Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/9.1
9.1 Inleiding
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Tijdens elk interview is de respondent de slotvraag gesteld of hij de functie van voorlopige hechtenis in de jeugdstrafrechtspraktijk zou willen omschrijven.
Met de term ‘functie’ wordt in dit hoofdstuk gedoeld op de werking die de voorlopige hechtenis heeft (of kan hebben) binnen de praktijk van het Nederlandse jeugdstrafrecht. Deze ‘werking’ kan worden gedefinieerd als de beoogde, dan wel feitelijke beweging die in gang wordt gezet met de toepassing van voorlopige hechtenis. Een ‘functie’ kan aldus een doel omvatten dat de besluitvormer welbewust nastreeft, maar ook een meer feitelijke werking die uitgaat van toepassing van voorlopige hechtenis binnen het jeugdstrafrechtssysteem. Een ‘functie’ staat nooit op zichzelf, maar heeft betrekking op de werking van een middel binnen een groter geheel. In dit hoofdstuk veronderstelt de term ‘functie’ dan ook dat de voorlopige hechtenis wordt beschouwd als een onderdeel van het jeugdstrafrechtssysteem. De beschreven functies van voorlopige hechtenis maken in feite inzichtelijk op welke wijzen de voorlopige hechtenis wordt gehanteerd en bijdraagt aan, en invloed uitoefent op de werking van het Nederlandse jeugdstrafrechtssysteem als geheel.
Zie Janssen, Van den Emster & Trotman (2013), die de term “schaduwdoelen” van voorlopige hechtenis hebben geïntroduceerd, waarmee zij verwijzen naar doelen van voorlopige hechtenis die in de commune strafrechtspraktijk een rol spelen, ondanks dat deze strikt genomen geen wettelijke basis hebben (zie hierover par. 5.4.2). Met deze term hebben zij willen uitdrukken dat “deze doelen [enerzijds] niet de primaire wettelijke doelen van de voorlopige hechtenis zijn, maar dat deze anderzijds ook weer niet uit de lucht zijn gegrepen” (p. 434). Nadien is deze term – in de context van de voorlopige hechtenis van minderjarigen – gebruikt door Van den Brink & Liefaard (2014).
Met de term ‘schaduwfuncties’ wordt gedoeld op functies die de voorlopige hechtenis en de schorsing onder voorwaarden in de praktijk kunnen hebben, maar die afwijken van de formele c.q. wettelijke functie van voorlopige hechtenis als strafvorderlijk dwangmiddel.
Deze ‘pedagogische schaduwfuncties’ zijn beschreven in de paragrafen 9.4 tot en met 9.8.
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorlopige hechtenis is ingebed in de Nederlandse wet- en regelgeving (hoofdstuk 4) en op welke wijze de voorlopige hechtenis wordt toegepast in de Nederlandse jeugdstrafrechtspraktijk (hoofdstukken 5, 7 en 8). Duidelijk is geworden dat de voorlopige hechtenis – waaronder ook de schorsing onder voorwaarden – in de praktijk van het jeugdstrafrecht uiteenlopende functies kan vervullen. Dit beeld wordt bevestigd in de verschillende omschrijvingen die de respondenten – lees: de geïnterviewde rechters, officieren, advocaten en respondenten van de Raad voor de Kinderbescherming, jeugdreclassering en justitiële jeugdinrichtingen – desgevraagd geven van de functie van voorlopige hechtenis in de jeugdstrafrechtspraktijk.1
Voortbouwend op de in de voorgaande hoofdstukken gepresenteerde bevindingen en de tijdens de interviews naar voren gebrachte functieomschrijvingen, worden in het onderhavige hoofdstuk zeven functies2 van voorlopige hechtenis onderscheiden die een rol spelen in de jeugdstrafrechtspraktijk, te weten: de voorlopige hechtenis als strafvorderlijk dwangmiddel (par. 9.2), handhavingssignaal (par. 9.3), bestraffende reactie (par. 9.4), interventie ter bescherming van het welzijn van de minderjarige (par. 9.5), kader om een ‘diagnose’ te kunnen stellen (par. 9.6), kader voor ‘bijsturing’ van de minderjarige (par. 9.7) en – het geheel overziend – als instrument om de koers in de strafzaak mee uit te zetten (par. 9.8). Hierbij moet worden opgemerkt dat deze functies weliswaar in theorie van elkaar zijn te onderscheiden, maar in de praktijk nauw met elkaar kunnen samenhangen en deels kunnen overlappen. Voorts is het bij het lezen van dit hoofdstuk van belang om voor ogen te houden dat een bevel tot voorlopige hechtenis of een beslissing over de schorsing onder voorwaarden in de praktijk meerdere van de beschreven functies tegelijkertijd kan vervullen.
Opvallend is dat veruit de meeste van de onderscheiden functies van de voorlopige hechtenis van minderjarigen niet als zodanig zijn erkend in de wet. Deze functies kunnen daarom – aansluitend bij de gehanteerde terminologie in eerdere literatuur3 – worden aangeduid als ‘schaduwfuncties’.4 Veel van deze schaduwfuncties komen voort uit een ‘pedagogisch’ georiënteerde benadering van de voorlopige hechtenis. Deze ‘pedagogische schaduwfuncties’ hebben met elkaar gemeen dat de voorlopige hechtenis en de schorsing onder voorwaarden op enigerlei wijze wordt gebruikt als instrument ten gunste van – wat de rechter en/of andere professionele actoren beschouwen als – de belangen van de minderjarige en zijn ontwikkeling.5
Alvorens in te gaan op de schaduwfuncties van voorlopige hechtenis in de jeugdstrafrechtspraktijk, zal in de volgende paragraaf eerst de formele functie van voorlopige hechtenis als strafvorderlijk dwangmiddel worden uitgelicht.