken, gerechtvaardigd dat de politie zich in het belang van de waarheidsvinding confronterend heeft opgesteld richting [aangeefster]. Dat deze wijze van ondervragen daadwerkelijk tot waarheidsvinding heeft geleid, blijkt wel uit het feit dat [aangeefster] uiteindelijk verklaarde dat [verdachte 1] haar naar het politiebureau had gebracht, hetgeen inderdaad het geval bleek te zijn. Hoewel het verhoor indringend en stevig is geweest, acht het hof deze manier van verhoren niet zodanig dat geconcludeerd moet worden dat het heeft geleid tot druk waardoor het slachtoffer in haar verklaringen zou zijn beïnvloed, met als resultaat een onbetrouwbare verklaring. Het enkele feit dat [aangeefster] minder begaafd is en kwetsbaar is, maakt dit niet anders. Het hof heeft bij deze beoordeling mede betrokken het feit dat [aangeefster] in haar latere verklaringen – zoals ook in haar verklaringen afgelegd op 18 en 19 december 2015 – voor wat betreft haar Amsterdamse periode op belangrijke en belastende aspecten gelijkluidend verklaard heeft als in het informatieve gesprek op 19 oktober 2015.
Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de door de politie gedane negatieve uitlatingen over de verdachten hebben geleid tot inhoudelijk onjuiste verklaringen. In dit verband wijst het hof erop dat [aangeefster] op 19 december 2015 voor het eerst over [verdachte 2] heeft verklaard, terwijl de naam van [verdachte 2] dan nog door niemand is genoemd. Dat [aangeefster] over [verdachte 2] zou hebben verklaard na een continue stroom van negatieve informatie over [verdachte 2], is op geen enkele manier gesteld dan wel gebleken.
Steunbewijs
Daarnaast worden verschillende belangrijke (belastende) aspecten in de verklaringen van [aangeefster] door ander (objectief) bewijsmateriaal ondersteund. Het hof wijst op het navolgende.
Amsterdamse periode
[aangeefster] heeft verklaard dat zij op de vraag van [verdachte 1] of zij op de Wallen wilde werken, heeft aangegeven dat zij dit niet wilde en dat vervolgens via [verdachte 3] een advertentie voor een sekssite is gemaakt. Dit gegeven wordt bevestigd in een WhatsApp-gesprek tussen [verdachte 1] en [verdachte 3] op 30 augustus 2015 inhoudende: [verdachte 1]: “ze wilnie bij de ramen is openlijk”; [verdachte 3]: “uhm oke, dan kamer” (pag 839).
Dat het inderdaad [verdachte 3] was die zich feitelijk bezighield met de advertenties, zoals [aangeefster] heeft verklaard, wordt bevestigd in de WhatsApp-gesprekken tussen [verdachte 3] en [verdachte 1], waarin [verdachte 3] vroeg om beltegoed om de advertenties op te waarderen. Letterlijk: “kan je morgen beltegoed halen voor die adententoe advertenties omhoog zetten” (pag 829) en bijvoorbeeld een app van [verdachte 3] aan [verdachte 1]: “hebben 4 mensen gebeld vandaag, ik heb advententoe omhoog gezet”. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat het telefoonnummer van [verdachte 3] was vermeld bij de seksadvertenties. Dat [verdachte 1] over het aantal klanten en de daarmee gegenereerde verdiensten werd geïnformeerd, zoals door [aangeefster] is verklaard, blijkt uit verschillende WhatsApp-gesprekken.
Periode Ridderkerk
Dat het verdiende geld in een enveloppe moest worden gedaan en dat [verdachte 1] ook in de periode in Ridderkerk nog steeds op de hoogte gehouden moest worden, blijkt uit een WhatsApp-gesprek op 25 oktober 2015 tussen [verdachte 1] en [aangeefster], inhoudende: [aangeefster]: “wil je dat ik je op de hoogte hou als iemand belt of als klant is geweest”. [verdachte 1]: “ja tuurlijk, de betalingen, alles als je dat weet. Na elke klant zet je het bedrag”, waarop [aangeefster] antwoordde: “in een envelop”. [verdachte 1]: “Na elke klant app je me klant en bedrag”. Voorts blijkt dit uit vervolg-appberichten waarin de tijd dat de klant aanwezig is geweest en het verdiende bedrag aan [verdachte 1] worden doorgegeven.
Rotterdamse periode
[aangeefster] heeft verklaard dat het [verdachte 2] was, die betrokken was bij het maken van de advertenties en het maken van de foto’s. Dit wordt bevestigd door de resultaten van onderzoek waaruit blijkt dat in de advertenties op de sekssites het telefoonnummer van [verdachte 2] wordt genoemd. Bovendien heeft de getuige [getuige A] (hierna: [getuige A]) op 9 maart 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte 2] de foto’s maakte, dat zij de seksadvertenties plaatste en dat zij de telefoon waarop klanten belden, opnam. Dit laatste wordt ook door [aangeefster] en door de getuige [getuige B] (verklaring RHC 20 augustus 2019). De verdediging heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [getuige B] evenmin tot het bewijs kunnen worden gebezigd omdat deze onbetrouwbaar zijn, maar zoals hierna zal worden overwogen, verwerpt het hof dat verweer en worden de laatste drie door [getuige B] afgelegde verklaringen voor het bewijs gebezigd.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat geen sprake is van een situatie waarin [aangeefster] door druk onbetrouwbare verklaringen heeft afgelegd. Evenmin is sprake van een situatie waarin als gevolg van beïnvloeding door anderen – zoals de politie – verklaringen tot stand zijn gekomen die in strijd met de waarheid zijn.
Combinatie van motieven om onjuist te verklaren
Door de verdediging is verder aangevoerd dat [aangeefster] – gelet op het feit dat zij dacht een relatie met [verdachte 1] te hebben – onjuist en ten onrechte belastend heeft verklaard. Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft er een informatief gesprek plaatsgehad op 19 oktober 2015. De ‘relatie’ met [verdachte 1] was toen voorbij, maar [aangeefster] was nog verliefd op [verdachte 1] en verkeerde in de hoop dat hij “haar terug zou nemen” (appbericht van 11 oktober 2015, pag. 868). Niet valt in te zien waarom zij toen een onjuist belastende verklaring over [verdachte 1] en [verdachte 3] zou afleggen. Dit geldt eveneens voor haar verklaring op 18 december 2015. Zij was toen in de veronderstelling een relatie met [verdachte 1] te hebben. Dat zij toen om de reden, zoals door de raadsman genoemd, ten onrechte belastend over [verdachte 1] en [verdachte 3] verklaarde, is niet aannemelijk geworden. Dat zij in haar latere verklaringen om die reden belastend zou zijn gaan verklaren over de verdachte en de mededaders, acht het hof evenmin aannemelijk, nu die verklaringen – voor wat betreft de Amsterdamse periode – op belangrijke (en belastende) punten gelijkluidend is aan de verklaring afgelegd op 19 oktober 2015 en daarnaast belangrijke belastende aspecten steun vinden in ander (objectief) bewijsmateriaal, zoals hierboven reeds weergegeven.
Dat jaloezie aan de belastende verklaringen ten grondslag zou liggen, is evenmin aannemelijk geworden. [aangeefster], die – zo begrijpt het hof – zou denken dat ook [verdachte 2] en [verdachte 3] een relatie met [verdachte 1] hadden, heeft immers niet alleen over [verdachte 2] en [verdachte 3] belastend verklaard, maar ook over de andere betrokkenen.
Tot slot heeft de verdediging erop gewezen dat de ingediende significante vordering benadeelde partij een motief zou zijn voor de onterechte belastende verklaring. De enkele verwijzing naar het indienen van een vordering benadeelde partij, zonder enige motivering, geeft geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen te twijfelen.
Conclusie
Van druk noch van beïnvloeding op grond waarvan ten onrechte belastende verklaringen tot stand zouden zijn gekomen, is sprake. Evenmin acht het hof aannemelijk dat door aangeefster belastende verklaringen in strijd met de waarheid zouden zijn afgelegd in verband met het feit dat de aangeefster dacht een relatie met [verdachte 1] te hebben, haar jaloezie of de ingediende vordering benadeelde partij. Dat [aangeefster] op onderdelen in haar verklaringen tegenstrijdig heeft verklaard, maakt de conclusie niet anders, nu dit op ondergeschikte punten is en de belangrijke belastende aspecten door ander bewijsmateriaal worden ondersteund. Het hof acht de verklaringen van [aangeefster] betrouwbaar en zal deze dan ook voor het bewijs bezigen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige B]
Het standpunt van de verdediging
Kort en zakelijk weergegeven is het standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de aangeefster [getuige B] (hierna: [getuige B]) dermate onbetrouwbaar zijn, dat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Bij gebrek aan ander wettig bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken van het haar onder 3 ten laste gelegde feit en kan haar verklaring ook niet gebezigd worden voor het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak van de aangeefster [aangeefster]. Daartoe wordt het volgende aangevoerd.
[getuige B] heeft in totaal drie verklaringen afgelegd en heeft ten aanzien van cruciale punten tegenstrijdig verklaard en soms zelfs innerlijk tegenstrijdig. De getuige [getuige B] heeft – naar het zich laat aanzien – haar verklaring op voorhand met de getuige [getuige A] afgestemd. Tegenstrijdig en wisselend is verklaard over de cruciale punten als: is er wel of niet gesproken over webcamseks, heeft er webcamseks plaatsgevonden, is er over de leeftijd van [getuige B] gesproken, heeft [getuige B] in de prostitutie gewerkt en gaat het om een of twee trio’s?
Het standpunt van de advocaat-generaal
In eerste instantie heeft [getuige B] bij de politie niet de volledige waarheid verklaard. Zij is daarna nog een keer door de politie, een keer bij de rechter-commissaris in een zaak tegen een mededader en door de raadsheer-commissaris gehoord als getuige. In die verklaringen is zij op hoofdlijnen consistent. Bovendien komen de verklaringen van [getuige B], [getuige A] en [aangeefster] in grote lijnen overeen wanneer er gesproken wordt over de werkwijze van de verdachten; reden waarom de latere verklaringen van [getuige B] betrouwbaar zijn en daarmee bruikbaar voor het bewijs, aldus de advocaat-generaal.
Het oordeel van het hof
De raadsman heeft gewezen op tegenstrijdigheden in de verklaringen van [getuige B]. Het hof constateert dat [getuige B] in haar eerste verhoor bij de politie op 2 juni 2016 een andere verklaring heeft afgelegd dan de verklaringen daarna. In haar verklaring ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 20 augustus 2019 heeft zij ook zelf verklaard dat zij op 2 juni 2016 tegenover de politie een onjuiste verklaring heeft afgelegd. Zij heeft, na haar verklaring van 2 juni 2016, op 21 juli 2017 bij de politie een verklaring afgelegd en op 9 maart 2018 in de zaak van een mededader ten overstaan van de rechter-commissaris. Die verklaringen komen in grote lijnen overeen met de verklaring die ze in de onderhavige zaak als getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd op 20 augustus 2019. Voorts vinden verschillende belastende aspecten in haar laatste drie verklaringen steun in ander (objectief) bewijs. Dit maakt dat het hof haar laatste drie verklaringen betrouwbaar acht. Bij dit oordeel is betrokken het feit dat – zoals de advocaat-generaal ook heeft gesteld – [aangeefster], [getuige A] en [getuige B] over de werkwijze van de verdachten gelijkluidend hebben verklaard. Zo heeft [getuige B] verklaard dat er foto’s zijn gemaakt van haar, [getuige A] en [aangeefster] in een woning in Rotterdam. Ook [aangeefster] en [getuige A] hebben hierover verklaard en er zijn foto’s aangetroffen waarop zij alle drie zijn afgebeeld. In het bijzonder wijst het hof op een aangetroffen foto waarop de drie vrouwen op een sekssite zijn afgebeeld in een advertentie genaamd ‘meidenavond’ (pag. 1056). Deze advertentie lijkt te zien op mogelijkheden van het hebben van trio’s. Hierover heeft [getuige B] ook verklaard. Zij heeft een trio gehad samen met [getuige A]. [getuige A] heeft daarover eveneens verklaard. Opvallend is dat zij allebei hebben verklaard dat [aangeefster] op dat moment naar de politie in Amsterdam was, waar [verdachte 1] haar naartoe had gebracht. Uit het dossier leidt het hof af dat [aangeefster] op 18 december 2015 op het politiebureau in Amsterdam was om een verklaring af te leggen en dat [verdachte 1] haar daarnaartoe gebracht had en daar ook op haar wachtte. Dat [getuige A] nog over een tweede trio heeft verklaard, en [getuige B] niet, maakt niet dat hun verklaring over het trio waar zij allebei aan zouden hebben deelgenomen, onwaar zou zijn. Ook haar verklaring dat [verdachte 2] de werktelefoon voor [aangeefster] beantwoordde en dat zij de klanten dan te woord stond en hen opwond, wordt bevestigd door [aangeefster].
Gelet op de bevestiging in ander bewijsmateriaal van verschillende onderdelen van de laatste drie verklaringen van [getuige B], in combinatie met de omstandigheid dat over de werkwijze van de verdachten door [getuige B], [getuige A] en [aangeefster] gelijkluidend wordt verklaard, ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de laatste drie door [getuige B] afgelegde verklaringen. Het hof bezigt deze verklaringen dan ook voor het bewijs.
Inleiding en bewijsoverwegingen
Het hof stelt op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 oktober 2015 heeft op een politiebureau in Zeeland een informatief gesprek mensenhandel plaatsgevonden met de dan 33-jarige [aangeefster], die in een Blijf-van-mijn-lijfhuis (hierna: de Blijf Groep) in Amsterdam verblijft.
[aangeefster] heeft in dit informatieve gesprek alsmede in haar latere verhoren verder het volgende verklaard. Via de datingsite Badoo heeft ze een jongen genaamd [voornaam verdachte 1] (zoals later blijkt te zijn: [verdachte 1]) leren kennen. Zij heeft met [verdachte 1] afgesproken, is naar zijn woning toegegaan en zij hebben daar seks gehad. [aangeefster] heeft [verdachte 1] al bij hun eerste ontmoeting verteld dat zij bij de Blijf Groep verbleef, dat zij problemen had en dat zij schulden had. [verdachte 1] heeft op 29 augustus 2015, een dag nadat zij elkaar hadden ontmoet, aangeboden om [aangeefster] te helpen en heeft haar gevraagd of zij op de Wallen wilde werken. [aangeefster] wilde dat niet, waarop [verdachte 1] aangaf, na overleg met [verdachte 3], dat hij ook voor een website kon zorgen. [verdachte 1] heeft [aangeefster] vervolgens voorgesteld aan [verdachte 3]. [verdachte 3] heeft voor [aangeefster] een advertentie aangemaakt op kinky.nl en speurders.nl onder de naam [werknaam1 aangeefster]. [verdachte 1] heeft samen met [verdachte 3] naaktfoto’s gemaakt van [aangeefster] om bij die advertentie te plaatsen. Uit onderzoek naar de advertentie op kinky.nl blijkt dat deze op 31 augustus 2015 is aangemaakt en op 3 september 2015 online is gegaan. Vanaf die dag heeft [aangeefster] als prostituee in de woning van [verdachte 3] in Amsterdam gewerkt. [verdachte 1] en [verdachte 3] boekten klanten voor [aangeefster] en hielden bij wat zij verdiende. [aangeefster] kreeg van [verdachte 1] of [verdachte 3] te horen wanneer er een klant was en zij naar het huis van [verdachte 3] moest komen om de klant te ontvangen. [aangeefster] gaf via WhatsApp na iedere klant aan [verdachte 1] en [verdachte 3] door wat zij had verdiend en gaf haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden vervolgens aan hen af. [aangeefster] heeft zelf nooit iets van dat geld gehouden. [aangeefster] was overdag in de woning van [verdachte 3] en meldde zich elke avond bij de Blijf Groep, alwaar zij ook de nacht doorbracht. Op 5 oktober 2015 moest [aangeefster] de Blijf Groep verlaten en heeft [verdachte 3] haar aangeboden om bij haar in te trekken. Van 5 tot en met 7 oktober 2015 heeft [aangeefster] verbleven in de woning van [verdachte 3] in Amsterdam. Vanwege een ruzie tussen [verdachte 3] en [aangeefster] heeft [aangeefster] op 7 oktober 2015 haar vader gevraagd haar in Amsterdam op te komen halen. Vervolgens heeft [aangeefster] van 7 oktober tot en met 23 oktober 2015 bij haar ouders verbleven. In de periode dat zij bij haar ouders verbleef, heeft ze altijd contact gehouden met [verdachte 1] via WhatsApp.
Op 18 december 2015 werd [aangeefster] door de politie in Amsterdam uitgenodigd voor een nader verhoor. Uit dit verhoor kwam naar voren dat [aangeefster] door [verdachte 1] naar het verhoor in Amsterdam was gebracht en hij haar daarna weer op zou komen halen. Voorts bleek uit het verhoor dat [aangeefster] op dat moment werkzaam was als prostituee in Rotterdam in de woning van [verdachte 2]. Op een gegeven moment had [verdachte 1] haar verteld dat hij weer een woning en werk voor haar had. Twee dagen later is [aangeefster] naar Rotterdam vertrokken, om een dag later naar Ridderkerk te worden gebracht. [aangeefster] heeft in latere verhoren over de periode in Rotterdam verklaard dat zij samen met [verdachte 2] in de [A-straat] verbleef en later aan de [B-straat]. [verdachte 2] had ook de advertenties voor de sekssites sexjobs.nl, kinky.nl en chatgirl.nl gemaakt, alsmede de foto’s voor die sites. In Rotterdam heeft [aangeefster] gewerkt onder de naam [werknaam3 aangeefster]. [verdachte 2] beantwoordde de telefoon als klanten belden en maakte de afspraken met klanten. [aangeefster] gaf na elke klant aan [verdachte 1] door wat zij had verdiend en gaf het geld dat zij had verdiend met haar prostitutiewerkzaamheden aan hen af. [verdachte 1] en [verdachte 2] hielden de verdiensten bij in een notitieboekje.
Vervolgens werd [aangeefster] op 19 december 2015 nogmaals gehoord. Uit dit verhoor kwam naar voren, evenals uit de daaropvolgende verhoren van [aangeefster], dat zij voorafgaand aan Rotterdam ook in Ridderkerk had verbleven en als prostituee gewerkt in de woning van [verdachte 5] (waar ook [verdachte 4] verbleef), namelijk in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015. [aangeefster] heeft over die periode verklaard dat [verdachte 4], op verzoek van [verdachte 1], de advertenties op kinky.nl en speurders.nl aanmaakte en deze ook opwaardeerde. [verdachte 4] heeft ten behoeve van die sekssites seksueel getinte foto’s van [aangeefster] laten maken. [aangeefster] werkte in Ridderkerk als prostituee onder de naam [werknaam2 aangeefster]. Verder heeft [aangeefster] verklaard dat ze ook in Ridderkerk [verdachte 1] en [verdachte 2] na elke klant liet weten wat zij had verdiend en dat zij op hun beurt bijhielden wat de inkomsten van [aangeefster] waren. [aangeefster] deed het verdiende geld in een enveloppe. [verdachte 1] kwam één keer in de week het geld ophalen. [aangeefster] heeft verklaard dat [verdachte 2] van [verdachte 1] in Ridderkerk op haar heeft moeten passen.
Over een foto op een sekssite waar [aangeefster] met twee andere meisjes op is afgebeeld, heeft zij verklaard dat dit [werknaam getuige A] en [werknaam getuige B] zijn en dat zij ook voor [verdachte 1] en [verdachte 2] werkten.
Uit onderzoek blijkt dat [werknaam getuige B] de dan 15-jarige [getuige B] betreft en dat [werknaam getuige A] de dan 18-jarige [getuige A] betreft. [getuige B]’ werknaam was [werknaam getuige B]. In een penthouse op het Zuidplein in Rotterdam heeft [verdachte 2] van [getuige B], [getuige A] en [aangeefster] seksueel getinte foto’s gemaakt. [getuige B] heeft verklaard dat zij naar [verdachte 1] en [verdachte 2] in de [A-straat] te Rotterdam is gegaan omdat zij in de prostitutie wilde werken en dat zij, samen met [getuige A], op de [B-straat] te Rotterdam een trio met een klant heeft gehad. [verdachte 2] regelde de afspraken met de klant. Zij had de touwtjes in handen. [verdachte 1] wist van de foto’s en hij wist dat zij voor geld werkten. Hij had het beheer over het geld.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde (mensenhandel t.a.v. [aangeefster])
Dat [aangeefster] in de periode vanaf 3 september 2015 tot en met 18 december 2015 achtereenvolgens in Amsterdam, Ridderkerk en Rotterdam in de prostitutie heeft gewerkt en dat de verdachte en [verdachte 1], [verdachte 3], en [verdachte 4] hierbij in meer of mindere mate betrokken zijn geweest, staat niet ter discussie. De vraag in de onderhavige zaak is of de verdachte zich in de periode van 20 oktober 2015 tot en met 18 december 2015 (in Ridderkerk en Rotterdam) met haar handelen, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [aangeefster] in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr.
Bewijs
Het hof acht bewezen dat [verdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [aangeefster], met dien verstande dat zij zich in de periode van 20 oktober 2015 tot en met 18 december 2015 (in Ridderkerk en Rotterdam), tezamen en in vereniging met een ander en anderen, schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr. Het hof grondt zijn beslissing dat [verdachte 2] het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van artikel 273f Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr
Dwangmiddelen
Naar het oordeel van het hof heeft [verdachte 2] tezamen en in vereniging met (een) ander(en) zich jegens [aangeefster] bediend van de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr genoemde middelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Misleiding
Bij misleiding gaat het erom dat de verdachte het slachtoffer een doelbewust foute voorstelling van zaken geeft. Het hof is van oordeel dat hiervan in de onderhavige zaak sprake is. [verdachte 1] en [verdachte 2] lieten [aangeefster] geloven dat zij een liefdesrelatie had met [verdachte 1] en een vriendschappelijke relatie met [verdachte 2].
Dat [verdachte 1] en [verdachte 2] andere plannen hadden met [aangeefster] en zij haar dus een foute voorstelling van zaken hebben gegeven, blijkt naar het oordeel van het hof onder meer uit de appgesprekken die zich in het dossier bevinden. Hieruit blijkt onder meer dat [verdachte 1] [aangeefster], in de periode dat zij bij haar ouders verbleef, had voorgehouden dat hij het weer met haar wilde proberen en hij weer een woning en werk (in Ridderkerk bij [verdachte 5] en [verdachte 4]) voor haar had. [verdachte 2] had deze woning voor [verdachte 1] en [aangeefster] geregeld. Het plan was wederom om [aangeefster] in de prostitutie te laten werken. De kwade intenties van [verdachte 1] en [verdachte 2] blijken ook uit de appberichten die zij onderling naar elkaar stuurden. Zo hielden [verdachte 1] en [verdachte 2] elkaar steeds op de hoogte van hoeveel [aangeefster] had verdiend. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben [aangeefster] aangemoedigd meer te werken, hebben klanten voor haar geboekt en zelfs zonder overleg met [aangeefster] een gangbang voor haar geregeld.
[verdachte 2] heeft [verdachte 1] gemotiveerd om zijn rol in de schijnrelatie met [aangeefster] goed te spelen. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben [aangeefster] op enig moment weggehaald uit de woning van [verdachte 5] in Ridderkerk en voor haar een andere woning geregeld in Rotterdam. In een appbericht heeft [verdachte 2] tegen [verdachte 1] gezegd dat ze “die osso bijna hebben” (het hof begrijpt: het huis bijna hebben) en dat “zij dan geen kosten meer hebben aan [voornaam verdachte 4]” (het hof begrijpt: [verdachte 4]). In de woningen in Rotterdam gingen [verdachte 1] en [verdachte 2] vervolgens op dezelfde voet verder.
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid, dat [verdachte 2] niet de vriendin was die [aangeefster] dacht dat ze voor haar was. Vanaf het begin was het plan van [verdachte 1] om [aangeefster] in de prostitutie te laten werken, haar veel geld te laten verdienen en zichzelf en zijn mededaders uit die opbrengsten daarvan te bevoordelen. [verdachte 2] heeft daaraan met dezelfde intentie meegedaan in de bewezen verklaarde periode en de aanvankelijk door [verdachte 1] geïnitieerde uitbuiting van [aangeefster] verder gefaciliteerd.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Bij misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht gaat het om een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. Het hof neemt als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid is dat [aangeefster] zodanig verliefd was op [verdachte 1] (zij zag hem als “een engel gestuurd door God”) , dat zij daardoor kennelijk bereid was naar de uitdrukkelijke wens van [verdachte 1], te (blijven) werken in de prostitutie, het door haar verdiende geld aan hem en aan de mededaders af te staan en door hen te laten beheren en alles geloofde wat [verdachte 1] haar vertelde. Een tweede omstandigheid is dat [aangeefster] zwakbegaafd en beïnvloedbaar is. [aangeefster] wilde [verdachte 1] niet kwijt als haar vriend en deed daarom alles om te voorkomen dat hij haar zou verlaten. Als [verdachte 2] en [verdachte 1] boos waren dan zeiden ze niets tegen [aangeefster], totdat er een klant kwam. Dan riepen ze tegen haar dat ze zich moest uitkleden. [aangeefster] werkte vaak langer door en tegen haar zin in. Een derde omstandigheid is dat [aangeefster] van [verdachte 1] geen contacten mocht onderhouden met anderen dan met hem, zijn mededaders en haar ouders en dat zij dus een klein sociaal netwerk had. Deze omstandigheden tezamen leveren een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op, waaraan [aangeefster] geen weerstand kon bieden. [verdachte 2] was op de hoogte van het overwicht dat zij en [verdachte 1] op [aangeefster] hadden en heeft daar misbruik van gemaakt.
Misbruik van een kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van het hof sprake geweest. [aangeefster] is zoals gezegd zwakbegaafd, was verliefd op [verdachte 1], vertrouwde hem volledig en zag [verdachte 2] als haar vriendin. Ze wilde geld verdienen om haar schulden af te betalen en een toekomst met [verdachte 1] op te bouwen. Ook de omstandigheden dat zij niet over een eigen woonruimte beschikte en dat zij een klein sociaal netwerk had, dragen bij aan het oordeel dat [aangeefster] zich in een kwetsbare positie bevond ten aanzien van [verdachte 2] en [verdachte 1]. [verdachte 2] heeft bewust misbruik gemaakt van deze positie.
Handelingen
Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat [verdachte 2] met voornoemde middelen [aangeefster] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen.
Oogmerk van uitbuiting van [aangeefster]
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie, indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting is bewezen en dat [aangeefster] in een uitbuitingssituatie verkeerde. Zoals hiervoor is overwogen, is op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat [verdachte 2] door misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [aangeefster] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen. Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin een mondige prostituee verkeert, is dus geen sprake.
Daarnaast heeft [aangeefster] vrijwel niets van haar verdiensten overgehouden nu dit (in de hier relevante periode) onder [verdachte 2] en [verdachte 1] – en anderen – werd verdeeld. [aangeefster] kreeg af en toe wat zakgeld om iets voor zichzelf te kopen, maar moest hier om vragen en kon zelf dus niet vrijelijk over haar geld beschikken.
[verdachte 2] heeft ook daadwerkelijk geld ontvangen afkomstig van de door [aangeefster] uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden. Dat [aangeefster] heeft ingestemd met het werk in de prostitutie, doet volgens vaste jurisprudentie aan de strafbaarheid van een en ander niet af.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het hiervoor overwogene dat [aangeefster] in een uitbuitingssituatie heeft verkeerd en dat het ook het oogmerk van [verdachte 2] is geweest om, met de hiervoor genoemde dwangmiddelen, [aangeefster] in die situatie te brengen en te houden. Voorts blijkt hieruit dat haar opzet erop was gericht zichzelf uit die uitbuiting te bevoordelen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr
Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven gedragingen van [verdachte 2] volgt dat zij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [aangeefster].
Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen de verdachte en mededaders zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op deze zaak komt het hof tot de volgende beoordeling.
[verdachte 2], [verdachte 1] en [verdachte 4], periode Ridderkerk
Ten aanzien van de samenwerking van [verdachte 2] met [verdachte 1] en [verdachte 4] gedurende de periode in Ridderkerk leidt het hof uit de bewijsmiddelen en de hiervoor beschreven handelingen af, dat [verdachte 2] en [verdachte 4] er met [verdachte 1] voor hebben gezorgd dat [aangeefster] in Ridderkerk, in de woning van [verdachte 5] (waar ook [verdachte 4] verbleef), kon verblijven en dat zij daar haar prostitutiewerkzaamheden weer kon oppakken. Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat [verdachte 2] op een zodanige wijze met [verdachte 1] en [verdachte 4] heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. Er is immers sprake van een intensieve samenwerking tussen de verdachten, waarbij een duidelijke taakverdeling bestond. [verdachte 1] en [verdachte 2] hadden plannen gemaakt om [aangeefster] uit te buiten in de prostitutie en ook [verdachte 4] had een belangrijke faciliterende rol bij de uitvoering en bij het in stand houden daarvan.
[verdachte 2] en [verdachte 1], periode Rotterdam
Ten aanzien van de periode in Rotterdam overweegt het hof als volgt. Toen [verdachte 2] en [verdachte 1] de samenwerking met [verdachte 4] niet langer zagen zitten, haalden zij [aangeefster] weg uit Ridderkerk en lieten zij haar verblijven en werken in de woning van [verdachte 2] aan de [A-straat] in Rotterdam en later aan de [B-straat], eveneens in Rotterdam. [verdachte 2] en [verdachte 1] hielden haar daar in de gaten en noteerden haar gewerkte uren. [aangeefster] heeft al haar verdiensten ook daar aan [verdachte 1] en [verdachte 2] moeten afstaan en hield er zelf vrijwel niets aan over. Het hof leidt uit het voorgaande en de hiervoor beschreven handelingen af dat [verdachte 1] en [verdachte 2] een gezamenlijk vooropgezet plan hadden om [aangeefster] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen.
[verdachte 2] en [verdachte 1] hebben ook voordeel getrokken uit de uitbuiting van [aangeefster].
Conclusie
[verdachte 2], [verdachte 1] en [verdachte 4] vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en in stand houden van de uitbuitingssituatie van [aangeefster]. Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt het hof tot de conclusie dat [verdachte 2] en de mededaders allen in zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is. Voor [verdachte 2] en [verdachte 1] geldt dit in de periode Ridderkerk en Rotterdam. Voor [verdachte 4] geldt dit alleen in de periode Ridderkerk.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (mensenhandel t.a.v. [getuige B])
De vraag in deze zaak is of [verdachte 2] zich al dan niet tezamen en in vereniging met een ander ([verdachte 1]) schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de minderjarige [getuige B] in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr.
Bewijs
Het hof acht bewezen dat [verdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [getuige B], met dien verstande dat zij zich tezamen en in vereniging met [verdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr. Het hof grondt zijn beslissing dat [verdachte 2] het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat, [verdachte 2], [verdachte 1] en een ander [getuige B] hebben bewogen om mee te komen naar de woning aan de [A-straat] in Rotterdam, alwaar prostitutiewerkzaamheden werden verricht door [aangeefster] en [getuige A], teneinde [getuige B] vertrouwd te laten worden met de omgeving van het prostitutiewerk. De werknaam van [getuige B] was [werknaam getuige B]. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte 2] seksueel getinte foto’s van [getuige B] had gemaakt voor plaatsing op een of meer sekssites. Uit de verklaring van [getuige A] blijkt dat [verdachte 2] foto’s van haar en [werknaam getuige B] op een sekssite probeerde te zetten, maar dat dat niet lukte omdat ze er te jong uitzagen. [getuige B] heeft verklaard dat een jongen, genaamd [betrokkene A], haar had gevraagd om in de prostitutie te gaan werken en dat [betrokkene A] toen contact opnam met [verdachte 2] en [verdachte 1]. Toen zij bij de woning in de [A-straat] kwam, waren [verdachte 2] en [verdachte 1] daar. Zij wisten al dat zij, [getuige B], in de prostitutie wilde werken. [verdachte 1] had haar gevraagd of ze kon blijven slapen, om klanten te ontvangen, maar daarop had ze als s[verdachte 3] verzonnen dat ze een Engelse toets had omdat ze dat niet wilde.
Uit de appberichten in het dossier blijkt daarnaast het volgende. Op 5 november 2015 heeft [verdachte 2] [verdachte 1] geappt dat ze snel meer meiden nodig hebben. [verdachte 1] zei dat hij geen pimp is, maar dat hij zijn best zal doen. Op 16 november 2015 stuurde [verdachte 1] een appbericht naar een NN-man dat ‘die meid’ (het hof begrijpt: [getuige A]) online is gezet en dat hij, [verdachte 1], nog een andere moest fixen. Op 17 november 2015 stuurde [verdachte 2] een appbericht naar [verdachte 1] met de tekst: “zondag fotoshoot in penthouse”. Op 19 november 2015 stuurde [verdachte 1] een appbericht naar [betrokkene A] met de tekst: “maar [werknaam getuige A] moet gwn bij ons zijn als ze verder niks te doen heeft”. [betrokkene A] appte hierop aan [verdachte 1] dat het lichte meisje ook kan komen, maar dat zij niet kan blijven slapen en dat hij haar heeft gezegd van “scot school” (het hof begrijpt: “skip school”). Over dit lichte meisje heeft [verdachte 2] ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat hiermee [getuige B] wordt bedoeld. [verdachte 1] heeft naar [betrokkene A] geappt dat ze geld mislopen als de lichte er niet is.
Het hof maakt uit het hiervoor overwogene op dat [verdachte 2], [verdachte 1] (en [betrokkene A]) het opzet hadden op het tewerkstellen van [getuige B] in de prostitutie. Voorts volgt uit de verklaringen van [getuige A] en [getuige B] dat [getuige B] zich ook daadwerkelijk voor prostitutiewerkzaamheden beschikbaar heeft gesteld.
Medeplegen
Wat betreft de algemene overwegingen ten aanzien van het leerstuk van het medeplegen, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen. Toegepast op deze zaak komt het hof op basis van hetgeen hiervoor en onder ‘nadere bewijsoverwegingen’ is overwogen, tot de conclusie dat [verdachte 2] en [verdachte 1] in zodanige mate aan de bewezen verklaarde mensenhandel jegens [getuige B] hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. zij in de periode van 20 oktober 2015 tot en met 18 december 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen [aangeefster], telkens door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van voornoemde [aangeefster]
en
- voornoemde [aangeefster] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard dan wel handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat voornoemde [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard
en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van voornoemde [aangeefster],
immers heeft, zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat voornoemde [aangeefster] zwakbegaafd was en/of in de opvang zat en/of uit de opvang weg moest en/of geen woonruimte (meer) had en/of schulden had en/of dat voornoemde [aangeefster] een klein sociaal netwerk had
- naaktfoto's en seksueel getinte foto's van voornoemde [aangeefster] gemaakt en advertenties voor voornoemde [aangeefster] aangemaakt voor plaatsing op sekssites onder een andere naam en
- een woning geregeld voor voornoemde [aangeefster] alwaar zij de prostitutiewerkzaamheden kon en/of moest verrichten en
- voornoemde [aangeefster] gebracht naar een woning (van haar, verdachte en/of haar mededader(s)) en
- klanten voor voornoemde [aangeefster] geboekt en
- prijsafspraken met klanten gemaakt en
- voornoemde [aangeefster] bewogen seksuele handelingen met klanten te ondergaan en
- voornoemde [aangeefster] in de gaten gehouden en
- haar verdiensten uit de (prostitutie)werkzaamheden aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af laten staan en
- voornoemde [aangeefster] een briefje gegeven waarop de prijzen stonden die de klanten moesten betalen voor de prostitutiewerkzaamheden en
- tegen voornoemde [aangeefster] gezegd dat zij een gangbang moest doen en
- dat zij moest werken in de prostitutie om haar schulden te betalen en om samen in een huis te kunnen gaan en
- voornoemde [aangeefster] gedurende enige uren opgesloten zonder eten en drinken en de deur van de woning alwaar voornoemde [aangeefster] verbleef, op slot gedaan en
- voornoemde [aangeefster] medegedeeld dat ze, indien ze naar buiten ging, binnen een half uur weer terug moest zijn;
(gevoegde zaak 684329-16)
3. 3. primairzij in de periode van 1 november 2015 tot en met 31 december 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [getuige B] (geboren op 27 augustus 2000),
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [getuige B] handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die [getuige B] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen,
terwijl die [getuige B] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft, zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander,
- voornoemde [getuige B] bewogen mee te komen naar een woning, alwaar prostitutiewerkzaamheden werden bedreven (teneinde die [getuige B] vertrouwd te laten maken met de situatie waarin de prostitutiewerkzaamheden werden bedreven) en
- seksueel getinte foto's van voornoemde [getuige B] gemaakt en een advertentie van (onder meer) voornoemde [getuige B] aangemaakt voor plaatsing op een sekssite en
- voornoemde [getuige B] via de computer en telefonisch contact laten hebben en gesprekken laten voeren met klanten die in contact wilden komen en/of een afspraak wilden maken met een prostituee.
Hetgeen onder 1 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 4° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 6° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 5° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ten aanzien van het onder 1 en 3 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van een meldplicht bij een reclasseringsorganisatie, een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg en een contactverbod met [verdachte 1] en [aangeefster] als bijzondere voorwaarden, waarbij voornoemde instelling opdracht is gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twee maanden schuldig gemaakt aan het samen met anderen uitbuiten van een kwetsbare, verstandelijk beperkte vrouw, die te kampen had met psychiatrische problemen en schulden.
Het slachtoffer was reeds enkele weken in de prostitutie werkzaam in Amsterdam en werd seksueel uitgebuit door de mededaders [verdachte 3] en [verdachte 1]. Op [verdachte 1] was het slachtoffer hevig verliefd. [verdachte 1] liet haar in de waan samen een mooie toekomst te hebben. Na de Amsterdamse periode werd zij naar Ridderkerk en vervolgens naar Rotterdam gebracht om aldaar als prostituee aan het werk te gaan. Op het moment dat het slachtoffer in Rotterdam aankwam, kwam de verdachte in beeld.
De verdachte is met de mededaders gaan samenwerken om verdere seksuele exploitatie van het slachtoffer mogelijk te maken. De verdachte wist dat [verdachte 1] het slachtoffer een relatie voorwendde, zoals blijkt uit een WhatsApp-gesprek tussen [verdachte 1] en de verdachte van 7 november 2015. De verdachte zegt hierin tegen [verdachte 1] dat hij ervoor moet zorgen dat het voelt alsof ze ([verdachte 1] en [aangeefster]) in een relatie zitten. En: “Ik meen het speel die shit goeddddddd”.
De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer gewonnen en heeft haar onderdak geboden en plaatsen geregeld waar zij aan het werk kon. De verdachte maakte voorts seksueel getinte foto’s van het slachtoffer, plaatste advertenties op sekssites, waardeerde die advertenties op en maakte afspraken met klanten. De verdiensten uit de prostitutie werden door het slachtoffer aan onder meer de verdachte doorgegeven en werden door haar en haar mededaders bijgehouden.
Door de verdachte en haar mededaders is ogenschijnlijk gewetenloos misbruik gemaakt van de blinde verliefdheid van het slachtoffer op de mededader [verdachte 1]. Door haar psychiatrische problemen (borderline, angstaanvallen en psychoses), kan het slachtoffer niet altijd de gevolgen overzien of inschatten, vertrouwt ze mensen snel en bevond ze zich op het moment dat zij de mededader leerde kennen in een Blijf van mijn lijf-huis in verband met geweld in een eerdere relatie. De verdachte heeft, wetende van deze problematiek, op flagrante wijze misbruik gemaakt van de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, door mee te werken aan de seksuele uitbuiting en daar een belangrijke faciliterende rol in te hebben. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan, reeds nu de ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde kunnen ondervinden, zoals in casu (blijkens het ter terechtzitting in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht) ook is gebeurd. De verdachte heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven zich bewust te zijn van de ernst van haar gedragingen en de gevolgen daarvan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het in de prostitutie brengen van een destijds 15-jarig meisje. Het slachtoffer is toegelaten in een woning te Rotterdam, teneinde haar vertrouwd te maken met de prostitutiewereld. Van haar zijn seksueel getinte foto’s gemaakt en één van deze foto’s is op een sekssite gebruikt om klanten te werven voor een zogenaamde “meidenavond”. Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer verder in elk geval één keer heeft deelgenomen aan een trio met een klant.
Naar het oordeel van het hof draagt het faciliteren en bevorderen van prostitutiewerk door een minderjarige bij aan het in stand houden van een verwerpelijke vorm van seksuele commercie. Te allen tijde dient een minderjarige te worden weerhouden van dergelijk werk, temeer nu een minderjarige geacht moet worden onvoldoende in staat te zijn de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien en daarnaar te handelen. De verdachte heeft er, door aldus te handelen, blijk van gegeven zich in het geheel niet te bekommeren om de belangen en de (geestelijke) gezondheid van haar minderjarige slachtoffer. Ook dit rekent het hof de verdachte ernstig aan.
Over de verdachte zijn meerdere reclasseringsrapportages uitgebracht. Beschreven wordt dat de verdachte een vrouw is met een belast verleden en problemen heeft op het gebied van financiën. Daarnaast zijn er zorgen over haar zoontje. Ter terechtzitting heeft de verdediging het hof een concept plan van aanpak met betrekking tot het zoontje van de verdachte ter hand gesteld.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een positieve wending aan haar leven heeft gegeven. Tijdens de schorsing van haar voorlopige hechtenis heeft ze zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. Ze heeft geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, bestaat de kans dat ze haar woning, haar werk en het contact met haar zoontje verliest, aldus de verdediging.
Gelet echter op de aard en ernst van de misdrijven, te weten mensenhandel van een kwetsbare persoon en mensenhandel met betrekking tot een minderjarige, acht het hof een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof heeft bij de beraadslaging het door de verdediging aangevoerde betrokken, maar is van oordeel dat voor misdrijven als de onderhavige niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf van enkele dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf, gecombineerd met een taakstraf zoals door de verdediging voorgesteld. Dit zou niet alleen met betrekking tot de algemene preventie een onjuist precedent scheppen, maar ook geen recht doen aan het leed dat de slachtoffers is aangedaan.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel justitiële documentatie van 19 augustus 2019, weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen ter zake van misdrijven, maar zal dit niet in strafverzwarende zin bij de strafoplegging betrekken, nu het oude feiten betreffen die overigens niet soortgelijk zijn aan de onderhavige.
De verdediging heeft – niet nader onderbouwd – gesteld dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hof overweegt dat als beginpunt van de in artikel 6, eerste lid, EVRM bedoelde termijn heeft te gelden het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In dit geval dient de inverzekeringstelling van de verdachte op 18 januari 2016 als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
De rechtbank heeft op 23 januari 2017 vonnis gewezen. Op 2 februari 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof zal uitspraak doen op 20 september 2019. Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna acht maanden, nu als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling ter terechtzitting wordt afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof zal volstaan met de constatering daarvan, nu de totale duur van de behandeling van de zaak door twee instanties ongeveer drie jaar en acht maanden heeft belopen, waardoor de procedures in eerste aanleg en hoger beroep tezamen niet meer dan vier jaar in beslag hebben genomen.
Het hof acht gezien de bovenomschreven ernst van de feiten, de aard en omvang van de betrokkenheid van de verdachte, haar persoonlijke situatie en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden en zal dit de verdachte dan ook opleggen. Deze strafoplegging is daarmee hoger dan door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd en door de advocaat-generaal geëist, omdat het hof de ernst van de feiten in de opgelegde straf door de rechtbank en in de eis onvoldoende tot uitdrukking vindt gebracht.
In beslag genomen voorwerpen
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank – gevorderd dat de onder 6 en 7 genummerde voorwerpen worden verbeurdverklaard, dat de onder 1 tot en met 4 en 8 tot en met 13 genummerde voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte en dat het onder 6 genummerde voorwerp wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het oordeel van het hof
Het onder 1 en 3 primair bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen onder 6 en 7 genummerde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen genummerd onder 1 tot en met 4 en 8 tot en met 13, gelast het hof de teruggave aan de verdachte, aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet.
Met betrekking tot het hierna te noemen onder 5 genummerde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp gelast het hof de bewaring van het in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende [aangeefster].
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de benadeelde partij in haar vordering met betrekking tot de immateriële schade af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, nu het bepalen van deze schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Daartoe is aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de psychische klachten in causaal verband staan met het ten laste gelegde, aangezien bij de benadeelde partij reeds pre-existentiële klachten bestonden. Uiterst subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering met betrekking tot de immateriële schade te matigen, nu in verhouding tot andere zaken in de onderhavige zaak geen sprake is van een langdurige periode of van strafverzwarende omstandigheden zoals dwang en bedreiging met geweld. De ontstane materiële schade en de hoogte ervan is niet betwist.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij – overeenkomstig de beslissing van de rechtbank – hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 12.615,77, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 20.500,00, bestaande uit immateriële schade (€ 15.000,00) en materiële schade (€ 5.500,00), vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 12.615,77, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Tevens is de wettelijke rente gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.000,00 aan materiële schade en tot een bedrag van € 9.230,77 aan immateriële schade. De vordering voor de immateriële schade is – anders dan gesteld door de verdediging – voldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering levert in haar totaliteit geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
De schade wordt op na te melden wijze – overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank – gewaardeerd.
Het hof gaat bij het bepalen van de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade uit van de volgende drie periodes. Hoewel er aanwijzingen zijn dat op meer dagen is gewerkt gaat het hof schattenderwijs uit van vijf werkdagen per week.
Periodes
- -
de periode in Amsterdam van 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 (afgerond 5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen;
- -
de periode in Ridderkerk van 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 (3 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 15 dagen en
- -
de periode in Rotterdam van 14 november 2015 tot en met 18 december 2015 (5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door het hof, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen.
Vordering tot materiële schade
Inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden
In de vordering tot materiële schadevergoeding wordt ervan uitgegaan dat de benadeelde partij per dag een minimumbedrag van € 100,00 moet hebben verdiend. Het hof sluit zich hierbij aan en benadrukt dat het gevorderde bedrag van € 100,00 per dag een schatting is op het minimum en dat het ervan uitgaat dat de benadeelde partij meer inkomsten uit prostitutie moet hebben gegenereerd. De vordering is voor het maken van deze schatting voldoende onderbouwd.
Voor de periode in Ridderkerk betekent dit dat de benadeelde partij 15 (dagen) x € 100,00 = € 1.500,00 heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan de verdachte en haar mededaders heeft afgestaan.
Voor de periode in Rotterdam betekent dit dat de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,00 = € 2.500,00 heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan de verdachte en haar mededaders heeft afgestaan. Dit totaalbedrag van € 4.000,00 ligt naar het oordeel van het hof dan ook voor toewijzing gereed en acht de verdachte hoofdelijk met haar mededaders aansprakelijk. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten ten aanzien van het bedrag van 1.500,00 op 13 november 2015 en ten aanzien van het bedrag van 2.500,00 op 18 december 2015.
Vordering tot immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 15.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof dat – wat er ook zij van de door de verdediging gestelde mogelijke predispositie dan wel pre-existentiële klachten van de benadeelde partijaannemelijk is dat haar problematiek door de bewezen verklaarde feiten is verergerd. De vordering is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht het hof de vordering ook billijk en derhalve voor toewijzing vatbaar.
Uitgaande van de hiervoor gehanteerde periodes komt het hof tot de volgende conclusie.
Voor de periode in Ridderkerk geldt dat 3/13 van € 15.000,00, zijnde € 3.461,54 voor toewijzing vatbaar is. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich in deze periode samen met [verdachte 1] en [verdachte 4] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Het hof acht derhalve zowel de verdachte als [verdachte 1] en [verdachte 4] hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten op 13 november 2015.
Voor de periode in Rotterdam geldt dat 5/13 van € 15.000,00, zijnde € 5.769,23 voor toewijzing vatbaar is. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich in deze periode samen met [verdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Het hof acht derhalve zowel de verdachte als [verdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten op 18 december 2015.
De totale immateriële schade komt daarmee op een bedrag van € 9.230,77.
Conclusie gehele vordering
Het hof stelt het totaal toe te wijzen schadevergoedingsbedrag vast op € 13.230,77. De verdachte is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk met haar mededader(s), zoals hierboven is weergegeven.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen tot vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 (het hof begrijpt: sub 8) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 6 (een computer, merk Acer Espire notebook, met nummer 5122525) en
- nr. 7 (een witte zaktelefoon, merk Acer, met nummer 5122539).
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 1 (een prepaid-telefoonkaart, merk Lebara, met nummer 5122612);
- nr. 2 (een macromicro-telefoonkaart, merk Lebara, met nummer 5122395);
- nr. 3 (een telefoonkaart, merk Lebara, met nummer 5122409);
- nr. 4 (een macromicro-telefoonkaart, merk Lebara, met nummer 5122404);
- nr. 8 (een zwarte harddisk, merk WD, met powercord, met nummer 5122554);
- nr. 9 (een zware zaktelefoon, merk Samsung GT-S5300, met nummer 5122564);
- nr. 10 (een prepaid-simkaart van zaktelefoon, merk Lebara, met nummer 5122566);
- nr. 11 (een ongebruikte prepaid-simkaart van zaktelefoon, merk Lycamobile, met nummer 5122573);
- nr. 12 (roze verpakkingsmateriaal, Visa prepaid, met nummer 5122576) en
- nr. 13 (een prepaid-betaalkaart, merk Visa, met nummer 5122604).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- nr. 5 (simkaart van zaktelefoon, merk Lyca macro, met nummer 5122413, van [aangeefster]).
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 13.230,77 (dertienduizend tweehonderddertig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 4.000,00 (vierduizend euro) materiële schade en € 9.230,77 (negenduizend tweehonderddertig euro en zevenenzeventig cent) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 13.230,77 (dertienduizend tweehonderddertig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 4.000 (vierduizend euro) materiële schade en € 9.230,77 (negenduizend tweehonderddertig euro en zevenenzeventig cent) immateriële schade,, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 101 (honderdéén) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiele schade van € 1.500,00 en de wettelijke rente voor de immateriële schade van € 3.461,54 op 13 november 2015.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiele schade van € 2.500,00 en de wettelijke rente voor de immateriële schade van € 5.769,23 op 18 december 2015.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. S.M.M. Bordenga en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2019.