vonnis rechtbank Den Haag 10 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14365 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:14365), r.o. 16.7.
Rb. Rotterdam, 25-10-2017, nr. 10/960004-16
ECLI:NL:RBROT:2017:8870
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
25-10-2017
- Zaaknummer
10/960004-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:8870, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 25‑10‑2017; (Tussenuitspraak)
Uitspraak 25‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het niet erg aannemelijk is dat de verdachte naar Syrië is afgereisd om dadels uit te delen aan vluchtelingen, zoals hij zelf tegenover de politie heeft verklaard, is het enkele bewijs dat de verdachte in 2013 (derhalve vóór het uitroepen van het kalifaat op 30 juni 2014) naar Syrië is afgereisd onvoldoende om te bewijzen dat hij heeft deelgenomen aan de gewapende Jihadistische strijd. De in het dossier opgenomen bewijsmiddelen leiden overigens niet tot het bewijs dat de verdachte heeft deelgenomen aan een trainingskamp bij een terroristische organisatie. Volgt vrijspraak.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/960004-16
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2017.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 augustus 2013 te Delft en/of elders in Nederland en/of te Syrië, kort gezegd heeft schuldig gemaakt aan:
- -
deelneming aan een terroristische organisatie, dan wel een organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat (eerste cumulatief/alternatief);
- -
voorbereiding en/of bevordering tot het plegen van terroristische misdrijven (tweede cumulatief/alternatief);
door:
zich te laten informeren over het afreizen naar dat strijdgebied;
naar dat strijdgebied te reizen;
deel te nemen aan een trainingskamp van Majlis Shura al-Mujahideen;
deel te nemen aan de gewapende strijd van IS(IL) en/of Jabhat al-Nusra, of in elk geval van een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat;
in Syrië wapens te dragen en/of te gebruiken;
verwerven van kennis en/of vaardigheden tot het plegen van terroristische misdrijven ten behoeve van de gewapende jihadstrijd (derde cumulatief/alternatief);
door:
a. zich te laten informeren over het afreizen naar dat strijdgebied;
b. naar dat strijdgebied te reizen;
c. deel te nemen aan een trainingskamp van Majlis Shura al-Mujahideen.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. L.B. Haneveld heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
4. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in Syrië in een trainingskamp van de jihadistische groepering Majlis Shura Mujahedeen is beland. Daardoor heeft de verdachte deelgenomen aan voormelde terroristische organisatie. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ex artikel 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ter zake van terroristische misdrijven.
5. Waardering van het bewijs
[naam medeverdachte 1] is in april 2013 vanuit Syrië teruggekeerd in Nederland en hij is in het onderzoek ' [naam onderzoek] ' door de rechtbank Den Haag veroordeeld wegens voorbereiding van terroristische misdrijven door deel te nemen aan training ten behoeve van de gewapende jihadstrijd in Syrië. Blijkens de inhoud van het vonnis van de rechtbank Den Haag heeft [naam medeverdachte 1] ter terechtzitting verklaard dat hij, voordat hij naar Syrië vertrok, met de verdachte heeft gesproken over ‘hoe je in Syrië moet komen’ en dat hij samen met de verdachte naar Turkije is gereisd en door een smokkelaar over de grens van Turkije met Syrië is gebracht.1.
[naam medeverdachte 2] heeft tijdens een verhoor op 12 augustus 2014 verklaard dat hij in de periode 13 februari 2013 tot 23 augustus 2013 met een vriend genaamd [naam verdachte] in Syrië is geweest.2.
Op grond van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode in Syrië heeft verbleven. Echter, de enkele omstandigheid dat de verdachte in 2013 (derhalve vóór het uitroepen van het kalifaat op 30 juni 2014) circa een half jaar in Syrië heeft verbleven, maakt nog niet dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten gedragingen.
De officier van justitie baseert het bewijs dat de verdachte in een trainingskamp heeft verbleven op ambtsberichten van de AIVD en op de door [naam getuige 1] en [naam getuige 2] afgelegde verklaringen. Hierover oordeelt de rechtbank als volgt.
AIVD-informatie
In beginsel kan informatie die is verzameld door de AIVD worden gebruikt als bewijsmateriaal in een strafzaak. Dat geldt met name voor informatie die een feitelijk karakter draagt en waarvan de herkomst duidelijk is (bijvoorbeeld: afgeluisterde gesprekken). De rechter dient met de nodige behoedzaamheid te beoordelen of het bewijsmateriaal, als dit beperkt toetsbaar is, tot het bewijs kan meewerken. Dat geldt in het bijzonder voor AIVD informatie die zich beperkt tot conclusies en dus niet de reden van wetenschap opgeeft (bijvoorbeeld: de verdachte is geradicaliseerd). In verband met beperkte mogelijkheden om de betrouwbaarheid te toetsen, is het denkbaar dat gebruik van materiaal niet verenigbaar is met het in artikel 6 van het EVRM verankerde recht op een fair trial (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122).
In het dossier zit, voor zover relevant voor het bewijs van deelname aan een trainingskamp, een ambtsbericht van de AIVD van 30 augustus 2013. Daarin staat dat de verdachte “tijdens zijn verblijf in Syrië een militaire training heeft ondergaan”. De herkomst en de betrouwbaarheid van deze informatie zijn onduidelijk en ook de informatie zelf is onduidelijk, nu in het midden blijft bij welke van de strijdende partijen de verdachte die training heeft ondergaan.
De informatie draagt niet bij tot bewijs van het ten laste gelegde.
Verklaringen [naam getuige 1]
Op 10 april 2014 is [naam getuige 1] op verzoek van de Nederlandse autoriteiten twee keer als getuige gehoord, omdat hij als terugkeerder uit Syrië informatie over Nederlandse strijders zou hebben. Aan [naam getuige 1] zijn tijdens deze verhoren foto’s getoond. [naam getuige 1] heeft van deze foto’s een aantal personen herkend en van hen de Islamitische naam ( [naam 1] ) genoemd. Hij heeft de man op foto 8 én de man op foto 100 herkend als zijnde [naam 2] . Foto 100 betreft een foto van de verdachte, maar foto 8 betreft iemand anders. [naam getuige 1] heeft over de door hem herkende personen onder meer verklaard dat hij die in een trainingskamp van een Jihadistische strijdgroep in Syrië heeft ontmoet.
[naam getuige 1] heeft als getuige in de zaak tegen [naam medeverdachte 3] op 31 maart 2015 ten overstaan van de onderzoeksrechter te Antwerpen over het verhoor op 10 april 2014 het volgende verklaard:
“(…) Bij mijn verhoor kreeg ik een dikke bundel foto’s die ik één voor één moest bekijken. Ik wist niet altijd zeker of ik een persoon herkende. Soms zei ik dat ik iemand dacht te herkennen maar ik ben er niet zeker van of dat ook altijd door de politie op die manier is opgeschreven. Het was namelijk zo dat de Nederlandse politie de vragen stelde en de Belgische politie de antwoorden opschreef. Ik heb mijn verklaring niet steeds zorgvuldig doorgelezen, want ik was het ook wel eens beu en dan wilde ik er vanaf zijn, ik heb dan minder aandacht besteed aan correcties op wat er opgeschreven was. Bij sommige foto’s was ik zeker van de herkenning. Bij anderen zei ik dat ik de persoon niet herkende en dan werd er wel eens mij gevraagd of ik zeker was van dat antwoord. Ik dacht dan na en ik heb steeds gezegd dat ik de persoon dan inderdaad niet herkende. U vraagt of ik nog weet over de Nederlandse foto’s of hetgeen is opgeschreven juist was. Ik weet dat niet zeker. Ik heb die verklaring die daarover ging gewoon getekend. Het was mijn zorg hoe snel ik naar buiten zou kunnen komen. Ik heb het verhoor dat over Nederlanders ging niet zorgvuldig nagekeken.”
Gelet op het feit dat de getuige twee personen aanwijst als [naam 2] , het onduidelijk is of het ook in de beleving van de getuige om twee verschillende personen ging en de getuige niet steeds zeker is geweest van zijn herkenningen, bevat deze getuigenverklaring naar het oordeel van de rechtbank geen ondubbelzinnige herkenning van de verdachte door [naam getuige 1] .
Met zijn verwijzing naar de strafzaak tegen [naam medeverdachte 2] , waarin de rechtbank de herkenning van [naam medeverdachte 2] door [naam getuige 1] heeft gebruikt voor het bewijs dat [naam medeverdachte 2] in Syrië heeft deelgenomen aan de gewapende strijd, miskent de officier van justitie dat [naam medeverdachte 2] bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 maart 2016 van alle hem tenlastegelegde terroristische misdrijven is vrijgesproken3.en dat het gerechtshof de verklaringen van de getuige [naam getuige 1] dus niet als bewijs heeft gebezigd.
De conclusie is dat de verklaring van [naam getuige 1] op zichzelf beschouwd onvoldoende bewijskracht heeft om te bewijzen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een trainingskamp van een terroristische strijdgroep. De hierna te bespreken verklaringen van [naam getuige 2] ondersteunen die verklaring niet en leveren ook geen zelfstandig bewijs voor deelname door de verdachte aan een organisatie met een terroristisch oogmerk.
Verklaringen [naam getuige 2]
heeft in november en december 2015 bij de politie verklaard dat de verdachte in Syrië is geweest, dat de verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij sluipschutter is en een groot automatisch vuurwapen uit elkaar kon halen en dat de verdachte met diverse (zware) automatische wapens, zoals een zogenoemde dushka, zou hebben geschoten. Op 9 september 2016 heeft [naam getuige 2] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris de volgende verklaring afgelegd:
“(…) U vraagt mij of [naam verdachte] mij heeft verteld dat hij ooit in Syrië is geweest. Hij is Nederlands en ik Arabisch. Ik kan me dat niet herinneren. Ik sprak met hem een beetje Engels, beetje Nederlands en een beetje gebarentaal. Hij sprak een paar woordjes Arabisch.
U zegt mij dat ik bij de politie heb verklaard dat [naam verdachte] mij bij de eerste ontmoeting heeft
verteld dat hij gestreden heeft in Syrië. Misschien heb ik hem toen verkeerd begrepen. Ik
heb veel verteld bij de politie en weet niet meer wat ik verteld heb. U zegt mij dat ik bij de
politie heb verteld dat [naam verdachte] dat op eerste dag dat ik in Nederland kwam (heeft) verteld. U
vraagt mij of ik [naam verdachte] op de eerste dag dat ik in Nederland was al had ontmoet. Nee, ik
weet niet meer wanneer ik hem voor het eerst ontmoette. Ik heb hem door taalproblemen
misschien verkeerd begrepen. Uit de woorden die hij zei en uit zijn gebarentaal begreep ik
toen dat hij dat zei, maar misschien heb ik dat toen verkeerd begrepen. Nu u dit dicteert zeg
ik u dat ik dat er toen misschien zelf van heb gemaakt en dat ik niet weet waarom dat zo bij
mij gaat. Ik heb geen idee waar hij heeft gestreden. Ik weet niet voor (welke) partij hij heeft
gestreden. Ik heb opgemaakt dat hij daar was maar niet bij of naast welke partij. Er waren
toen niet veel partijen behalve het Vrije Syrische Leger. U zegt mij dat ik heb gezegd dat
[naam verdachte] heeft gevochten voor Jabhat Al-Nusra. Ik weet niet waarom ik dat zei. Dat bestond
toen nog niet. Jabhat Al-Nusra en IS kwamen na 2014. U zegt mij dat ik heb gezegd dat
[naam verdachte] heeft gezegd dat hij in Aleppo heeft gestreden met [naam medeverdachte 4] . Dan had ik hem
moeten kennen, want Aleppo is mijn stad, dus dat klopt niet. [naam medeverdachte 4] is al overleden
voordat de revolutie begon, dus ik snap niet dat ik dat heb verteld.
(…)
Ik weet niet of [naam verdachte] mij heeft verteld dat hij wapens heeft gebruikt. Ik kan me niet herinneren dat [naam verdachte] mij heeft gevraagd hoe je wapens uit elkaar moet halen. Ik geloof niet dat [naam verdachte] mij heeft verteld dat hij een Dushka uit elkaar kan halen. Dat is ook heel moeilijk. Ik kan me herinneren dat ik tijdens mijn verhoor aan de politie op internet afbeeldingen van vuurwapen heb bekeken. Ik liet hen die zien omdat zij iets niet wisten. Misschien was dat omdat de politie mij vroeg welke wapens in Syrië gebruikt worden.
(…)
Op vragen van de officier van justitie antwoord ik als volgt.
U zegt mij dat ik hele specifieke dingen heb verklaard bijvoorbeeld dat [naam verdachte] mij vertelde
dat hij voor Jabhat Al-Nusra heeft gestreden. Misschien zat ik toen bij de politie ook nog
stoer te doen. Ik kan me niet zo goed herinneren wat ik toen allemaal heb verklaard.”
Gelet op [naam getuige 2] verklaring bij de rechter-commissaris rijst bij de rechtbank zodanige twijfel over de betrouwbaarheid van de in 2015 door [naam getuige 2] afgelegde verklaringen, dat de rechtbank die verklaringen niet bruikbaar acht voor het bewijs in de strafzaak tegen de verdachte. Daarbij neemt de rechtbank tevens het volgende in aanmerking.
[naam getuige 2] is ook zelf vervolgd voor deelname aan een terroristische organisatie, te weten Al Qaida. Door de raadsman van de verdachte is tijdens de zitting gewezen op een, in diens strafzaak, op 12 juli 2016 opgemaakt onderzoeksrapport over de persoonlijkheid van [naam getuige 2] . In dit rapport opperen de deskundigen, drs. E.J.F.L. Olivier en drs. T.C. van Caspel, de mogelijkheid dat [naam getuige 2] lijdt aan ‘pseudologia fantastica’ (ofwel pathologisch liegen). In de zaak tegen [naam getuige 2] heeft de officier van justitie gerequireerd tot vrijspraak van deelneming aan een terroristische organisatie, te weten Al Qaida in Syrië.4.Hieruit leidt de rechtbank af dat het openbaar ministerie kennelijk ook twijfelt aan de betrouwbaarheid van [naam getuige 2] verklaringen. Ook dat draagt bij aan het oordeel van de rechtbank dat de door [naam getuige 2] in 2015 afgelegde verklaringen niet voor het bewijs worden gebezigd.
Conclusie
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het niet erg aannemelijk is dat de verdachte naar Syrië is afgereisd om dadels uit te delen aan vluchtelingen, zoals hij zelf tegenover de politie heeft verklaard, is - zoals reeds eerder vermeld - het enkele bewijs dat de verdachte in de tenlastegelegde periode naar Syrië is afgereisd onvoldoende om te bewijzen dat hij heeft deelgenomen aan de gewapende Jihadistische strijd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
Aangezien de verklaringen van [naam getuige 1] niet voor het bewijs worden gebruikt, behoeft het door de verdediging in voorwaardelijke zin gedane verzoek tot het (alsnog) horen van de getuige [naam getuige 1] , geen nadere bespreking.
6. In beslag genomen voorwerpen
De voorwerpen op de ‘Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen’ vermeld onder 1 tot en 4 behoren toe aan de verdachte en deze zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het strafbare feit waarvan de verdachte werd verdacht, aangetroffen en inbeslaggenomen. Aangezien de verdachte integraal wordt vrijgesproken, zal ten aanzien van deze in beslag genomen voorwerpen een last tot teruggave aan de verdachte worden gegeven.
7. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de ‘Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen’, als volgt: gelast de teruggave aan de verdachte van:
1.00 STK Agenda;
1.00 STK GSM zaktelefoon APPLE IPhone 5c;
1.00 STK GSM zaktelefoon SAMSUNG;
1.00 STK GSM zaktelefoon HTC SENS;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. E.G. Fels en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 augustus 2013
te Delft en/of elders in Nederland en/of te Syrië,
met een of meer anderen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een gewapende jihadistische
groepering in Syrië, welke de gewapende Jihadstrijd in Syrië strijdt en/of
voorstaat, in welke strijd terroristische misdrijven worden gepleegd,
welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven,
te weten:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a jo 96 lid
2) en/of
- het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
immers heeft verdachte met een of meer anderen,
A. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië
en/of
B. de reis gemaakt naar Syrië ten behoeve van het zich begeven naar het
strijdgebied en/of
C. deelgenomen aan een trainingskamp van Majlis Shura Mujahideen, althans een
trainingskamp, ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of
D. in Syrië deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd
door de (terroristische) organisatie IS(IS/IL) en/of Jabhat al Nusra, althans
aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een)
terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. in Syrië (vuur)wapens gedragen en/of gebruikt;
140a in verbinding met artikelen 157, 176a, 176b, 288a, 289, 289a, 96 lid 2,
80 en 83 Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 WWM
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 augustus 2013
te Delft en/of elders in Nederland en/of te Syrië, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan
zich of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië
en/of
B. de reis gemaakt naar Syrië ten behoeve van het zich begeven naar het
strijdgebied en/of
C. deelgenomen aan een trainingskamp van Majlis Shura Mujahideen, althans een
trainingskamp, ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of
D. in Syrië deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd
door de (terroristische) organisatie IS(IS/IL) en/of Jabhat al Nusra, althans
aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een)
terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. in Syrië (vuur)wapens gedragen en/of gebruikt,
in welke Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk;
96 lid 2 jo 289 jo 289a jo 83 en 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83 Wetboek
van Strafrecht
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 augustus 2013
te Delft en/of elders in Nederland en/of te Syrië, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of kennis en/of vaardigheden
heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een
terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96
lid 2 en/of 80 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
zijnde die misdrijven telkens met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
A. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië
en/of
B. de reis gemaakt naar Syrië ten behoeve van het zich begeven naar het
strijdgebied en/of
C. deelgenomen aan een trainingskamp van Majlis Shura Mujahideen, althans een
trainingskamp, ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd in Syrië,
in welke strijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk;
Artikel 134a in verbinding met artikelen 157, 176a, 176b, 288a, 289, 289a, 96
lid 2, 80 en 83 Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 WWM
art 96 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑10‑2017
proces-verbaal van verhoor verdachte [naam medeverdachte 2] nr [proces-verbaalnummer] , d.d. 12 augustus 2014, p. 51.
Gerechtshof Den Haag 30 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:851 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:851).
Rechtbank Rotterdam 29 augustus 2016; ECLI:NL:RBROT:2016:6678