In het vonnis van de rechtbank wordt een bedrag van € 1.649,14 genoemd. Hierbij wordt verwezen naar een ambtshalve bij het CJIB opgevraagd overzicht van per 24 augustus 2010 openstaande vorderingen.
HR, 01-04-2011, nr. 10/04708
ECLI:NL:HR:2011:BP4678
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
01-04-2011
- Zaaknummer
10/04708
- Conclusie
Mr. Wuisman
- LJN
BP4678
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP4678, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4678
ECLI:NL:PHR:2011:BP4678, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4678
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑04‑2011
Inhoudsindicatie
WSNP. Afwijzing verzoek tot toepassing schuldsaneringsregeling; art. 288 lid 1, onder b, en lid 3 F. Cassatieberoep niet-ontvankelijk in verband met overschrijding beroepstermijn art. 292 lid 5 in verbinding met lid 3 F.
1 april 2011
Eerste Kamer
10/04708
AS/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met rekestnummer 464325/FT-RK 10.1279 van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2010,
b. het arrest in de zaak 200.073.144/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 19 oktober 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit
arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep, althans en in ieder geval tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 292 lid 5 in verbinding met lid 3 F. kan tegen het onder 2 aangeduide arrest beroep in cassatie worden ingesteld binnen acht dagen, te rekenen van de dag van de uitspraak. De cassatietermijn verstreek op 27 oktober 2010. Het verzoekschrift is op 28 oktober 2010 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen, zodat het cassatieberoep te laat is ingesteld. Verzoeker zal derhalve in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 april 2011.
Conclusie 04‑02‑2011
Mr. Wuisman
Partij(en)
CONCLUSIE inzake:
[Verzoeker],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
1. Voorgeschiedenis
1.1
Op 9 juli 2010 heeft verzoeker tot cassatie — een alleenstaande man zonder inwonende kinderen en levend van een WBB-uitkering — bij de rechtbank Amsterdam een verzoek ingediend tot toepassingverklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen. In de bij het verzoekschrift gevoegde Verklaring Schuldsanering wordt gewag gemaakt van een totale schuldenlast van € 108.692,92, waaronder een schuld aan het CJIB ter grootte van € 1.589,14, met als nadere kwalificatie: ‘Boete (verkeersovertreding)’.1.
1.2
Bij vonnis d.d. 31 augustus 2010 wijst de rechtbank het verzoek af op de gronden
- (a)
dat verzoeker ten aanzien van de schuld aan het CJIB wegens verkeersovertredingen, die betrekking hebben op de periode van 10 september 2006 tot en met 4 augustus 2010, niet te goeder trouw is geweest en
- (b)
dat omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 FW niet zijn aangevoerd of gebleken.
1.3
Het hof te Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest d.d. 19 oktober 2010 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe overweegt het hof, kort samengevat:
- —
niet aannemelijk is geworden dat verzoeker tot cassatie ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan het CJIB te goeder trouw is geweest (rov. 2.5, eerste gedeelte);
- —
er bevinden zich onder de opgegeven schulden nog andere schulden dan de CJIB-schuld, die ontstaan zijn in de vijf jaren voorafgaande aan de dag waarop het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsanering is gedaan en waarvan bij gebreke van toelichting en onderbouwing evenmin aannemelijk is geworden dat het ontstaan en/of laten voortbestaan er van te goeder trouw is geschied (rov. 2.6);
- —
de stelling dat de omstandigheden, die tot het ontstaan en laten voortbestaan van de schulden hebben geleid, onder controle zijn, wordt gepasseerd reeds wegens onvoldoende onderbouwing (rov. 2.5, tweede gedeelte).
1.4
Verzoeker tot cassatie is van het arrest van het hof in cassatie gekomen.
2. Ontvankelijkheid cassatieberoep
2.1
Om ontvankelijk te zijn moet het cassatieberoep, gelet op artikel 292 lid 5 Fw, zijn ingesteld door indiening van een verzoekschrift bij de Hoge Raad uiterlijk op 27 oktober 2010. In het griffiedossier bevindt zich een brief van mr. Garretsen met verwijzing naar een bijgesloten verzoekschrift, welke brief als datum vermeldt 27 oktober 2010 maar op welke brief ook een vanwege de Hoge Raad geplaatst stempel voorkomt, dat als datum van binnenkomst 28 oktober 2010 noemt. Bij gebreke van aanwijzingen voor de aankomst van de brief bij de Hoge Raad op 27 oktober 2010, bijvoorbeeld door persoonlijke afgifte of toezending per fax, moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat de brief op 28 oktober 2010 bij de Hoge Raad is aangekomen. Daaraan is de conclusie te verbinden dat het cassatieberoep na het verstrijken van de cassatietermijn is ingesteld en bijgevolg niet ontvankelijk is.
2.2
Niettemin wordt zekerheidshalve en volledigheidshalve op het aangevoerde cassatie-middel ingegaan.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Onder 2.5 en 2.6 van het verzoekschrift wordt opgekomen tegen 's hofs oordeel dat het niet aannemelijk gemaakt acht dat verzoeker tot cassatie de omstandigheden die tot het ontstaan en laten voortbestaan van de schulden hebben geleid, onder controle heeft.
3.1.1
Dit feitelijke oordeel kan slechts op begrijpelijkheid worden getoetst en is alleen bij onbegrijpelijkheid voor cassatie vatbaar. De onbegrijpelijkheid van het oordeel wordt niet aangetoond. De twee omstandigheden waarop wordt gewezen, te weten dat er sprake is van budgetbeheer en van een behandeling bij het centrum [A] wijzen niet dwingend op een onder controle zijn van de omstandigheden die tot het ontstaan en laten voortbestaan van de schulden hebben geleid. In het slotgedeelte van rov. 2.5 licht het hof dit ten aanzien van de behandeling bij het centrum [A] nog nader toe. Het aldaar overwogene is alleszins begrijpelijk.
3.2
In 2.7 en 2.8 wordt 's hofs oordeel bestreden dat ook ten aanzien van andere schulden dan de CJIB-schuld, die zijn ontstaan in de vijf jaren voorafgaande aan de dag waarop het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsanering is gedaan, niet aannemelijk is geworden dat het ontstaan en/of laten voortbestaan er van te goeder trouw is geweest.
3.2.1
Ook wat in 2.7 en 2.8 wordt aangevoerd kan verzoeker tot cassatie niet baten. In de eerste plaats rust het betoog op het onjuiste uitgangspunt, dat het ervoor moet worden gehouden dat de rechtbank ten aanzien van die andere schulden de goede trouw van verzoeker tot cassatie met betrekking tot het ontstaan en laten voortbestaan van die schulden heeft aangenomen. De rechtbank heeft dit punt onbeoordeeld gelaten. In de tweede plaats mist het betoog belang, nu in cassatie onbestreden blijft 's hofs oordeel aan het begin van rov. 2.5, dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker tot cassatie te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan het CJIB. Dat oordeel kan de afwijzing van het verzoek van verzoeker tot cassatie, voor zover gebaseerd op artikel 288 lid 1, sub b, FW, reeds ten volle dragen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep, althans en in ieder geval tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑02‑2011