Rb. Rotterdam, 06-07-2017, nr. ROT 16/5636
ECLI:NL:RBROT:2017:5030
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
06-07-2017
- Zaaknummer
ROT 16/5636
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:5030, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 06‑07‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 06‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Overtreding van artikel 2, derde lid, onder c, van de WION; de gebiedsinformatie van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers was niet in originele versie op de graaflocatie aanwezig; beroep ongegrond.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/5636
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2017 in de zaak tussen
[eiseres] ,
gemachtigde: mr. P. van Huizen,
en
de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Boxman.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gevoegd met de procedure met zaaknummer ROT 16/565, op 8 mei 2017 ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1, persoon 2 en persoon 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
mr. R.A. Huiskens.
Na afloop van de zitting zijn de gevoegde zaken op grond van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) weer gesplitst. Als gevolg daarvan wordt in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
Juridisch kader
1. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de WION - voor zover hier van belang - wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
c. graafwerkzaamheden: het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond;
d. graaflocatie: de locatie waar graafwerkzaamheden worden verricht;
(…)
m. graafmelding: de melding aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers (de Dienst) van voorgenomen graafwerkzaamheden, bedoeld in artikel 8, eerste lid;
n. graafpolygoon: de weergave door een grondroerder van het gebied, waarbinnen de graaflocatie zich bevindt;
r. gebiedsinformatie: het geheel van informatie dat door beheerders, ingevolge artikel 10, eerste lid, aan de Dienst is verstrekt over de betrokken oriëntatiepolygoon.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de WION verricht de grondroerder de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze.
Het derde lid bepaalt dat ter uitvoering van het tweede lid de grondroerder ten minste zorgt dat:
a. vóór aanvang van de graafwerkzaamheden een graafmelding is gedaan,
b. onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie, en
c. op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de WION verstrekt een beheerder onverwijld doch uiterlijk binnen één werkdag na verzending van een graafbericht via het elektronische informatiesysteem in ieder geval de volgende informatie aan de Dienst.
a. de liggingsgegevens;
b. de relevante eigenschappen van zijn net binnen de betreffende oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon;
c. in voorkomend geval welke voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, zullen worden getroffen, en
d. zijn contactgegevens.
Artikel 21, eerste lid, van de WION bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over:
a. de informatie die op grond van artikel 10 wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën netten verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die informatie wordt verstrekt;
b. de toegang tot en de aansluiting op het informatiesysteem;
c. beheerpolygonen, oriëntatiepolygonen en graafpolygonen.
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de WION worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de gebiedsinformatie die op grond van artikel 11 aan de grondroerder wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën graafwerkzaamheden verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die gebiedsinformatie wordt verstrekt.
Op grond van artikel 26, eerste lid, van de WION - voor zover hier van belang - kan de minister, ingeval van overtreding van artikel 2, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450.000,-.
Feiten
2. Een toezichthouder, werkzaam bij verweerder, heeft naar aanleiding van een inspectie in het kader van het project “Grondroerders Bewust Bezocht” op 15 juni 2015 geconstateerd dat er ter hoogte van de [straatnaam te gemeente [ ]] , graafwerkzaamheden in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c, van de WION hebben plaatsgevonden. Tijdens haar graafwerkzaamheden, die volgens de toezichthouder onder leiding van eiseres plaatsvonden, beschikte eiseres niet over de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie. De bevindingen van de toezichthouder zijn opgenomen in het Rapport van Bevindingen (RvB) van
26 oktober 2015. Bij het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres haar graafwerkzaamheden onzorgvuldig heeft uitgevoerd omdat zij artikel 2, tweede lid, in verbinding met artikel 2, derde lid, onder c, van de WION heeft overtreden en heeft haar daarvoor een boete van € 2.500,- opgelegd.
Het bestreden besluit
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze boete gehandhaafd. Verweerder deelt niet het standpunt van eiseres dat de gebiedsinformatie van de Dienst niet in originele versie op de graaflocatie aanwezig hoeft te zijn, maar dat kan worden volstaan met een verwerkte versie, waarbij de gegevens van de Dienst op een kaart van de opdrachtgever zijn geprint.
Naast artikel 10 van de WION bepalen de artikelen 21 en 22 van de WION dat er nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de gebiedsinformatie. Deze regels zijn
opgenomen in het Besluit Informatie-uitwisseling ondergrondse netten (BION) en de Regeling informatie-uitwisseling ondergrondse netten (RION).
Gelet hierop is verweerder van mening dat eiseres artikel 2, tweede lid, in verbinding met het derde lid, onder c, van de WION heeft overtreden, nu zij op 15 juni 2015 niet het (originele) van de Dienst ontvangen kaartmateriaal op de graaflocatie aanwezig had. Door ander kaartmateriaal te gebruiken, of de gegevens van de Dienst te verwerken in een andere kaart, kan de betrouwbaarheid van de door de Dienst verstrekte gegevens niet meer gegarandeerd worden en wordt de kans op graafschade vergroot. Deze overtreding beschouwt verweerder dan ook als ernstig.
3.2.
Uit de verklaring van de voorman in dienst van eiseres, de heer [naam 1] , tijdens het bezoek van de inspecteur van Agentschap Telecom op 15 juni 2015, blijkt dat hij deze verplichting uit de WION zo heeft opgevat, dat het originele kaartmateriaal dat van de Dienst is ontvangen, aanwezig moet zijn op de graaflocatie. Het feit dat eiseres van mening is dat zij zorgvuldig heeft gehandeld door niet de originele gegevens op de graaflocatie aanwezig te hebben, maar dat kon worden volstaan met verwerkte gegevens, rekent verweerder eiseres dan ook aan. Dit geldt te meer, nu de inspecteur de controle bij eiseres heeft uitgevoerd in het kader van het project “Grondroerders bewust bezocht”. Dit project richt zich op grondroerders die in het verleden betrokken waren bij relatief veel graafschades. Eiseres was één van deze grondroerders. In het kader van dat project is eiseres meermalen bezocht door Agentschap Telecom en zijn meermalen boetes opgelegd voor het overtreden van artikel 2, tweede lid, van de WION. Eiseres was dus op de hoogte van de verplichtingen uit de wet, wat ook volgt uit de verklaring van de heer [naam 1] .
3.3.
Gelet op het voorgaande acht verweerder het verwijtbaar dat eiseres in de onderhavige situatie niet zorgvuldig heeft gegraven. Het feit dat eiseres wel een graafmelding heeft gedaan en proefsleuven heeft gegraven doet hieraan niet af. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om deze overtreding minder ernstig of minder verwijtbaar te achten.
Beroepsgronden
4. Eiseres betwist het standpunt van verweerder dat op basis van de verklaring van [naam 1] kan worden vastgesteld dat de WION is overtreden. De verklaring van de voorman dient immers te worden begrepen in het licht van de wijze waarop de vraag is gesteld, rekening houdend met de interpretatie van de informatie op dat moment over de gebiedsinformatie.
De feitelijke vraag of de gebiedsinformatie aanwezig was, is begrepen als zijnde of de KLIC in originele vorm aanwezig was. Deze vraag heeft de voorman afwijzend beantwoord. Deze feitelijke verklaring mag verweerder volgens eiseres niet gebruiken om er vervolgens een juridische lading aan te geven. Het standpunt van verweerder over de verklaring van [naam 1] kan dan ook geen stand houden, te meer omdat verweerder deze verklaring onjuist heeft geïnterpreteerd.
4.1.
Eiseres meent aan de WION te hebben voldaan. De gebiedsinformatie was op de graaflocatie aanwezig. De vraag is in welke hoedanigheid de gebiedsinformatie op de graaflocatie aanwezig dient te zijn. Eiseres wijst in dit verband op hetgeen in de MvT van de WION over het begrip Gebiedsinformatie is verklaard.
“De gebiedsinformatie is het geheel van door de beheerders in een bepaalde gebiedseenheid aan de Dienst verstrekte informatie, op grond van artikel 10, eerste lid. Naast de liggingsgegevens vallen hier ook de relevante eigenschappen van de betreffende netten onder; informatie over de voorzorgsmaatregelen die er door de betreffende beheerders ingevolge artikel 13 zijn getroffen en de contactgegevens van de beheerders.”
Eiseres betwist de conclusie van verweerder, dat de betrouwbaarheid van de door de Dienst verstrekte gegevens niet meer gegarandeerd kan worden en daardoor de kans op graafschade toeneemt omdat eiseres ander kaartmateriaal heeft gebruikt of de gegevens van de Dienst in een andere kaart heeft verwerkt, . Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft de opdrachtgever een werktekening verstrekt. Vervolgens heeft eiseres een KLIC aangevraagd en deze op zorgvuldige wijze een-op-een op de werktekening geprojecteerd, die zij op de graaflocatie aanwezig had. Daarop is duidelijk te zien dat alle disciplines zijn verwerkt. Alle 15 disciplines die op de kaart van de Dienst aanwezig waren, waren ook aanwezig op de werktekening van eiseres, die op de graaflocatie aanwezig was. Uiteraard dienen de grondroerders te bewaken dat de gegevens in tact blijven, maar dit betekent niet dat het kaartmateriaal in originele vorm aanwezig dient te zijn, aldus eiseres.
Alle eigenschappen van de van de Dienst ontvangen informatie zijn behouden gebleven. De werktekening van eiseres is gemaakt met behulp van het programma ‘AutoCAD’. De tekeningen die van de Dienst worden ontvangen worden als rasterbestanden (PNG) geleverd en het AutoCAD programma zet de tekeningen volledig automatisch om naar polylijnen, waarbij deze op juiste schaal in Rijksdriehoekcoördinaten in de tekening worden geplaatst. Hiermee acht eiseres voldoende aangetoond dat zij de betrouwbaarheid van de door de Dienst verwerkte gegevens heeft gegarandeerd en de kans op schade niet heeft vergroot.
Eiseres wijst er verder op dat het combineren van de werktekening en de KLIC grote voordelen op kan leveren voor het zorgvuldig graven en het voorkomen van graafschade. De grondroerder krijgt immers veelal een werktekening van haar opdrachtgever, waarop de te verwijderen leiding en de nieuw aan te leggen leidingen zijn weergegeven. De overige leidingen van andere netbeheerders zijn op die werktekening echter niet weergegeven, waardoor de grondroerder altijd met twee verschillende tekeningen dient te werken. Door juist deze twee tekeningen te combineren ontstaat er één overzichtelijke en volledige tekening op grond waarvan de grondroerder haar graafwerkzaamheden zorgvuldig kan uitvoeren. De kans op graafschade wordt hierdoor juist een stuk kleiner.
4.2.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de vaststelling van de feiten onzorgvuldig en onvolledig is geweest. De werktekening, waar de KLIC op geprojecteerd is, is in de keet aan de inspecteur getoond. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om nader onderzoek te verrichten naar in het bijzonder de werktekening met daarop verschillende kabels en leidingen. Dit heeft hij nagelaten. Door hem is aangenomen dat deze werktekening onvolledig zou zijn.
Blijkens bijlage 3 bij het RvB heeft de heer [naam 1] aangegeven dat hij bij de start van de werkzaamheden de graafmelding heeft vergeleken met de werktekening van de opdrachtgever. Daarbij heeft hij geconcludeerd dat deze één op één overeenstemde. Deze verklaring is nimmer door verweerder betwist. Desondanks heeft verweerder de conclusie getrokken dat eiseres de betrouwbaarheid van de door de Dienst ontvangen informatie niet kon garanderen en daardoor de kans op schade heeft vergroot. Dit vindt eiseres erg ongenuanceerd. Verweerder had er goed aan gedaan om een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de gestelde feiten of naar de betekenis die aan bepaalde overgelegde bescheiden mag worden toegekend.
4.3.
Eiseres betwist voorts verweerders standpunt dat eiseres op de hoogte zou zijn van de verplichtingen van de WION. Dit zou uit de verklaring van de heer [naam 1] volgen.
Eiseres meent allereerst wel degelijk aan de WION te hebben voldaan. Voorts stelt zij inderdaad twee maal eerder beboet te zijn, maar voor één boete loopt nog een beroep en van de tweede boete is de hoogte gedecimeerd nadat zij met succes in haar bezwaar heeft betoogd dat zij haar graafwerkzaamheden zorgvuldig heeft uitgevoerd. Het project ‘Gondroerders bewust bezocht’ acht eiseres op zichzelf een onvoldoende grondslag om het bezwaar ongegrond te verklaren.
4.4.
Tot slot verzoekt eiseres om de bestuurlijke boete te matigen op grond van artikel 5:46 van het Burgerlijk Wetboek (bedoeld is kennelijk de Awb).
Overwegingen rechtbank
5.1.
Tussen partijen is (in beginsel) niet in geschil dat eiseres op 15 juni 2015 bij haar graafwerkzaamheden in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c, van de WION, ter hoogte van de [straatnaam te gemeente [ ]] , niet over de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie beschikte. Eiseres houdt echter vast aan haar standpunt dat de gebiedsinformatie weldegelijk aanwezig was, maar dan als onderdeel van de werktekening, waardoor zij niet in strijd met de WION heeft gehandeld.
Gelet hierop dient in dit geschil allereerst de vraag te worden beantwoord of de WION verplicht de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie in originele vorm op de graaflocatie aanwezig te hebben.
5.1.1.
De gebiedsinformatie van de Dienst bevat onder meer het kaartmateriaal van de netbeheerders die binnen het betreffende graafpolygoon hun netten hebben liggen. De wijze waarop dit kaartmateriaal door de netbeheerders moet worden verstrekt is uitgebreid beschreven in het BION en de RION. Zo bepaalt artikel 5 van het BION, dat de liggingsgegevens die deel uitmaken van de beheerdersinformatie, betrekking hebben op elk in de oriëntatiepolygoon of graafpolygoon gelegen net, en worden weergegeven door een tekening op een bij ministeriële regeling te bepalen schaalgrootte (artikel 5, eerste lid, BION). In de RION wordt nog gedetailleerder beschreven waar het kaartmateriaal van de beheerders aan moet voldoen.
Uitgangspunt van deze gedetailleerde voorschriften is, dat iedereen met dezelfde standaarden werkt en dat over de gegevens, die op de kaarten van de Dienst zijn weergegeven, geen misverstanden bestaan. De MvT, waar eiseres onder r.o. 4.1 naar verwijst, vermeldt dat de gegevens die door de netbeheerders worden verstrekt, dienen ter informatie voor de grondroerders, zodat de grondroerders zo uitgebreid mogelijk worden geïnformeerd over de ligging van de kabels en leidingen in het gebied waar de graafwerkzaamheden zullen worden verricht, de eventueel te nemen voorzorgsmaatregelen en de contactgegevens van de netbeheerders die deel uitmaken van de gebiedsinformatie. Deze gegevens zijn van essentieel belang om ten tijde van bijvoorbeeld een calamiteit of vragen over de verstrekte informatie, de juiste persoon bij de netbeheerder te kunnen bereiken.
Mede gelet op de doelstelling van de WION (reduceren van graafschades) dient deze zorgvuldigheid en precisering van regels over het kaartmateriaal dat via de Dienst aan de grondroerder wordt verstrekt, dan ook een zeer belangrijk doel. De rechtbank is van oordeel dat het daarom van belang is dat deze authentieke gegevens, op deze wijze aanwezig zijn op de graaflocatie. Dat is ook exact wat de wetgever heeft beoogd met artikel 2, derde lid, aanhef en onder c, van de WION, namelijk dat de grondroerder er ten minste voor zorgt dat op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is. Een grondslag voor de stelling dat niet de originele authentieke gebiedsinformatie aanwezig hoeft te zijn, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet gegeven. Evenmin volgt dat uit de wettekst en de overige regelgeving.
De in dit kader onderbouwde stelling van verweerder dat bij het transporteren van de gegevens naar een andere kaart, de authenticiteit van de gegevens niet meer geborgd kan worden en dat er als gevolg van het tijdsverloop zomaar een verschil kan ontstaan tussen de originele versie en de be-/verwerkte versie, is ter zitting wel door eiseres betwist maar zij heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat een dergelijk ongeregeldheid zich niet zou kunnen voordoen. Eiseres heeft het overigens bij de bespreking van de omzetting slechts over het kaartmateriaal en vergeet daarbij dat ook de meest recente van de Dienst ontvangen overige informatie op de graaflocatie aanwezig moet zijn. De te nemen voorzorgsmaatregelen bijvoorbeeld zijn niet overgezet op de werktekening. Dit volgt uit het RvB waarin de inspecteur heeft opgenomen dat de gegevens over de te nemen voorzorgsmaatregelen niet konden worden getoond.
De rechtbank is bovendien met verweerder van oordeel dat het te ver zou gaan om van de toezichthouder te verlangen dat hij tijdens een controle op de graaflocatie beoordeelt of de aldaar gebruikte werktekening goed is opgebouwd en of deze één op één overeenstemt met de originele van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie. Dit nog afgezien van het feit dat een dergelijke controle in deze zaak ook niet mogelijk was geweest, aangezien de originele van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie niet ter plekke aanwezig was.
De rechtbank merkt in dit verband verder op dat dit niet wegneemt dat het een grondroerder vrij staat om de van de Dienst ontvangen kaartgegevens te verwerken in een ander programma of via een zogenaamde KLIC-app. Deze verwerking heft echter niet de verplichting op om daarnaast de originele, authentieke van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig te hebben op de graaflocatie.
De ter zitting door eiseres geponeerde stelling dat ook wettelijke regelingen met nieuwe technologische ontwikkelingen afkomstig uit de markt zouden moeten meebewegen, wordt niet door de rechtbank onderschreven. De grondslag van de onderhavige regelgeving is er met name in gelegen dat met gedetailleerde voorschriften graafschade voorkomen dient te worden. Het is dan niet aan marktpartijen maar aan het parlement om aan te geven hoe wettelijke regels geïnterpreteerd dienen te worden. Het is evenmin aan eiseres om naderhand een andere invulling te geven aan deze uit de wet vloeiende verplichting.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de context van de wettekst volgt dat daarmee de originele gebiedsinformatie en niet een bewerkte versie daarvan wordt beoogd. Eiseres had dus de gebiedsinformatie van de Dienst in originele vorm op de graaflocatie aanwezig moeten hebben. De uiteenzetting van eiseres over de wijze waarop de verwerking van de van de Dienst ontvangen kaartgegevens heeft plaatsgevonden, heeft in die zin dus geen invloed op de constatering dat artikel 2, tweede lid, juncto, artikel 2, derde lid, aanhef en onder c, van de WION is overtreden.
5.1.2.
Het betoog van eiseres dat de feitelijke verklaring van de heer [naam 1] , dat de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie niet op de graaflocatie aanwezig was, niet gebruikt mag worden om er een juridische lading aan te geven, slaagt niet. De vraag of eiseres in overtreding is hangt in dit geval af van het enkele feit of de van de Dienst ontvangen informatie al dan niet aanwezig is. Die aan- of afwezigheid van de juiste informatie heeft in dit geval (juridische) consequenties.
Voorts ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet uit mag gaan van de juistheid van de door de voorman tegenover de toezichthouder ter plaatse afgelegde verklaring. Volgens vaste rechtspraak mag worden uitgegaan van de juistheid van een in eerste instantie afgelegde verklaring, te meer wanneer deze is opgenomen in een op ambtseed- of belofte opgemaakt proces-verbaal. Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBARN:2011: BT8410, r.o. 4. Eiseres heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat [naam 1] de vraag niet zou hebben begrepen dan wel dat hij de WION onvoldoende kende. Verder is in dit kader van belang dat ook de heren [naam 2 en naam 3] in het bijzijn van de juriste van eiseres, de verklaring van [naam 1] op dit punt, hebben bevestigd.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat [naam 1] “de vraagstelling van verweerder” onjuist zouden hebben geïnterpreteerd. Wat er ook zij van de stelling van eiseres, dat de bewerkte werktekening (ook) als van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie kan worden aangemerkt, uit de vraagstelling van de toezichthouder volgde duidelijk dat hij expliciet naar de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie heeft gevraagd. Uit de omstandigheid dat de werktekening wel getoond is, valt op te maken dat [naam 1] en de heren [naam 2 en naam 3] met hun verklaringen, dat de gebiedsinformatie niet aanwezig is, daarmee de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie hebben bedoeld. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder de door [naam 1] afgelegde verklaring onjuist heeft geïnterpreteerd. Uit deze verklaringen en feiten heeft verweerder op goede gronden de conclusie getrokken dat de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie op de graaflocatie niet aanwezig was.
5.2.
De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daartoe acht zij van belang dat er een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden bij de voorbereiding van het besluit tot oplegging van de boete. In het RvB is uitvoerig beschreven welke informatie is ingewonnen en verzameld en op welke wijze dat is gebeurd.
5.3.
Het betoog van eiseres over de opgelegde boetes in het kader van het project “Grondroerders Bewust Bezocht” mist doel. Verweerder heeft dit project louter ter illustratie gebruikt om aan te geven dat eiseres kennis had van de relevante wet- en regelgeving. Dat één boete nog onder de rechter is en een andere boete gedecimeerd is, doet daar verder niet aan af.
5.4.
De overwegingen onder r.o. 5.1 tot en met 5.3 leiden tot de conclusie dat er aan één van de voorwaarden uit de WION niet is voldaan, te weten artikel 2, derde lid, aanhef en onder c. Gelet op artikel 2, tweede lid, van de WION staat daarmee vast dat eiseres de graafwerkzaamheden niet op zorgvuldige wijze heeft verricht en dat sprake is van een overtreding.
Gelet hierop heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete op grond van artikel 26, eerste lid, van de WION kunnen opleggen.
5.5.
Bij de aanwending van deze bevoegdheid dient verweerder, gelet op artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
5.5.1.
Over de hoogte van de bestuurlijke boete heeft eiseres in beroep wel gesteld dat deze in strijd met het evenredigheidsbeginsel is, maar eerst ter zitting heeft eiseres dit onderbouwd. Eiseres meent dat er van een (verhoogd) risico op schade geen sprake was. Deze omstandigheid heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte niet meegewogen in zijn bestreden besluit en bij het bepalen van de hoogte van de boete. Ook van ernstige verwijtbaarheid is geen sprake, aldus eiseres. Altijd is de gebiedsinformatie op de graaflocatie aanwezig, maar net op 15 juni 2015 is deze toevallig vergeten. Dit kan niet worden aangemerkt als ernstige verwijtbaarheid, zoals verweerder stelt.
5.5.2.
De rechtbank acht deze nadere onderbouwing onnodig laat in de procedure gebracht. Bovendien kan deze niet slagen. Verweerder heeft in dit verband in zijn boetebesluit aangegeven dat de geconstateerde overtreding van de WION kan leiden tot schade aan ondergrondse netten en daarmee onderbreking in de levering van een essentiële dienst, met als gevolg aanzienlijke overlast en omvangrijke schadeposten. Gelet hierop heeft verweerder deze overtreding terecht als ernstig gekwalificeerd. Nu eiseres voorts een professionele marktpartij is, die behoort te weten aan welke verplichtingen zij ingevolge de WION dient te voldoen, heeft verweerder terecht eiseres de overtreding verweten. Dat, naar eiseres stelt, de gebiedsinformatie net op de dag van de controle was vergeten, maakt de overtreding niet minder verwijtbaar. Het boetebedrag dient een voldoende afschrikwekkend effect op de marktpartij te hebben, zodat zij haar interne werkprocessen zal wijzigen teneinde herhaling van de overtreding te voorkomen.
Het uitgangspunt bij een overtreding van artikel 2, tweede en derde lid, onder c van de WION, voor de hoogte van de boete bij een organisatie als die van eiseres is bij verweerder € 5.000,-. Verweerder hanteert daarnaast het beleid dat hij de bestuurlijke boete in beginsel halveert als de termijn tussen het moment waarop de overtreding plaatsvond en het opleggen van de boete meer dan zes maanden bedraagt. Deze situatie doet zich hier voor.
5.5.3.
Gezien het voorgaande en rekening houdend met de mate van ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid heeft verweerder eiseres voor de geconstateerde overtreding terecht een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.500.-. De rechtbank ziet in al wat eiseres (voor het overige nog) heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de hoogte van de bestuurlijke boete niet in overeenstemming is te achten met de ernst van de overtreding.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en
mr. T. Boesman, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.