Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
Artikel 7a
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
16-12-2020, Stb. 2020, 551 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2020, Stb. 2020, 551 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Vrijstelling
1.
Als diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van de wet worden aangewezen de diensten die verleend worden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, mits deze diensten:
- a.
worden verricht door de gemeente zelf of ter uitvoering van een overeenkomst die door de gemeente daartoe is gesloten;
- b.
worden verleend aan personen die op grond van de artikelen 1.2.1. en 2.2.3. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ondersteund worden, en
- c.
bestaan uit:
- 1°
het schoonhouden van de woonruimte;
- 2°
het schoonhouden van kleding en huishoudlinnen behorende tot het huishouden van de cliënt;
- 3°
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van de cliënt;
- 4°
ondersteunende activiteiten gericht op de bevordering van participatie en zelfredzaamheid.
2.
Het vereiste, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, geldt niet ten aanzien van diensten verricht voor de cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
3.
Tot de diensten, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval niet:
- a.
het doen van aanpassingen aan, op of in de woonruimte;
- b.
het verrichten van onderhoud of herstelwerkzaamheden aan, op of in de woonruimte;
- c.
hovenierswerkzaamheden;
- d.
vervoersdiensten.
4.
Als dienst als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van de wet wordt eveneens aangewezen het ter beschikking stellen van personeel aan een andere ondernemer in het kader van diensten die verleend worden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, mits:
- a.
de uitlener voor zijn primaire activiteiten de vrijstelling, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van de wet, toepast;
- b.
de inlener het personeelslid inzet voor diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van de wet;
- c.
de terbeschikkingstelling van het personeel onontbeerlijk is voor het verrichten van deze vrijgestelde diensten; en
- d.
de terbeschikkingstelling van het personeel er in hoofdzaak niet toe strekt extra opbrengsten te verkrijgen door de uitlener in rechtstreekse mededinging met commerciële ondernemers die aan de heffing van belasting zijn onderworpen.