Hof 's-Hertogenbosch, 17-04-2009, nr. HV 103.009.833
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI1514
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-04-2009
- Zaaknummer
HV 103.009.833
- LJN
BI1514
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI1514, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑04‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek bevel boedelbeschrijving van nalatenschap die meer dan 20 jaar geleden is opengevallen. Opgave successieaangifte volstaat in dit geval. Execptio plurium litis consortium niet van toepassing in verzoekschriftprocedure.
Partij(en)
dHJ
17 april 2009
Sector civiel recht
Zevende kamer
Zaaknummer:HV 103.009.833
Zaaknummer eerste aanleg: 474528 EJ 06-5051
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak van:
[X.,
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. C.M. Koopman,
t e g e n
1. [Geintimeerde sub 1], wonende te [woonplaats],
2. [Geintimeerde sub 2], wonende te [woonplaats],
3. [Geintimeerde sub 3], wonende te [[woonplaats],
4. [Geintimeerde sub 4], wonende te [woonplaats],
5. [Geintimeerde sub 5], wonende te [woonplaats],
6. [Geintimeerde sub 6], wonende te [woonplaats],
7. [Geintimeerde sub 7], wonende te [woonplaats],
8. [Geintimeerde sub 8], wonende te [woonplaats],
9. [Geintimeerde sub 9], wonende te [woonplaats],
10. [Geintimeerde sub 10], wonende te [woonplaats],
11. [Geintimeerde sub 11], wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.Th.M. Diks.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 4 oktober 2007 het verzoek van [X.] om een boedelbeschrijving te bevelen afgewezen.
1.2.
Het beroepschrift met bijlagen, dat ter griffie van het hof is binnengekomen op 4 januari 2008, strekt tot toewijzing van het verzoek, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3.
Geïntimeerden hebben een verweerschrift met bijlagen ingediend dat bij de griffie van het hof is binnengekomen op 13 februari 2008. Het strekt primair tot niet-ontvankelijk verklaring van [X.] in haar hoger beroep, subsidiair tot afwijzing van het verzoek, kosten rechtens.
1.4.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2008. Toen is de zaak aangehouden tot 17 oktober 2008 ten einde mevrouw [geintimeerde sub 1] – die in het beroepschrift niet als belanghebbende stond genoemd – alsnog als belanghebbende op te roepen.
1.5.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2009. Behalve [geïntimeerde sub 3], [geïntimeerde sub 9] en [geïntimeerde sub 11] zijn alle belanghebbenden verschenen. Mr. Koopman heeft namens [X.] het woord gevoerd en pleitaantekeningen overgelegd. Aan de zijde van geïntimeerden is mr. A.H. van Gerwen als advocaat opgetreden.
1.6.
Uitspraak is bepaald op heden.
2. De gronden van het verzoek
Voor de inhoud van de grief en de toelichting daarop verwijst het hof naar het beroepschrift.
3. De beoordeling
3.1.
Op 23 oktober 1987 is te Oss overleden de heer [Y.], vóór zijn overlijden in gemeenschap van goederen gehuwd met geïntimeerde sub 1 (geïntimeerde sub 1], verder: moeder), vader van [X.] en de andere belanghebbenden. Het testament van 18 september 1974 houdt, voor zover hier van belang, een ouderlijke boedelverdeling in, aldus dat elk van de kinderen een vordering in geld op (de nalatenschap van) hun moeder krijgen. De hoogte van deze vorderingen zijn nooit vastgesteld. Wel bestaat er een successieaangifte waaruit een hoogte van de vordering van [X.] kan worden afgeleid volgens geïntimeerden ter grootte van fl. 15.658,91, thans € 7.105,70 (het hof komt op een elfde deel van fl. 150.248,07 = fl. 13.658,91 ofwel
€ 6.198,14.
3.2.
Tussen [X.] en haar moeder bestaat animositeit. [X.] wil nu de hoogte van haar geldvordering uit hoofde van de nalatenschap van vader vastgesteld zien. Als opstapje daartoe verlangt zij een boedelbeschrijving. [X.] stelt bovendien dat de kosten van de procedure tot boedelbeschrijving ten laste van de nalatenschap moeten worden gebracht, dat wil zeggen van moeder.
3.3.
De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, kort gezegd op de grond dat [X.] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt welk belang zij, zoveel jaren na het overlijden van haar vader, heeft bij de gevraagde boedelbeschrijving. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aangifte voor het recht van successie d.d. 29 juni 1988, waarin een boedelbeschrijving staat opgenomen, die door [X.] zonder voorbehoud is (mede-)ondertekend. Daartegen keert zich de grief.
3.4.
Het meest verstrekkende verweer van geïntimeerden (vóór de oproeping van moeder in hoger beroep) is het beroep op de exceptio plurium litis consortium ontleend aan het feit dat [X.] in het beroepschrift verzuimd heeft moeder als belang- hebbende te noemen. Dit beroep faalt omdat de genoemde exceptie in de verzoekschriftprocedure geen toepassing kan vinden. Anders dan in de dagvaardingsprocedure, waar de eiser en de appellant bepalen wie in het geding worden geroepen, worden in de verzoekschriftprocedure de belanghebbenden door de griffier op last van de rechter opgeroepen, artikel 279 jo 362 Rv. Een verzuim in de oproeping leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring, maar tot herstel, HR 27 oktober 1989, NJ 1990/254.
3.5.
Het hof neemt eerst in overweging dat in het onderhavige geval de boedelbeschrijving niet dient om tot een verdeling van de nalatenschap tussen de erfgenamen te geraken, maar alleen tot vaststelling van de in geld uit te drukken hoogte van de vordering van [X.]. Haar belang bij de boedelbeschrijving is derhalve beperkt tot zaken met een waarde in het economisch verkeer, en met name niet tot zaken die zodanige waarde niet hebben, zoals zaken die in de onderlinge verhouding tussen de erfgenamen een emotionele waarde vertegenwoordigen.
3.6.
Voorts neemt het hof in overweging, nu [X.] hieromtrent niets stelt, dat moet worden aangenomen dat de huisraad geen bijzondere waarde vertegenwoordigt. [X.] kan van haar moeder, broers en zussen nu, meer dan 20 jaar na het overlijden van haar vader, niet verlangen dat zij een boedelbeschrijving doen van de huisraad en van overige minder waardevolle zaken.
3.7.
Gelet op hetgeen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door geïntimeerden is medegedeeld omtrent de financiële positie van het door vader geëxploiteerde benzinestation, hetgeen door [X.] niet is weersproken, is bovendien niet aannemelijk dat tot de nalatenschap zaken behoord hebben waaraan enige sub-stantiële waarde kan worden toegekend die niet in de successieaangifte staan opgenomen (in een successieaangifte zal de opgave van schulden veelal volledig zijn). Daarbij komt dat moeder ter zitting onweersproken heeft verklaard dat de aangifte door de boekhouder is opgesteld en dat er geen sprake van is dat die aangifte niet volledig zou zijn. De fiscus heeft zelfs nog een ambtshalve correctie toegepast. Niet aannemelijk is geworden dat de successieaangifte niet een volledig beeld zou geven van de waardevolle boedelbestand- delen. [X.] noemt zelf nog enige aspecten, zoals een inbrengverplichting ter zake van de overgang van de onderneming op haar broers alsmede een partje grond waarvan onduidelijk is of vader dan wel de onderneming daarvan eigenaar was, maar nu deze aspecten zijn genoemd door [X.] - en betwist door geïntimeerden - hoeft daarvoor geen procedure tot boedel- beschrijving gevoerd te worden.
3.8.
Uit het beroepschrift komt het beeld naar voren dat [X.] nadere vaststelling van de waarde van de boedelbestanddelen verlangt. Daarvoor dient de procedure tot boedelbeschrijving echter niet. Het nieuwe erfrecht (dat van ná 1 januari 2003) geeft voor de wettelijke (niet de ouderlijke) boedelverdeling afzonderlijke procedure in artikel 4:15 BW. Weliswaar voorziet artikel 674 Rv in een schatting van de waarde van boedelbestanddelen, maar het gaat daarbij om een schatting, niet om een alle erfgenamen bindende vaststelling van de hoogte van de waarde van de afzonderlijke boedelbestanddelen. Een schatting van de waarde van de belangrijkste boedelbestanddelen is bovendien te vinden in de successieaangifte. [X.] heeft daarnaast geen belang bij een volgende – niet-bindende – schatting.
3.9.
[X.] doet voorts stellen dat zij wenst te beschikken over afschriften van de financiële bescheiden die ten grondslag hebben gelegen aan de successieaangifte. De procedure tot boedelbeschrijving dient er echter evenmin toe om afgifte van die stukken af te dwingen. Daarbij komt dat moeder ter zitting heeft verklaard niet (meer) over die stukken te beschikken. Zo die stukken er nog zijn berusten die onder de boekhouder. Moeder heeft ter zitting verklaard dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat [X.] zich voor informatie uit 1988 rechtstreeks tot de boekhouder wendt.
3.10.
Naar het oordeel van het hof heeft [X.] niet, ook niet summierlijk, aannemelijk gemaakt dat zij recht en belang heeft bij de verlangde boedelbeschrijving. Alle omstandigheden in aanmerking nemende is het hof bovendien van oordeel dat een boedelbeschrijving thans niets of hooguit slechts zeer summier iets kan bijdragen aan de vaststelling van de waarde van haar erfdeel, dat – mede aanmerking nemende de daarmee gepaard gaande kosten afgezet tegen de waarde van de nalatenschap zoals die uit de successieaangifte blijkt - toewijzing van het verzoek van [X.] niet gerechtvaardigd is.
3.11.
De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Van Gink en Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2009.