Rb. Oost-Nederland, 25-01-2013, nr. 06/940377-12
ECLI:NL:RBONE:2013:BY9608, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
- Datum
25-01-2013
- Zaaknummer
06/940377-12
- LJN
BY9608
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBONE:2013:BY9608, Uitspraak, Rechtbank Oost-Nederland, 25‑01‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:8231, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 25‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Verdachte is veroordeeld voor meermalen ontucht plegen met zijn destijds minderjarige dochter en tijdens een vakantie met een minderjarige judopupil. De rechtbank heeft een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar waarvan één jaar voorwaardelijk opgelegd met reclasseringstoezicht. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.605,-- toegewezen gekregen. Verdachte wordt voorts vrijgesproken voor 4 andere feiten ter zake het plegen van ontucht.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940377-12
Uitspraak d.d. 25 januari 2013
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [1959 te plaats],
wonende te [plaats, adres],
thans gedetineerd in het HvB Ooyerhoekseweg te Zutphen,
Raadsman: mr. W.L.M. Fleuren, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
- 11.
januari 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
- 1.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2000
tot 1 september 2001 te Ruurlo, gemeente Berkelland en/of te Ommen en/of
elders in Nederland,
met [slachtoffer A], geboortedatum [1987],
(buiten echt) één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede
bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer A], te
weten het brengen van één of meer van zijn vingers in haar vagina en/of het
betasten van haar billen,
terwijl die [slachtoffer A] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt;
art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht
- 2.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2001
tot 7 juli 2002 te Ruurlo, gemeente Berkelland en/of te Ommen en/of elders in
Nederland,
met [slachtoffer B], geboortedatum [1990],
een of meer handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer B], te weten het brengen van één of
meer van zijn vingers in haar vagina en/of het likken van haar vagina en/of
het betasten van haar billen en/of borsten,
terwijl die [slachtoffer B] toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
art 244 Wetboek van Strafrecht
- 3.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 7 juli 2002
tot 7 juli 2005 te Ruurlo, gemeente Berkelland en/of elders in Nederland,
met [slachtoffer B], geboortedatum [1999], (zijnde verdachtes dochter),
(buiten echt) één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede
bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer B], te
weten het brengen van één of meer van zijn vingers in haar vagina en/of het
likken van haar vagina en/of het betasten van haar billen en/of borsten,
terwijl die [slachtoffer B] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt;
art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht
- 4.
hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2000 tot en met 7 juli 2005 te Ruurlo en/of te Ommen, in ieder geval in
Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn toen minderjarige dochters [slachtoffer A],
geboortedatum [1987] en/of [slachtoffer B], geboortedatum [1990],
bestaande die ontucht hierin dat verdachte die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer B] heeft
betast aan hun beider vagina's en/of borsten en/of billen;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
- 5.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 juli 1999
tot en met 31 augustus 1999 te Frankrijk,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer C], geboortedatum [1983],
te weten het vingeren, althans betasten, van haar vagina en/of het zich door
die [slachtoffer C] laten aftrekken en/of het tongzoenen van/met die [slachtoffer C],
terwijl deze [slachtoffer C] toen minderjarig was en aan verdachtes zorg en/of
waakzaamheid was toevertrouwd;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
- 6.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2006 tot en met 1 augustus 2010 te Ruurlo, gemeente Berkelland, en/of elders
in Nederland en/of te Frankrijk,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer D], geboortedatum [1992],
te weten het tonen van zijn stijve penis aan die [slachtoffer D] en/of het betasten van
de billen van die [slachtoffer D],
terwijl die [slachtoffer D] toen minderjarig was en aan verdachtes zorg en/of
waakzaamheid was toevertrouwd;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
- 7.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 19 mei 2009
tot 19 mei 2010 te Ruurlo, gemeente Berkelland, en/of elders in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer E], geboortedatum [1993],
door die [slachtoffer E] te betasten aan haar borsten en/of haar billen,
terwijl die [slachtoffer E] toen minderjarig was en/of zijn pupil was (immers verdachte was die [slachtoffer E]'s judoleraar) en/of aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 26 januari 2012 heeft een persoon telefonisch contact gezocht met de politie. In dit telefoongesprek gaf de persoon aan anoniem te willen blijven en vragen te hebben over een zedenzaak. Dit gesprek heeft een dag later geleid tot een informatief gesprek met zeven personen op het politiebureau van Doetinchem. Deze personen wensten evenmin hun identiteit kenbaar te maken. In dit gesprek kwam naar voren dat [slachtoffer B] en [slachtoffer A] seksueel misbruikt waren door hun vader [verdachte] (hierna: verdachte). Op 30 januari 2012 heeft vervolgens een informatief gesprek zeden plaatsgevonden met [slachtoffer B]. Zij gaf aan geen aangifte te willen doen tegen verdachte. Voorts heeft op 23 februari 2012 een informatief gesprek zeden plaatsgevonden met [slachtoffer A]. [slachtoffer A] gaf aan aangifte te willen doen tegen verdachte. De aangifte van [slachtoffer A] heeft geleid tot een opsporingsonderzoek waarin uiteindelijk verschillende slachtoffers aangifte hebben gedaan van seksueel misbruik door verdachte.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde zeven feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ter zitting heeft de officier van justitie in haar schriftelijk requisitoir de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, één en ander zoals weergegeven in de door de raadsman overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota. Het betoog van de raadsman komt er ten aanzien van ieder afzonderlijk feit op neer, dat de voor verdachte belastende aangifte telkens geen enkele steun vindt in afzonderlijk (steun)bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Inleidende overwegingen
Veel van de zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van afgelegde verklaringen moet worden gekeken, zeker als het een, zoals in het onderhavige geval, ontkennende verdachte betreft.
Volgens het tweede lid van art. 342 van het Wetboek van Strafvordering en de op die bepaling betrekking hebben jurisprudentie van de Hoge Raad kan het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (o.a. HR 30 juni 2009, NJ 2009, 495 en laatstelijk ook nog HR 6 maart 2012, in een drietal arresten2). Dit bewijsrechtelijk criterium in ogenschouw nemend komt de rechtbank tot een gedeeltelijke vrijspraak en een gedeeltelijke bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de feiten zoals die onder 2, 3, 6 en 7 ten laste zijn gelegd. Verdachte wordt voorts deels van feit 4 vrijgesproken, voor zover de tenlastelegging ziet op [slachtoffer B]. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft alle verklaringen beoordeeld en constateert dat er op zich zelf genomen telkens elementen zijn die steun geven aan de onderscheidenlijke aangiftes. De rechtbank acht deze steun - ten aanzien van deze feiten - gelet op het feit dat deze elementen telkens zijn te herleiden zijn tot dezelfde bron (het zijn 'van horen zeggen-verklaringen'), echter onvoldoende om te komen tot het oordeel dat voldaan is aan het door de wet vereiste bewijsminimum. Verdachte zal dan ook, bij gebrek aan wettig bewijs, van het ten laste gelegde worden vrijgesproken. Dit betreft aldus de verwijten zoals die aan verdachte werden gemaakt ten aanzien van zijn jongste dochter, [slachtoffer B], en twee van zijn voormalige pupillen, [slachtoffer D] en [slachtoffer E].
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het gebruik van schakelbewijs voor de feiten 2, 3, 4 (deels), 6 en 7 zoals door de officier van justitie is betoogd. Naar het oordeel van de rechtbank is het vertonen van schaamteloos, exhibitionistisch en dominant gedrag onvoldoende concreet omschreven gedrag danwel een onvoldoende concreet omschreven handelwijze om van een modus operandi te kunnen spreken en derhalve is van schakelbewijs geen sprake. Die steun kan evenmin gevonden worden in veelheid van verklaringen waarin verdachte van misbruik wordt beticht, zelfs daar waar het inmiddels verjaarde zaken betreft.
Overige bewijsoverwegingen
De feiten zoals tenlastegelegd onder 1, 4 (deels) en 5 acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Dit betreft de verwijten die betrekking hebben op verdachtes oudste dochter [slachtoffer A] en één van zijn voormalige pupillen, [slachtoffer C].
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de tenlastegelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden. De na te melden bewijsmiddelen worden telkens slechts gebruikt ten aanzien van de tenlastegelegde feiten waarop zij betrekking hebben. De verschillende verklaringen en de bevindingen van de diverse verbalisanten zijn hierna zakelijk en verhalenderwijs weergegeven.
Ten aanzien van feit 1 en feit 4 (deels):
Aangeefster [slachtoffer A], volgens haar opgave geboren op [1987], heeft verklaard dat verdachte, zijnde haar vader, op verschillende tijdstippen binnen de tenlastegelegde periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd doordat verdachte haar vagina en billen betastte en haar met één of twee vingers vingerde.3 Uit de verklaring van [slachtoffer A] komt naar voren dat het misbruik veelal 's ochtends heeft plaatsgevonden op haar slaapkamer. Over de frequentie van het misbruik heeft [slachtoffer A] verklaard dat het soms bijna iedere dag gebeurde en dat het later van twee keer in de week naar één keer in de week ging.4
Over de plaats van het misbruik heeft [slachtoffer A] verklaard dat het zowel thuis in [plaats]5 als in een tent op vakantie6 heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat het naast [plaats] elders in Nederland heeft plaatsgevonden waarbij de rechtbank heeft geconstateerd dat [slachtoffer A] en verdachte uiteenlopend verklaren over de plaatsen waar zij in Nederland tijdens een vakantie in een tent hebben geslapen.7
Over de bewezenverklaarde pleegperiode valt het volgende op te merken. [slachtoffer A] heeft verklaard dat haar eerste herinnering van het misbruik was op een moment dat [ex-vrouw A] samenwoonde met haar vader.8 Verdachte heeft verklaard dat hij in maart, april 2000 met [ex-vrouw A] is gaan samenwonen.9 [ex-vrouw A] geeft daarentegen aan dat zij in augustus, september 2000 bij verdachte kwam wonen.10 [slachtoffer A] heeft onder meer verklaard dat zij met betrekking tot de seksuele handelingen na drie kwart jaar 'nee' heeft kunnen zeggen.11 Elders geeft zij aan dat het misbruik ongeveer een jaar geduurd heeft.12 De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat niet exact is vast te stellen wanneer de seksuele handelingen exact begonnen zijn en hebben plaatsgevonden, maar wel dat het op zijn minst een periode van ongeveer 9 maanden heeft beslagen binnen de bewezenverklaarde periode.
Verdachte heeft uitdrukkelijk ontkend zich op welke wijze dan ook aan zijn oudste dochter te hebben vergrepen en hij stelt - zakelijk weergegeven - dat zij zich vergist daar waar zij hem aanwijst als degene die haar heeft misbruikt; dat was niet hij maar haar opa. De rechtbank heeft de verklaring van [slachtoffer A] bezien en gewogen in het licht van de na te melden bewijsmiddelen. Dat aangeefster zich vergist in de persoon van de dader, zoals beweerd door de verdachte, acht de rechtbank niet goed voorstelbaar. De rechtbank acht haar verklaring authentiek en voldoende specifiek. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van haar aangifte.
Het steunbewijs is naar het oordeel van de rechtbank te vinden in een verklaring van de inmiddels ex-vrouw van verdachte, [ex-vrouw A]. Zij heeft verklaard het raar gevonden te hebben dat verdachte [slachtoffer A] wakker ging maken terwijl zij allang de leeftijd had dat ze het zelf kon. Op de vraag hoe lang verdachte daar dan bleef, antwoordt [ex-vrouw A] dat dat 'een kwartier of zo' duurde.13 Dit sluit aan bij de verklaring van [slachtoffer A] dat de bezoekjes van haar vader op haar slaapkamer een kwartier tot drie kwartier duurden.14 [ex-vrouw A] heeft voorts verklaard, dat zij verdachte tweemaal heeft geconfronteerd met het feit dat hij zijn dochters zou hebben misbruikt. De eerste keer, direct na kerst 2011 - toen het binnen de familie naar boven kwam en zij samen naar huis reden - klapte hij helemaal dicht, aldus [ex-vrouw A] en zei hij niets. De tweede keer, nadat [slachtoffer B] haar van het misbruik had verteld, zou verdachte haar, [ex-vrouw A] hebben verteld, dat het allemaal niet zoveel voorstelde. Hij bagatelliseerde alles, aldus [ex-vrouw A].15
Een zodanige reactie past niet goed bij de latere algehele ontkenning van verdachte. Aan de bewering van verdachte dat hij in het geheel niet met [ex-vrouw A] hierover heeft gesproken16 hecht de rechtbank geen geloof, te meer nu [ex-vrouw A] uitdrukkelijk heeft verklaard dat de reden van het verbreken van hun relatie (feitelijk in januari 2012, officieel in juni 2012) nu juist is gelegen in het verhaal van het seksuele misbruik van zijn dochters, waar zij niet mee kon leven.17 De rechtbank acht dit goed voorstelbaar.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een verklaring van de zus van verdachte, [zus verdachte]. Zij heeft verklaard dat zij verdachte heeft gesproken over hetgeen tussen onder meer [slachtoffer A] en verdachte zou zijn gebeurd. Daarop zou verdachte haar hebben gezegd dat het een zwakke periode in zijn leven was en dat hij gewoon een goede vader wilde zijn en dat hij het had verknald. Voorts heeft verdachte, aldus [zus verdachte], gezegd dat het een korte periode was en dat het echt niet lang was.18 De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring.
Op basis van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 1 en 4, deels, bewezen. Het dossier bevat voorts nog tal van 'horen zeggen-verklaringen', doch deze zijn door de rechtbank niet in deze bewijsredenering opgenomen, nu die verklaringen telkens (vrijwel) alleen hun bron vinden in hetgeen die getuigen van [slachtoffer A] hebben gehoord.
Ten aanzien van feit 5
[slachtoffer C]19, volgens haar opgave geboren op [1983], heeft tegenover de politie verklaard dat zij samen met haar vriendin [vriendin slachtoffer C] vier weken op vakantie is geweest naar Frankrijk met het gezin van verdachte, bestaande uit verdachte, diens toenmalige vrouw [ex-vrouw B] en hun twee minderjarige dochters.20 Verdachte heeft eveneens verklaard met zijn gezin en genoemde personen op vakantie in Frankrijk te zijn geweest.21 Ter zitting heeft hij voorts erkend dat zij toentertijd een judopupil van hem was. Aldus was [slachtoffer C] aan de zorg of waakzaamheid van verdachte toevertrouwd. Uit een door [slachtoffer C] overgelegd deel van een dagboek is op te maken dat het de zomervakantie van 1999 betrof.22
[slachtoffer C] heeft verklaard dat er tijdens die vakantie verschillende momenten zijn geweest dat verdachte haar vagina betastte met zijn vingers en aanraakte met zijn penis. Voorts heeft zij verklaard dat verdachte op enig moment zijn vinger in haar vagina heeft gebracht toen ze met elkaar in het water waren. 23 Ook heeft zij verklaard dat verdachte heeft getongzoend met haar en dat zij hem heeft afgetrokken.24
[vriendin slachtoffer C] heeft tegenover de politie verklaard dat zij tijdens die vakantie verdachte veel met [slachtoffer C] zag optrekken, bijvoorbeeld door het maken van fietstochtjes en dat zij het idee had dat er meer was tussen hen en dat hij haar opzocht. Ook was zij getuige van het op sensuele wijze insmeren van [slachtoffer C] door verdachte.25 Later heeft [slachtoffer C] tegen haar gezegd dat er meer gebeurd was dan alleen maar fietsen.26 Zo had [slachtoffer C] tegen haar gezegd dat verdachte naakt ging zwemmen en dat hij zichzelf ook had afgetrokken.
Verdachtes toenmalige vrouw [ex-vrouw B] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte in 1999 openlijk had toegegeven dat hij verliefd was geworden op [slachtoffer C].27
De verklaring van aangeefster vindt aldus in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen en daarom acht de rechtbank ook feit 5 bewezen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
- 1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 maart 2000 tot 1 september 2001 te Ruurlo en elders in Nederland,
met [slachtoffer A], geboortedatum [1987],
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer A], te weten het brengen van één of meer van zijn vingers in haar vagina en het betasten van haar billen,
terwijl die [slachtoffer A] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 01 maart 2000 tot en met 1 september 2001 te Ruurlo
in ieder geval in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn toen minderjarige dochter [slachtoffer A],
geboortedatum [1987],
bestaande die ontucht hierin dat verdachte die [slachtoffer A] heeft betast aan haar vagina en billen;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 augustus 1999 te Frankrijk,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer C], geboortedatum [1983],
te weten het vingeren, betasten, van haar vagina en het zich door die [slachtoffer C] laten aftrekken en het tongzoenen met die [slachtoffer C],
terwijl deze [slachtoffer C] toen minderjarig was en aan verdachtes zorg en
waakzaamheid was toevertrouwd.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Feit 4:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd
Feit 5:
ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd
Naar het oordeel van de rechtbank valt het onder 1 en 4 bewezenverklaarde in twee strafbepalingen, namelijk die van artikel 245 en van artikel 249 lid 1 Sr. Gelet op de regeling met betrekking tot de eendaadse samenloop zal de rechtbank bij de straftoemeting alleen de strafbepaling van artikel 245 Sr toepassen, omdat daarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een algemene proeftijd van 10 jaar. Als bijzondere voorwaarden stelt zij daarbij dat verdachte voor een periode van 6 jaar onder reclasseringstoezicht komt te staan.
Daarbij moet veroordeelde zich binnen twee dagen volgend op zijn invrijheidsstelling melden bij de reclassering en zich vervolgens zo frequent blijven melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Daarnaast moet het veroordeelde worden verboden om in ieder geval gedurende zijn proeftijd in de nabijheid van aangeefsters en de diverse locaties van zijn sportschool te bevinden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tevens dient veroordeelde zich niet zonder overleg met de reclassering te begeven in situaties waarin hij contact heeft met kinderen/jongeren waarbij zij aan zijn zorg zijn toevertrouwd of waarbij hij anderszins verantwoordelijk voor hen draagt.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte, gedurende een periode van negen jaren, het recht wordt ontnomen op het uitoefenen van zijn beroep als judoleraar.
De raadsman heeft aangevoerd dat voor het geval de rechtbank anders dan door hem bepleit tot enige bewezenverklaring mocht komen, rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Naar de mening van de raadsman is verdachte onderwerp geweest van een mediaoffensief. Daarnaast is verdachte tuchtrechtelijk aangepakt. Resumerend concludeert de raadsman dat verdachte door de maatschappij reeds in geruime mate is gestraft. De raadsman wijst voorts op het feit dat hij gedurende een periode van 30 jaar een zeer succesvolle judoschool heeft geleid. Ten slotte wijst de raadsman op het blanco strafblad van verdachte.
Bij een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf verzoekt de raadsman deze in duur te beperken. De raadsman stelt voorts dat verdachte bereid is een werkstraf te verrichten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich in de eerste plaats gedurende drie kwart jaar schuldig heeft gemaakt aan het seksueel misbruiken van zijn dochter [slachtoffer A] die slechts 12 of 13 jaar oud was toen de seksuele handelingen begonnen. Verdachte heeft bij herhaling ontuchtige handelingen met haar gepleegd. Hij heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter, doordat hij haar op intieme delen van het lichaam heeft betast en in haar lichaam is binnengedrongen.
De verdachte heeft voorts op 39 jarige leeftijd een aantal malen seksuele handelingen gepleegd met een minderjarig meisje dat destijds 16 jaar oud was en dat met hem en zijn gezin op vakantie was. Verdachte heeft zich moeten realiseren dat het seksueel omgaan met haar, gezien haar leeftijd, strafbaar was. Bovendien houdt de rechtbank rekening met de setting, te weten dat [slachtoffer C] en haar vriendin mee waren op vakantie met het gezin van verdachte om mede zorg te dragen voor de twee kleine kinderen van verdachte en dat [slachtoffer C] derhalve gedurende de vakantie als minderjarige aan de zorgen van verdachte was toevertrouwd. Dit heeft hem echter niet weerhouden van het begaan van het bewezen verklaarde. Hij heeft zich laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft zich geen rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen voor aangeefster. Dat het initiatief op enkele momenten uitging van het meisje doet aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte niet af. Verdachte had moeten weten dat een zestienjarige onvoldoende in staat moet worden geacht om de draagwijdte van haar handelen te overzien.
Verdachte heeft met de bewezenverklaarde feiten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn dochter [slachtoffer A] en van zijn toenmalige judopupil [slachtoffer C]. Bij zijn handelen heeft verdachte louter en alleen oog gehad voor zijn eigen directe behoeftebevrediging en heeft hij zich niet bekommerd om de gevoelens van zijn dochter [slachtoffer A] en [slachtoffer C]. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van kinderen, vooral op jonge leeftijd. Dat de feiten een grote impact op [slachtoffer A] en [slachtoffer C] hebben gehad, blijkt ook uit hun respectievelijke slachtofferverklaring en verklaring zoals die zich bij de stukken van de benadeelde partij bevinden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten nog jarenlang last hebben van de psychische gevolgen van het handelen van zedendaders. De feiten met betrekking tot de dochter van verdachte zijn ook daarom zo ernstig omdat verdachte als haar vader het vertrouwen dat een kind in haar vader mag stellen en de veiligheid en het respect voor haar fysieke en psychische integriteit die zij juist van hem en bij uitstek in de ouderlijke sfeer mag verwachten, op een buitengewoon ernstige wijze heeft beschaamd en veronachtzaamd. Daarnaast veroorzaken feiten als de onderhavige grote gevoelens van afschuw en verontwaardiging in de samenleving.
In het voordeel van de verdachte hecht de rechtbank er aan op te merken, dat de zaak van verdachte in de media terecht is gekomen als de zaak van de [plaats]se judoleraar en dat ook de schijn is ontstaan, dat verdachte in en om zijn judoscholen ontucht pleegde met pupillen.
Dat verdient enige nuancering. In geen van de aangiftes is gewag gemaakt van een situatie waarin verdachte zich in de judoschool heeft vergrepen aan een pupil. In twee van de aangiftes is gewag gemaakt dat verdachte zich in zijn bestelbus waarmee judomatten heeft vervoerd, heeft vergrepen aan twee pupillen, doch die zaken acht de rechtbank niet bewezen. De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte zijn oudste dochter heeft misbruikt, enige link met zijn judoleraar zijn is in die zaak niet aan de orde. Het misbruik van zijn toenmalige pupil [slachtoffer C] heeft op vakantie in Frankrijk plaatsgehad. Aangeefster was indertijd ook zijn pupil, maar ook ten aanzien van dat feit is de relatie met zijn judoleraar zijn beperkt te achten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank voorts in zijn voordeel gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 december 2012. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar delict.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het meeste recente omtrent verdachte opgemaakt rapport van de reclassering d.d. 10 januari 2013 en het omtrent hem opgemaakte rapport van psycholoog N. van der Weegen d.d. 15 december 2012.
Gelet op de ernst van de feiten en de periode waarin ze zijn gepleegd is een gevangenisstraf van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk op zijn plaats, waarbij de proeftijd op 3 jaar wordt gesteld.
De rechtbank gaat niet mee in de eis van de officier van justitie om verdachte het recht te ontzeggen tot uitoefening van het beroep van judoleraar, waarbij de rechtbank overweegt dat de bewezenverklaarde strafbare feiten niet (direct) gepleegd zijn binnen de uitoefening van zijn beroep als judoleraar. Evenmin zijn er daarom termen aanwezig om verdachte te verbieden zich te begeven in de nabijheid van de diverse locaties van zijn sportschool. Ook voor een contactverbod met aangeefster [slachtoffer A] en [slachtoffer C] ziet de rechtbank geen aanleiding.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer C] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.605,00.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C] acht de officier van justitie geheel toewijsbaar.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C] stelt de raadsman primair dat deze niet ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dat deze gematigd dient te worden, nu sprake is van eigen schuld bij het slachtoffer en het een eenmalige gebeurtenis is geweest.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Voor enige matiging, in verband met mogelijke eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer C], acht de rechtbank geen grond. Zij was toen minderjarig en ook al heeft zij verklaard dat zij bepaalde seksuele handelingen ook zelf wel wilde, maakt dit niet dat van eigen schuld van haar kan worden gesproken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Beslissing
De rechtbank:
- *
verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2, 3, 4 (ten aanzien van [slachtoffer B]) 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
- *
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 4 (ten aanzien van [slachtoffer A]) en 5 tenlastegelegde heeft begaan;
- *
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- *
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Feit 4:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd
Feit 5:
ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd
- *
verklaart verdachte strafbaar;
- *
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
- *
beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (één) jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- *
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
- *
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- *
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- *
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- *
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- *
dat de veroordeelde gedurende de eerste twee jaren van de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie indien en voor zover aangeboden door een door de reclassering aan te wijzen instelling, waarbij veroordeelde zich in dat geval dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens die nog aan te wijzen instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven;
- *
veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer C], te betalen € 2.605,-- (zegge tweeduizendzeshonderdenvijf euro), vermeerderd met de wettelijke rente waar het de materiële schade van € 1.355,-- betreft vanaf 27 juni 2009, waar het de immateriële schade van € 1.250,-- betreft vanaf 31 augustus 1999 tot aan de dag der algehele voldoening;
- *
legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer C], te betalen € 2.605,-- (zegge tweeduizendzeshonderdenvijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2009, waar het de materiële schade van € 1.355,-- betreft en de wettelijke rente vanaf 31 augustus 1999 waar het de immateriële schade betreft, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- *
bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
- *
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Aldus gewezen door mrs. Ouweneel, voorzitter, E.G. de Jong en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Koster, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2013.
Mr. E.G. de Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
- 1.
Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0645 2012024912-25, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend op 29 november 2012.
- 2.
Respectievelijk gepubliceerd in NJ 2012,250, NJ 2012,251 en NJ 2012,252
- 3.
P. 46, 47, 48
- 4.
P. 49
- 5.
Informatief gesprek zeden
- 6.
P. 48 i.s.m. P. 49
- 7.
P. 48 en P. 153
- 8.
P. 46
- 9.
P. 30
- 10.
P. 58
- 11.
P. 47
- 12.
P. 49
- 13.
P. 58
- 14.
P. 49
- 15.
P. 58,59
- 16.
P. 155
- 17.
P. 56
- 18.
P. 67
- 19.
P. 206
- 20.
P. 208
- 21.
P. 243
- 22.
P. 234
- 23.
P. 209, 210, 211 en 215
- 24.
P. 211
- 25.
P. 130
- 26.
P. 130/131
- 27.
P. 90