Hof 's-Hertogenbosch, 22-07-2011, nr. 20-003379-09
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR2732, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-07-2011
- Zaaknummer
20-003379-09
- LJN
BR2732
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR2732, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑07‑2011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ3886, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Bewezen verklaring van een poging tot afpersing en een diefstal met geweld. Het hof legt, gelet op het zeer gewelddadige karakter van beide feiten, een gevangenisstraf op voor de duur van 10 jaren.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-003379-09
Uitspraak : 22 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 28 september 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-811344-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave,
bij welk vonnis:
- -
verdachte ter zake van 1) ‘poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg’, en 2) ‘diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg’ werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en tevens aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging werd opgelegd;
- -
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel werd toegewezen tot een bedrag van EUR 2.161,--;
- -
aan de verdachte werd opgelegd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 2.161,--, subsidiair 31 dagen hechtenis;
- -
een in beslaggenomen personenauto werd verbeurd verklaard.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- -
het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen zal verklaren;
- -
de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel zal toewijzen, te weten tot een bedrag van EUR 2.161,-;
- -
aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen tot een bedrag van EUR 2.161,-, subsidiair 31 dagen vervangende hechtenis;
- -
de in beslaggenomen personenauto zal verbeurd verklaren.
De verdediging heeft primair betoogd dat verdachte van het onder 1. en 2. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en subsidiair betoogd dat moet worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Eveneens is verzocht om een contra-expertise te gelasten met betrekking tot het verrichte DNA-onderzoek ten aanzien van het onder 2 telastegelegde, indien het hof tot een bewezenverklaring van dit feit zou kunnen komen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof, zowel ter zake van het onder 1. als het onder 2. ten laste gelegde, tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en met inachtneming van de verbetering van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging in het onder 1. ten laste gelegde, te weten het verwijderen van de woorden‘welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte’, zoals op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2010 met instemming van de partijen door het hof is besloten - ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 2 oktober 2008 op of aan de openbare weg te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [Slachtoffer 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- -
op die [Slachtoffer 1] is afgereden en/of vervolgens uit zijn auto is gestapt
- -
en/of aan die [Slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, om geld heeft gevraagd
- -
en/of vervolgens die [Slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes in haar lichaam heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op of omstreeks 12 februari 2005 te Rucphen, althans in het arrondissement Breda, op/aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak en/of een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een paspoort, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte
- -
een mes heeft getoond aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- -
met een mes in de arm van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gesneden en/of
- -
met een mes in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gesneden en/of daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft geroepen: "Geef me je portemonnee" en/of "geef me je geld" en/of "schiet op".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
• Feit 1
Vaststaande feiten
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en
omstandigheden vast :
Op 2 oktober 2008, omstreeks 16.30 uur, werd op de [adres] te Breda een vrouw, genaamd [Slachtoffer 1], overvallen door de bestuurder van een personenauto. De man stak haar met een mes in haar hals. Het slachtoffer heeft als gevolg van de messteek een levensbedreigende verwonding in haar hals opgelopen.
Op de plaats van het misdrijf, althans in de directe nabijheid, zijn nog dezelfde dag door de politie aangetroffen en veilig gesteld:
- -
een bandenspoor in de berm (zie onder A.);
- -
een opgevouwen paraplu op de oprit van het perceel aan de [adres] te Breda (zie verder onder G.);
- -
een mes in een weiland (zie verder onder H.).
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Aangeefster [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat de bestuurder van de auto een mes in zijn hand had, dat zij de man tegen haar hoorde zeggen: “geld, geld, geld.” en dat de man vervolgens stekende bewegingen in haar richting maakte. Zij kon de stekende bewegingen eerst nog met haar paraplu afweren, maar de paraplu is op een gegeven moment uit haar handen gevallen. Aangeefster zag op een gegeven moment dat de man in zijn rechterhand het mes vast hield en in zijn linkerhand de paraplu. Aangeefster zag, nadat zij door hem in haar hals was gestoken, dat de man het mes op een akker gooide en dat hij vervolgens in zijn zwarte auto weg reed. De aangifte wordt (deels) ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1].
Het hof neemt de verklaring van het slachtoffer als vertrekpunt en overweegt voorts het navolgende.
- A.
Het aangetroffen bandenspoor
Op 9 oktober 2008 werd het onderzoeksteam erop geattendeerd dat [verdachte] (verdachte), eigenaar van een zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken], bekend was in het systeem van de politie. Voorts kwam op 7 oktober 2008 bij de politie Tilburg de melding binnen dat die [verdachte] in overspannen toestand was vertrokken in een auto met het kenteken [kenteken]. Onder meer op grond van die omstandigheden alsmede het feit dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in het onderzoek naar het incident dat had plaatsgevonden op 2 oktober 2008 hadden verklaard, dat de man die het slachtoffer met een mes had gestoken in een zwarte Volkswagen Golf reed (zie verder hieronder en onder B.), werd die [verdachte] in het onderzoek naar dat incident betrokken. De zwarte Volkswagen Golf, kenteken [kenteken], van verdachte werd in beslaggenomen.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 3] hebben - onafhankelijk van elkaar - verklaard dat de dader in een zwarte Volkswagen Golf reed. Getuige [getuige 3] heeft voorts verklaard dat het een Volkswagen Golf, type III, drie-deurs uitvoering was en dat deze lichtmetalen velgen had.
Op de plaats delict ter hoogte van [adres] te Breda werd verbalisant [verbalisant 1] aangesproken over een bandenspoor van de personenauto van de dader, waarop dat werd veiliggesteld. Door de Unit Forensisch Technisch Onderzoek is vervolgens een onderzoek ingesteld naar gipsafvormingen die van de bandindruksporen zijn gemaakt. Ter voorbereiding op het onderzoek werd vastgesteld dat de bandindruksporen zeer waarschijnlijk waren veroorzaakt door een personenautoband, merk Dunlop, type Sport Maxx.
De bandindruksporen zijn vergeleken met de banden van een zwarte Volkswagen Golf, type Golf GTI, kleur zwart, kenteken [kenteken], te weten de personenauto van verdachte. Deze personenauto was rondom voorzien van lichtmetalen velgen met daarop gemonteerd banden van het merk Dunlop, type SP Sport Maxx. Er werden geen verschijnselen waargenomen dat de banden recentelijk waren gewisseld van velg en evenmin waren er tekenen waarneembaar die wezen op verwisselingen van de wielen vanaf de linkerzijde naar de rechterzijde of andersom. Uit het vergelijkend onderzoek tussen het bandindrukspoor en de autoband afkomstig van de personenauto (van verdachte) is gebleken dat het profiel overeenkomt, de afmetingen praktisch overeenkomen, de slijtageverschijnselen aan het loopvlak van de band ook zijn waargenomen in het bandindrukspoor en de plaats en globale vorm van onregelmatigheden in een drietal blokken van het bandindrukspoor overeenkomen met de plaats en globale vorm van beschadigingen in een drietal profielblokken van de band. Voorts is in het onderzoeksrapport gesteld dat de kans dat er in Nederland een soortgelijke personenauto met soortgelijke banden, waarvan het loopvlak van de rechter achterband aan de buitenkant aanzienlijk is beschadigd door contact met de binnenzijde van de wielkast, gering zal zijn. Er zijn tijdens het onderzoek geen onverklaarbare verschillen waargenomen, zodat wordt geconcludeerd dat het onderzochte bandindrukspoor waarschijnlijk is veroorzaakt met de autoband van de personenauto van verdachte.
Uit onderzoek is gebleken dat met ingang van 8 juli 2008 een Volkswagen Golf GTI, type III, drie-deurs uitvoering, met het kenteken [kenteken], op naam van verdachte was gesteld en dat deze tenaamstelling op 2 oktober 2008 niet was gewijzigd.
Verdachte heeft verklaard (zie onder E.) dat hij zijn auto nimmer uitleende. Met betrekking tot 2 oktober 2008 heeft hij dit nog eens expliciet verklaard.
- B.
Het kenteken van de auto van de dader
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het kenteken van de zwarte Volkswagen Golf waarin de dader reed volgens hem [kenteken] was. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat volgens hem in het begin van het kenteken van de zwarte Volkswagen Golf de letter ‘N’ voorkwam.
Het hof overweegt dienaangaande dat van het kenteken waarover getuige [getuige 1] heeft verklaard, twee letters en een cijfer overeenkomen met het kenteken van de zwarte Volkswagen Golf van verdachte en dat de letter ‘N’ waarover getuige [getuige 2] heeft verklaard, in het begin van het kenteken van de zwarte Volkswagen Golf van verdachte voorkomt. Het kenteken van de Volkswagen Golf van verdachte is immers, zoals hiervoor reeds genoemd, [kenteken].
- C.
Voorlopige conclusie
Op grond van hetgeen onder A. en B. is overwogen is het hof van oordeel dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat het feit door verdachte is begaan. Het hof baseert zich hierbij allereerst op het feit dat het de auto van verdachte moet zijn geweest waarmee de overvaller zich heeft verplaatst. De waarnemingen omtrent het kenteken door de getuigen, zoals onder B. weergegeven is een eerste aanwijzing dat het de auto van verdachte kon zijn. Vervolgens is het zo dat het type en de kleur van de auto door ten minste twee getuigen onafhankelijk van elkaar zijn waargenomen en die komen overeen met die van de auto van verdachte. Daarbij komt dat ook het bandenspoor, met enige specifieke beschadigingen, matched met de rechterachterband van de auto van verdachte.
Het hof onderzoekt vervolgens of het opgegeven signalement van de dader (zie onder D.) en het door verdachte opgegeven alibi (extra) aanwijzingen opleveren dat verdachte het feit heeft begaan (zie onder E.).
- D.
Het signalement van de dader
Slachtoffer [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat de persoon die haar met een mes had gestoken een slank postuur had, dat hij tussen de 1.80 en 1.90 meter lang was, dat hij kort blond haar had en dat zij zijn leeftijd schat tussen de 26 en de 30 jaar. Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat de man tussen de 1.80 en 1.85 meter lang was, dat hij een normaal postuur had en kort blond haar had.
Het hof overweegt dienaangaande dat deze signalementen wat betreft haardracht, lengte en leeftijd overeenkomen met het signalement van verdachte zoals die is omschreven in de melding zoals deze 7 oktober 2008 bij de politie Tilburg is binnengekomen (zie hiervoor onder A.). Daaraan doet niet af dat, op basis van fotoconfrontaties, geen herkenning door genoemde getuigen heeft plaatsgevonden.
- E.
De verklaring van verdachte omtrent zijn alibi
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 oktober 2008 de enige bestuurder van de zwarte Volkswagen Golf GTI, kenteken [kenteken], is geweest en dat er op die dag niemand anders in zijn personenauto heeft gereden of met hem is meegereden. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag tussen 14.30 uur en 16.30 uur in zijn personenauto naar een viertal schadeherstelbedrijven is gereden om de schade aan zijn auto te laten taxeren en dat de schade door die bedrijven is getaxeerd op een bedrag dat varieerde van EUR 2.500,- tot EUR 2.800,-. Omstreeks 16.10 uur is hij bij het laatste bedrijf aangekomen en omstreeks 16.30 uur kwam hij daar vandaan thuis.
Het hof overweegt dienaangaande dat uit onderzoek is gebleken dat de werknemers van de schadeherstelbedrijven waar de verdachte zou zijn geweest aan de hand van de aan hen getoonde politiefoto van verdachte, deze niet hebben herkend en dat drie van de werknemers hebben verklaard, aan de hand van de aan hen getoonde foto’s van de personenauto van verdachte, dat het door verdachte opgegeven getaxeerde schadebedrag te hoog is en door hen niet zo kan zijn opgegeven.
Het hof hecht mitsdien geen geloof aan de verklaring van de verdachte met betrekking tot zijn activiteiten op de middag van donderdag 2 oktober 2008.
- F.
Tussenconclusie
Het hof is van oordeel dat de onder C. vermelde voorlopige conclusie door hetgeen onder D. en E. is vermeld wordt versterkt. Het hof is van oordeel dat de aanwijzingen hiermee alleen maar sterker zijn geworden.
Hierna zal het hof thans de bevindingen bespreken met betrekking tot het DNA-onderzoek dat is verricht aan de op de plaats delict aangetroffen paraplu (zie onder G.) waarmee het slachtoffer zich tegen de dader heeft verweerd, alsmede aan het nabij de plaats delict aangetroffen mes (zie onder H.) waarmee de dader slachtoffer [Slachtoffer 1] in haar hals heeft gestoken.
- G.
Het DNA-onderzoek (monster AAAQ1877NL#1) op de paraplu van het slachtoffer
Op 2 oktober 2008 werd op de oprit van [adres] te Breda een paraplu aangetroffen, waarmee het slachtoffer - naar haar zeggen - zich tegen de dader heeft getracht te verweren. Deze paraplu is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) op biologische sporen onderzocht. Van het DNA in het sporenmateriaal van de bemonsteringen van de paraplu zijn (onvolledige) DNA-profielen verkregen. De bemonstering [AAAQ1877NL]#1 van de paraplu is aan een autosomaal DNA-onderzoek en een Y-chromosomaal DNA-onderzoek onderworpen. Uit het autosomaal DNA-onderzoek van de bemonstering van de paraplu is een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van twee personen, waarvan ten minste één man. Uit het DNA-mengprofiel is een (onvolledig) DNA-hoofdprofiel afgeleid, dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer. Daarnaast zijn in het DNA-mengprofiel DNA-nevenkenmerken zichtbaar die duiden op de aanwezigheid van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één man. Het DNA-profiel van verdachte matcht met deze DNA-nevenkenmerken. Door het NFI wordt geconcludeerd dat het celmateriaal in de bemonstering van de paraplu afkomstig kan zijn van het slachtoffer en dat dit is vermengd met een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal dat afkomstig kan zijn van verdachte.
Naar aanleiding van het uitgevoerde Y-chromosomaal DNA-onderzoek aan de bemonstering van de paraplu wordt geconcludeerd dat het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte matcht met het onvolledige Y-chromosomale DNA-profiel dat is verkregen van het celmateriaal in de bemonstering van de paraplu. Dat betekent dat de bemonstering celmateriaal kan bevatten van verdachte of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man, of van een man die niet aan verdachte verwant is, maar wel hetzelfde
Y-chromosomale DNA-profiel heeft. Tevens zijn in het DNA-mengprofiel twee additionele, niet-reproduceerbare DNA-kenmerken aanwezig. Hoewel deze DNA-kenmerken niet reproduceerbaar aanwezig zijn en het gevolg kunnen zijn van technische artefacten die bij de analyse van relatief zeer geringe hoeveelheden DNA kunnen optreden, kan niet worden uitgesloten dat in de bemonstering van de paraplu DNA van een tweede man aanwezig is.
Ter terechtzitting van het hof op 8 juli 2011 heeft [deskundige 1], verbonden aan het NFI, als getuige-deskundige de conclusie van het door hem opgestelde NFI-rapport herhaald, dat het in het monster aangetroffen mannelijke DNA van verdachte kán zijn. En voorts dat er aannemelijke verklaringen voorhanden zijn voor het aantreffen van de enkele DNA-kenmerken die niet tot de verdachte zijn te herleiden.
- H.
Het DNA-onderzoek op het mes
Getuige [getuige 1] heeft gezien dat de dader een voorwerp heeft weggegooid in een weiland nabij de [adres] te Breda. Door verbalisant [verbalisant 2] werd ter plaatse in een akker ter hoogte van perceel [adres] een zilverkleurig mes aangetroffen dat vervolgens werd veiliggesteld. Independent Forensic Services (hierna: IFS) heeft het mes onderworpen aan een DNA-onderzoek waarbij de verkregen DNA-profielen zijn vergeleken met de DNA-profielen van het slachtoffer en dat van verdachte. Bij het autosomale DNA-onderzoek zijn uit bemonstering AAAQ1876NL IFS#2 van het heft van het mes volledige DNA-mengprofielen verkregen. Het DNA-profiel van het slachtoffer kan in de verkregen profielen worden herkend. Daarnaast zijn kenmerken zichtbaar van tenminste één andere persoon. Deze kenmerken, die niet afkomstig kunnen zijn van het slachtoffer, komen op één na overeen met die van de verdachte. Het verkregen DNA-profiel komt overeen met het profiel wat men verwacht als celmateriaal van het slachtoffer zou worden gemengd met een iets geringere hoeveelheid celmateriaal van de verdachte. De kans op het aantreffen van het verkregen profiel is een miljoen keer waarschijnlijker als celmateriaal van het slachtoffer en de verdachte is gemengd, dan wanneer celmateriaal van het slachtoffer is gemengd met dat van een onbekende man.
Op het onderzoek van het IFS is kritiek geuit door het Forensisch Adviesbureau FEKTS en de verdediging. Met name waar het gaat om de door het IFS getrokken conclusies over de mate van waarschijnlijkheid dat het in de bemonstering aangetroffen DNA-spoor van verdachte afkomstig is.
Het hof constateert dat de kritiek van FEKTS geen betrekking heeft op het/de door het IFS gehanteerde onderzoeksinstrumentarium/onderzoeksmethode. Onenigheid is voor zover van belang ontstaan over het gegeven dat in de bemonsteringen AAAQ1876NL IFS#01 en AAAQ1876NL IFS#02 enkele DNA-kenmerken zijn gevonden die niet van verdachte afkomstig kunnen zijn. Het hof hanteert hierbij dezelfde overweging als ten aanzien van het resultaat van het DNA-onderzoek op de paraplu: het aangetroffen DNA kán afkomstig zijn van verdachte en voor het aantreffen van de enkele DNA-kenmerken die niet tot de verdachte zijn te herleiden is telkens een aannemelijke verklaring. Het hof merkt overigens op dat ten aanzien van het MiniFiler, 30c onderzoek (een, volgens de deskundigen nieuw en betrouwbaar onderzoeksinstrument) met betrekking tot monster #02 geen van de verdachte afwijkende DNA-kenmerken zijn aangetroffen (zie tabel 8 IFS-rapport d.d. 28 juli 2009).
- I.
Conclusie
Het hof beoordeelt de resultaten van het DNA-onderzoek in onderlinge samenhang met de inhoud van de andere hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen. Daar bij komt dat de DNA-onderzoeken betrekking hebben op meerdere monsters op twee verschillende voorwerpen. Telkens komt daarbij het DNA van verdachte in beeld.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [Slachtoffer 1] op 2 oktober 2008 met een mes in haar hals heeft gestoken.
• Feit 2
Vaststaande feiten:
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en
omstandigheden vast :
Op 12 februari 2005 werd [slachtoffer 2] overvallen door een man. De man stak [slachtoffer 2] met een mes in zijn onderarm en sneed daarmee ook in zijn gezicht.
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft een forse wond over de gehele lengte van zijn gezicht alsmede twee steekverwondingen in zijn linkeronderarm opgelopen, waarvoor herstel op de operatiekamer was vereist.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 12 februari 2005 zijn personenauto parkeerde op een parkeerplaats bij een tankstation in het arrondissement Breda, omdat hij zich moest katheteriseren. Op een gegeven moment zag [slachtoffer 2] dat een man naast het portier aan de bestuurderszijde van zijn personenauto stond. [slachtoffer 2] opende het raam van het portier en hoorde dat de man direct tegen hem zei: “Geef me je portemonnee” of “Geef me je geld”. [slachtoffer 2] zag dat de man vervolgens een stanleymes uit zijn jaszak pakte. De portemonnee van [slachtoffer 2] zat in zijn rugtas, die achter de bijrijdersstoel lag. [slachtoffer 2] hoorde dat de man een keer of vier of vijf schreeuwde: “schiet op”. [slachtoffer 2] tastte met zijn rechterhand in zijn rugzak om geld uit zijn portemonnee te pakken. [slachtoffer 2] voelde dat de man met het mes in zijn onderarm sneed. [slachtoffer 2] zag vervolgens dat de man het achterportier aan de bestuurderszijde opende en hij zag dat de man met [slachtoffer 2] rugzak in zijn handen stond en deze met kracht opentrok. De man pakte de portemonnee en papieren uit de rugzak. De man gooide vervolgens de rugzak terug in de auto. Vervolgens sneed de man met het stanleymes van boven naar beneden in het gezicht van [slachtoffer 2].
Het hof neemt deze verklaring van het slachtoffer als vertrekpunt en overweegt voorts het navolgende.
- A.
Het aangetroffen DNA op de rugtas van het slachtoffer
Uit de aangifte van slachtoffer [slachtoffer 2] is gebleken dat de dader de rugtas van het slachtoffer in zijn handen heeft gehad. Aan deze rugtas is DNA-onderzoek verricht door het NFI. Op 19 april 2005 is het afgeleide onderliggende DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van het handvat van de rugtas [AET831]#1 opgenomen in de DNA-databank. Destijds kon geen persoon worden aangewezen van wie het celmateriaal afkomstig kon zijn. Tijdens het onderzoek naar het eerste feit op de tenlastelegging is op 17 november 2008 een DNA-profiel verkregen uit het referentiemonster wangslijmvlies (RAAA4636NL) van verdachte en opgenomen in de DNA-databank. Bij vergelijking met de daarin aanwezige DNA-profielen is een match gevonden. Het DNA in het sporenmateriaal met het DNA-identiteitszegel AET831#01 kan afkomstig zijn van verdachte. In een aanvullend rapport van het NFI is gerapporteerd dat de kans dat een willekeurig gekozen persoon een DNA-profiel heeft dat matcht met het afgeleide DNA-nevenprofiel, kleiner is dan één op één miljard.
Het hof overweegt dat voornoemde DNA-match een relevant bewijsmiddel is voor het feit dat verdachte de dader is geweest op 12 februari 2005, waarbij hij slachtoffer [slachtoffer 2] met een mes in zijn arm en zijn gezicht heeft gesneden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zijn rugtas altijd bij zich heeft, dat hij deze dagelijks nodig heeft, omdat zijn katheteriseerspullen in die rugtas zitten, hij zijn rugtas nooit is kwijtgeraakt en ook niet heeft uitgeleend. Het hof acht het dan ook bijzonder onwaarschijnlijk dat het DNA van verdachte op de rugtas van het slachtoffer is terechtgekomen in de periode dat verdachte werkzaam was bij het autopoetsbedrijf [naam bedrijf], zoals verdachte opperde. Te meer ook omdat het slachtoffer [slachtoffer 2] desgevraagd heeft verklaard dat hij dat bedrijf niet kent.
- B.
De personenauto van de dader
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de dader - nadat het slachtoffer met het stanleymes in zijn arm en zijn gezicht was gesneden - weg liep naar zijn auto en dat dit volgens slachtoffer een zwarte Ford Focus was.
Het hof overweegt dat uit onderzoek is gebleken dat op 12 februari 2005 een zwarte Ford Focus op naam was gesteld van de vader van verdachte, waarover verdachte kon beschikken.
- C.
Vergelijkbare modus operandi feit 1 en 2
De dader van de gepleegde diefstal met geweld is naar de auto van slachtoffer [slachtoffer 2] gelopen en heeft een mes gebruikt om [slachtoffer 2] in zijn arm en in zijn gezicht te snijden. Op het hof komt dit over als een zeer impulsieve daad, waarbij gebruik is gemaakt van excessief geweld, met kennelijk geldelijk gewin als doel. De dader was erg ongeduldig, aangezien hij naar [slachtoffer 2] riep dat hij moest opschieten.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor omschreven manier van handelen sterke gelijkenis vertoont met de handelingen die de dader heeft verricht bij het onder 1. ten laste gelegde feit. Ook in dat geval heeft de dader een mes gebruikt om slachtoffer [Slachtoffer 1] te dwingen haar geld af te geven en heeft de dader het slachtoffer met dat mes in haar hals gestoken. Naar het oordeel van het hof was ook dat feit een impulsieve gewelddadige actie van de dader waarbij geldelijk gewin kennelijk het doel was, zonder dat de dader zich om het lot van het slachtoffer heeft bekommerd en waarbij de dader eveneens zeer ongeduldig was. Slachtoffer [Slachtoffer 1] zou zelfs de tijd niet hebben gehad om geld te kunnen pakken voor de dader, aangezien deze vrijwel onmiddellijk met het mes begon te steken.
Het hof neemt voorts nog in aanmerking dat zowel slachtoffer [Slachtoffer 1] als slachtoffer [slachtoffer 2] vermoedden dat de dader onder invloed was van (verdovende) middelen. Verdachte heeft verklaard dat hij in 2005 cocaïne gebruikte en in 2008 alcohol en af en toe verdovende middelen gebruikte.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden wordt het hof gesterkt in zijn overtuiging dat verdachte zich, naast het onder 1. ten laste gelegde feit, eveneens heeft schuldig gemaakt aan het onder 2. ten laste gelegde feit.
- D.
De locatie waar het misdrijf heeft plaatsgevonden
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet vaststaat op welke plaats het feit heeft plaatsgevonden, aangezien aangever de exacte locatie waar het voorval zich heeft afgespeeld niet in zijn aangifte heeft genoemd.
Het hof overweegt daartoe dat de door aangever aanvankelijk opgegeven locatie moet berusten op een vergissing. De locatie van het tankstation waar het misdrijf heeft plaatsgevonden stemt overeen met de route die het slachtoffer naar eigen zeggen die dag met zijn auto heeft gevolgd.
- E.
Conclusie
Op grond van de hiervoor genoemde vaststaande feiten alsmede de onder A., B. en C. genoemde feiten en omstandigheden, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook het onder 2. ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De verdediging heeft - kort gezegd en zakelijk weergegeven - ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk, indien het hof tot een bewezen verklaring zou komen van het onder 2. ten laste gelegde feit, verzocht om een contra-onderzoek te laten verrichten met betrekking tot de DNA-match van het sporenmateriaal dat van de dader van het onder 2. ten laste gelegde is veiliggesteld en waarmee overeenkomsten zijn gevonden met het DNA-profiel van verdachte, zoals dat is veiliggesteld in oktober 2008, aangezien thans verbeterde onderzoeksmethoden bestaan.
Het hof verwerpt dit verzoek. Het betreffende onderzoek is uitgevoerd door het NFI. Ter terechtzitting van het hof van 8 juli 2011 heeft [deskundige 1], werkzaam bij het NFI, verklaard dat hem tot op heden niet bekend is dat in een contra-expertise (waarbij gebruik is gemaakt van de meest geavanceerde technologie van dat moment) eerdere onderzoeksresultaten van het NFI met betrekking tot de uitkomst van DNA-onderzoek onjuist zijn gebleken. Desgevraagd heeft [deskundige 2], werkzaam bij het NFI, verklaard dat ook in 2005 gebruik werd gemaakt van een gebruikelijke techniek die geschikt is voor het bepalen van een DNA-profiel en de opslag ervan in de DNA-databank. Onder die omstandigheden, alsmede gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen, acht het hof het door de verdediging verzochte contra-onderzoek niet noodzakelijk.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hiervoor vermelde vaststaande feiten en bewijsoverwegingen en de aan deze onderdelen ten grondslag gelegde bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 2 oktober 2008 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [Slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan voornoemde [Slachtoffer 1],
- -
aan die [Slachtoffer 1] meermalen om geld heeft gevraagd
- -
en vervolgens die [Slachtoffer 1] met een mes in haar lichaam heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op 12 februari 2005 in het arrondissement Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en een rijbewijs toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte
- -
met een mes in de arm van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gesneden en
- -
met een mes in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gesneden en daarbij tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft geroepen: "Geef me je portemonnee" en "geef me je geld" en "schiet op".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Poging tot afpersing.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - een ‘poging tot afpersing’ alsmede een ‘diefstal met geweld’.
De rechtbank heeft verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren zal worden opgelegd, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat moet worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Het hof overweegt ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging het volgende.
Het hof heeft kennis genomen van de eerder uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapportages en heeft daarbij ook acht geslagen op de gruwelijke wijze waarop de overvallen zijn gepleegd. Het hof heeft op de terechtzitting van 3 september 2010 bevolen dat over verdachte een volledig nieuwe gedragskundige rapportage moest worden uitgebracht zodat verdachte daartoe is opgenomen in het Pieter Baan Centrum. In het rapport van het NIFP dat is opgemaakt door [deskundige 3], psycholoog, en [deskundige 4], psychiater, van 24 maart 2011 wordt ten aanzien van de vraag of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens het volgende geconcludeerd:
‘Onderzochte is ten tijde van het onderzoek niet lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Ten tijde van het tenlastegelegde in 2005 (feit 2) was betrokkene lijdende aan een ziekelijke stoornis, in diagnostische zin te omschrijven als een posttraumatische stressstoornis alsmede afhankelijkheid van cocaïne.
Ten tijde van het tenlastegelegde in 2008 (feit 1) was betrokkene lijdende aan een ziekelijke stoornis, in diagnostische zin te omschrijven als afhankelijkheid van cocaïne en alcohol.’
Met betrekking tot de vraag wat de invloed was van de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde wordt het volgende gerapporteerd:
‘Ondanks het bestaan van bovenstaande stoornissen ten tijde van de ten laste gelegde feiten zijn er op basis van dit onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen of en hoe deze stoornissen in de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - hebben doorgewerkt. Wij achten betrokkene derhalve toerekeningsvatbaar voor de ten laste gelegde feiten - indien bewezen.’
Het hof maakt de bevindingen van deze rapporteurs tot de zijne en is van oordeel dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Een maatregel van terbeschikkingstelling (al dan niet met dwangverpleging) is naar het oordeel van het hof dan ook niet aan de orde.
Het hof overweegt ten aanzien van de op te leggen straf het volgende.
Het hof zal aan de verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Daarbij is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof (vanzelfsprekend) acht geslagen op:
- -
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
de omstandigheid dat de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt en waardoor de rechtsorde wordt geschokt.
Meer in het bijzonder heeft het hof echter gelet op het gruwelijke karakter van het handelen van verdachte en overweegt hieromtrent het volgende.
Op 2 oktober 2008 heeft verdachte [Slachtoffer 1] om geld gevraagd en haar vrijwel meteen met een mes in haar hals gestoken, waardoor zij levensbedreigend gewond is geraakt. Het toebrengen van een messteek op die plaats had naar het oordeel van het hof ook heel anders kunnen aflopen. Het slachtoffer is angstig geworden en haar vertrouwen in de maatschappij heeft een deuk opgelopen, zoals zij in haar aangifte heeft verklaard.
Voorts heeft verdachte op 12 februari 2005 de portemonnee en het rijbewijs van de invalide man, [slachtoffer 2], weggenomen en daarbij het slachtoffer met een stanleymes in zijn onderarm gestoken en vervolgens het slachtoffer met het stanleymes in zijn gezicht gesneden, van zijn voorhoofd naar beneden tot aan zijn bovenlip. Het hof rekent het de verdachte aan dat het voor hem duidelijk was of moet zijn geweest dat [slachtoffer 2] een invalide man is die in een hulpeloze toestand verkeerde. Verdachte heeft zich daarvan echter geen rekenschap gegeven.
Het hof is van oordeel dat verdachte in beide gevallen disproportioneel geweld heeft gebruikt, kennelijk met geldelijk gewin als doel, zonder dat hij zich om het lot van de slachtoffers heeft bekommerd.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte, naast de over hem uitgebrachte gedragskundige rapportages, acht geslagen op de inhoud van het Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 30 mei 2011, waaruit blijkt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Alles overziend rechtvaardigen de twee door verdachte begane gewelddadige feiten naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zodat niet kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zoals de verdediging heeft betoogd. Met de advocaat-generaal acht het hof in het onderhavige geval oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren passend en geboden.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto, VW Golf GTI met het kenteken [kenteken], volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan/voorbereid.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes onder 2. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto VW Golf GTI, Kl: zwart, kenteken [kenteken].
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2. bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.161,00 (tweeduizend honderdeenenzestig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van EUR 2.161,00 (tweeduizend honderdeenenzestig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 (eenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.J. van der Kaaden, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. J.W.A. Nieuwenhuijsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 22 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. J.J. van der Kaaden en J.W.A. Nieuwenhuijsen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.