Bijvoorbeeld HR 27 september 2011, LJN BQ3744.
HR, 17-04-2012, nr. 10/05589
ECLI:NL:HR:2012:BW2482
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-04-2012
- Zaaknummer
10/05589
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BW2482
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW2482, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW2482
ECLI:NL:HR:2012:BW2482, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW2482
- Vindplaatsen
Conclusie 17‑04‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 10/05589
Mr. Machielse
Zitting 13 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage, heeft - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - verdachte op 11 oktober 2010 voor 1 primair, impliciet subsidiair: Poging tot doodslag, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan deze veroordeling heeft het hof een bijzondere voorwaarde verbonden.
2.
Mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, heeft door tussenkomst van een schriftelijk gemachtigde cassatieberoep ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
- 3.1.
Het eerste middel klaagt over het verzuim van het hof om te beslissen op het voorwaardelijk verzoek om een psychologische rapportage over verdachte te laten opmaken.
- 3.2.
Ter terechtzitting van 27 september 2010 heeft de advocaat het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota. De pleitnota formuleert als grief tegen de door de rechtbank opgelegde straf dat de rechtbank de rapportage van de psychotherapeute mw. drs. Van Asperen Vervenne niet heeft meegewogen. Zij behandelt de verdachte in verband met een posttraumatische stress stoornis, opgelopen door een detentie van twee jaar in Marokko, tijdens welke detentie verdachte is gemarteld. De psychotherapeute schrijft dat detentie voor verdachte fataal kan zijn waarbij zij zelfs suïcide niet uitsluit. De pleitnota vervolgt:
"In dit kader verzoek ik u hof dan ook, indien u tot een bewezenverklaring komt en cliënt een onvoorwaardelijke detentie zou opleggen, de zaak aan te houden voor het nader opmaken van een psychologische rapportage over de vraag in hoeverre cliënt detentiegeschikt is, wat de mogelijke consequenties zijn als hij weer in detentie wordt geplaatst en hoe lang cliënt een detentie aan zou kunnen."
- 3.3.
In de overwegingen ter motivering van de opgelegde straf heeft het hof het volgende opgenomen:
"(...)
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. G.J.W. Pol, psycholoog, van 6 februari 2008, inhoudende onder meer de conclusie dat de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, regio Amsterdam, van 9 juni 2008.
Bij de bepaling van de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 september 2010 niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Tenslotte heeft het hof gelet op de indicatiepunten voor het strafvorderingsbeleid inzake feiten, soortgelijk aan het bewezenverklaarde feit. Het hof heeft in hetgeen door de verdediging meer in het bijzonder de persoon van verdachte betreffende is aangevoerd, geen aanleiding gezien tot afwijking hiervan. Dat de verdachte wegens een problematische geestesgesteldheid detentieongeschikt zou zijn, zoals door de raadsman is aangevoerd, is naar het oordeel van het hof voorshands niet voldoende aannemelijk geworden om om die reden van de oplegging van vrijheidsbenemende straf af te zien en staat overigens aan de met de executie belaste autoriteiten ter beoordeling. Ook in hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding de op te leggen (vrijheids)straf geheel voorwaardelijk op te leggen (dan wel te matigen)."
- 3.4.
Inderdaad heeft het hof verzuimd te beslissen op het voorwaardelijk verzoek. Dat had het hof wel moeten doen nu de voorwaarde waaraan het verzoek verbonden was is gerealiseerd.1. Het verzoek omschrijft voldoende duidelijk het onderwerp waarop het psychologisch onderzoek zich zou moeten richten.
De gedachte zou kunnen rijzen dat in de overweging van het hof besloten ligt dat het de noodzaak van een onderzoek als verzocht niet aanwezig acht, omdat naar het oordeel van het hof verdachte wel detentiegeschikt is, maar zo een uitleg is volgens mij niet toereikend. Daartoe wijs ik in de eerste plaats op het feit dat de verdediging heeft gewezen naar de bevinding van een psychotherapeute die verdachte behandelt. Daarom schiet de enkele kennisgeving van het hof dat het voorshands van mening is dat verdachte niet detentieongeschikt is naar mijn mening tekort. In de tweede plaats wijs ik erop dat het hof klaarblijkelijk van oordeel is dat de uiteindelijke beslissing over de detentiegeschiktheid toevalt aan de met de executie van de straf belaste autoriteiten. Mijns inziens is dat onjuist. Het hof is zelf verantwoordelijk voor de aard en hoogte van de opgelegde straf en zal van die verantwoordelijkheid moeten doen blijken.2.
Het eerste middel is gegrond.
- 4.1.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat verdachte het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken of geprikt, niet wordt gedragen door de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen.
- 4.2.
Het hof heeft bewezen verklaard dat
"hij op 15 oktober 2007 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer]
- -
meermalen met een broodmes in haar bovenlichaam en haar bovenbeen, heeft gestoken en met dat mes stekende en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van haar lichaam en
- -
terwijl zij op de grond lag wederom stekende bewegingen in de richting van haar lichaam heeft gemaakt en
- -
haar met haar gezicht tegen de muur heeft geslagen en
- -
vervolgens meermalen met dat broodmes in haar buik, althans haar lichaam heeft geprikt en
- -
op haar benen, althans haar lichaam, is gaan zitten en
- -
dat broodmes met de snijkant in de richting van haar keel heeft gehouden en gedrukt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
- 4.3.
De steller van het middel legt de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer], dat zij zag dat "hij een broodmes in zijn handen had, daarmee stekende beweging naar haar lichaam maakte, meerdere keren probeerde op haar in te steken en haar ook daadwerkelijk stak" aldus uit dat verdachte meermalen heeft geprobeerd te steken maar haar slechts één keer heeft geraakt. Het hof heeft evenwel een andere uitleg gegeven aan deze verklaring, te weten dat verdachte meerdere malen haar daadwerkelijk heeft gestoken. Deze uitleg staat niet op gespannen voet met de woorden van deze verklaring en is niet onbegrijpelijk. Voorts heeft het hof acht geslagen op een medische verklaring waarin is vermeld dat het slachtoffer snijwonden aan de rechterhand had, een diepe wond in de linker handpalm en meerdere wonden aan romp en benen. Het hof heeft uit de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat verdachte meermalen het slachtoffer heeft geraakt met het mes.
Het middel faalt.
- 5.
Het eerste middel komt mij gegrond voor. Het tweede middel faalt en zou kunnen worden verworpen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
- 6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2012
HR 26 november 2002, NJ 2003, 86.
Uitspraak 17‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Detentieongeschiktheid en voorwaardelijk verzoek. Indien - zoals in casu - gemotiveerd is aangevoerd dat de verdachte detentieongeschikt is, moet de rechter, indien hij desalniettemin gevangenisstraf oplegt, verantwoording afleggen van zijn oordeel dat de verdachte gevangenisstraf kan ondergaan (vgl. HR LJN AC0054). Door de verdediging is een verzoek gedaan als bedoeld in art. 328 jo art. 331 en art. 415 Sv. Nu de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, was een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in op het door de raadsman gedane verzoek. Dit verzuim heeft ingevolge art. 330 jo. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
Partij(en)
17 april 2012
Strafkamer
nr. S 10/05589
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage, van 11 oktober 2010, nummer 22/001592-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd een beslissing te geven op een voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het laten opmaken van een psychologische rapportage van de verdachte.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. De pleitnota houdt onder meer het volgende in:
"Voorts is een belangrijke grief tegen de opgelegde straf het feit dat de rechtbank niet de rapportage van de psychotherapeute mw. drs. Van Asperen Vervenne heeft meegewogen. Zij heeft cliënt al langer onder behandeling in verband met een post traumatische stress stoornis (PTSS). Cliënt heeft een trauma opgelopen als gevolg van een twee jaar durende detentie in Marokko. Cliënt was gedetineerd omdat hij deel uitmaakte van een studentenverzet tegen het toenmalige regime. Hij is toen ernstig gemarteld en tevens getuige geweest van marteling. De psychotherapeute overweegt:
Ik acht het overduidelijk op basis van mijn expertise dat: "Detentie voor [verdachte] fataal kan zijn waarbij ik zelfs suïcide niet uitsluit."
Zoals blijkt uit de heden overgelegde verklaring van de psychotherapeute is die angst onverkort aanwezig. Er bestaat bij cliënt zelfs een obsessionele angst voor detentie.
In dit kader verzoek ik uw hof dan ook, indien u tot een bewezenverklaring komt en cliënt een onvoorwaardelijke detentie zou opleggen, de zaak aan te houden voor het nader opmaken van een psychologische rapportage over de vraag in hoeverre cliënt detentiegeschikt is, wat de mogelijke consequenties zijn als hij weer in detentie wordt geplaatst en hoe lang cliënt een detentie aan zou kunnen."
3.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ter motivering van de strafoplegging heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
"Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. G.J.W. Pol, psycholoog, van 6 februari 2008, inhoudende onder meer de conclusie dat de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, regio Amsterdam, van 9 juni 2008.
Bij de bepaling van de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 september 2010 niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Tenslotte heeft het hof gelet op de indicatiepunten voor het strafvorderingsbeleid inzake feiten, soortgelijk aan het bewezenverklaarde feit. Het hof heeft in hetgeen door de verdediging meer in het bijzonder de persoon van verdachte betreffende is aangevoerd, geen aanleiding gezien tot afwijking hiervan. Dat de verdachte wegens een problematische geestesgesteldheid detentieongeschikt zou zijn, zoals door de raadsman is aangevoerd, is naar het oordeel van het hof voorshands niet voldoende aannemelijk geworden om om die reden van een oplegging van een vrijheidsbenemende straf af te zien en staat overigens aan de met de executie belaste autoriteiten ter beoordeling. Ook in hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding de op te leggen (vrijheids)straf geheel voorwaardelijk op te leggen (dan wel te matigen)."
3.4.
In een geval als het onderhavige, waarin gemotiveerd is aangevoerd dat de verdachte niet in staat is gevangenisstraf te ondergaan, zal de rechter, indien hij desalniettemin gevangenisstraf oplegt, verantwoording dienen af te leggen van zijn oordeel dat de verdachte gevangenisstraf kan ondergaan (vgl. HR 7 november 1995, LJN AC0054, NJ 1996/166).
3.5.
Uit het hiervoor onder 3.2 en 3.3 weergegevene volgt dat een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 328 in verbinding met art. 331 en art. 415 Sv en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat - gelet op het onder 3.4 overwogene - een uitdrukkelijke beslissing door het Hof op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
3.6.
Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 april 2012.