Richtlijn 2005/19/EG tot wijziging van Richtlijn 90/434/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 24-03-2005
- Bronpublicatie:
17-02-2005, PbEG 2005, L 58 (uitgifte: 04-03-2005, regelingnummer: 2005/19/EG)
- Inwerkingtreding
24-03-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-02-2005, PbEG 2005, L 58 (uitgifte: 04-03-2005, regelingnummer: 2005/19/EG)
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Europees belastingrecht (V)
Richtlijn van de Raad van 17 februari 2005
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 94,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
In het kader van Richtlijn 90/434/EEG(3) zijn voor het eerst gemeenschappelijke en concurrentieneutrale voorschriften ten aanzien van bedrijfsreorganisaties vastgesteld.
- (2)
Doel van Richtlijn 90/434/EEG is de belasting over een uit bedrijfsreorganisaties voortvloeiend inkomen, winst en vermogenswinst uit te stellen en de heffingsbevoegdheid van de lidstaten te beschermen.
- (3)
Een van de doelstellingen van Richtlijn 90/434/EEG is obstakels weg te nemen die de werking van de interne markt kunnen belemmeren, zoals dubbele belastingheffing. Voorzover dit met genoemde richtlijn niet ten volle is gerealiseerd, moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om dit doel alsnog te bereiken.
- (4)
In het licht van de ervaring die sinds januari 1992 met de uitvoering van Richtlijn 90/434/EEG is opgedaan, blijken er verschillende mogelijkheden te bestaan om de richtlijn te verbeteren en de voordelen van de in 1990 vastgestelde gemeenschappelijke voorschriften te verruimen.
- (5)
Op 8 oktober 2001 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 2157/2001(4) betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) en Richtlijn 2001/86/EG(5) tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers vastgesteld. Op 22 juli 2003 heeft de Raad dan Verordening (EG) nr. 1435/2003(6) betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) en Richtlijn 2003/72/EG(7) tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers vastgesteld. Een van de belangrijkste elementen van die instrumenten is dat zowel de SE als de SCE zonder ontbinding en liquidatie hun statutaire zetel van een lidstaat naar een andere lidstaat kunnen verplaatsen.
- (6)
Bij het verplaatsen van de statutaire zetel wordt de in de artikelen 43 en 48 van het Verdrag neergelegde vrijheid van vestiging uitgeoefend. Er vindt geen inbreng van activa plaats en de vennootschap noch haar deelgerechtigden verwerven enigerlei inkomen, winst of vermogenswinst. Het besluit van de vennootschap om het bedrijf te reorganiseren door de statutaire zetel te verplaatsen, mag niet worden belemmerd door discriminerende belastingregels of beperkingen, nadelen of verstoringen als gevolg van nationale belastingwetgeving die in strijd is met het Gemeenschapsrecht. Het verplaatsen van de statutaire zetel van een SE of een SCE van de ene lidstaat naar de andere heeft niet altijd tot gevolg dat de SE of SCE niet langer haar fiscale woonplaats heeft in de eerste lidstaat. Waar de SE of de SCE haar fiscale woonplaats heeft, wordt bepaald op grond van de nationale wetgeving en belastingverdragen.
- (7)
Wanneer het verplaatsen van de statutaire zetel van een vennootschap of een gebeurtenis die met die verplaatsing verband houdt, een wijziging van fiscale woonplaats met zich brengt, kan dit in de lidstaat van waaruit de statutaire zetel verplaatst wordt, aanleiding geven tot een belastingheffing. Belastingheffing is ook mogelijk wanneer het verplaatsen van de statutaire zetel of een gebeurtenis die met die verplaatsing verband houdt, geen wijziging van fiscale woonplaats met zich brengt. Om dit soort situaties aan te pakken, zijn, wat de SE en de SCE betreft, een aantal nieuwe voorschriften in Richtlijn 90/434/EEG opgenomen. Wanneer bij de verplaatsing van de statutaire zetel de activa van de SE of de SCE daadwerkelijk verbonden blijven met een tot de SE of de SCE behorende vaste inrichting die gelegen is in de lidstaat van waaruit de statutaire zetel wordt verplaatst, zou die vaste inrichting soortgelijke voordelen moeten genieten als die waarin de artikelen 4, 5 en 6 van Richtlijn 90/434/EEG voorzien. Die artikelen betreffen de belastingvrijstelling van voorzieningen en reserves en de overname van verliezen. Bovendien moet overeenkomstig de beginselen van het Verdrag de belasting van de deelgerechtigden bij de verplaatsing van de statutaire zetel uitgesloten worden. Aangezien de lidstaten krachtens het Verdrag verplicht zijn alle nodige maatregelen te treffen om dubbele belastingheffing af te schaffen, is het vooralsnog niet nodig gemeenschappelijke voorschriften betreffende de fiscale woonplaats van de SE's of SCE's vast te stellen.
- (8)
In Richtlijn 90/434/EEG zijn geen bepalingen opgenomen betreffende de verliezen van een vaste inrichting in een andere lidstaat die in de woonstaat van een SE of SCE in de balans zijn opgenomen. Met name wanneer de statutaire zetel van een SE of SCE naar een andere lidstaat wordt verplaatst, doet dit geenszins afbreuk aan het recht van de vroegere lidstaat van vestiging om te gelegener tijd de verliezen bij de belastbare winsten op te tellen.
- (9)
Richtlijn 90/434/EEG heeft geen betrekking op een vorm van splitsing waarbij de vennootschap die takken van bedrijvigheid overdraagt, niet wordt ontbonden. De bepalingen van artikel 4 van die richtlijn moeten derhalve worden uitgebreid zodat zij ook in die gevallen van toepassing zijn.
- (10)
In artikel 3 van Richtlijn 90/434/EEG worden de vennootschappen omschreven die binnen de werkingssfeer vallen: in de bijlage is een lijst opgenomen van vormen van vennootschappen waarop de richtlijn van toepassing is. Bepaalde vennootschapsvormen zijn evenwel niet in deze bijlage opgenomen, ondanks het feit dat zij hun fiscale woonplaats in een lidstaat hebben en daar aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn. In het licht van de opgedane ervaring lijkt deze lacune ongerechtvaardigd en de werkingssfeer van de richtlijn moet dan ook worden uitgebreid tot lichamen die grensoverschrijdende activiteiten in de Gemeenschap kunnen verrichten en aan alle gestelde eisen voldoen.
- (11)
Aangezien de SE een naamloze vennootschap is, en de SCE een coöperatieve vennootschap, beide vergelijkbaar met andere rechtsvormen die al onder Richtlijn 90/434/EEG vallen, moeten ook de SE en de SCE aan de lijst in de bijlage bij Richtlijn 90/434/EEG worden toegevoegd.
- (12)
De andere nieuwe vennootschappen in de lijst in de bijlage bij deze richtlijn zijn belastingplichtige vennootschappen in hun woonstaat, maar sommige ervan worden door andere lidstaten als fiscaal transparant aangemerkt. De voordelen van Richtlijn 90/434/EEG kunnen pas reëel zijn als de lidstaten die niet-ingezeten belastingplichtige vennootschappen als fiscaal transparant aanmerken, ook aan deze vennootschappen de voordelen van de richtlijn toekennen. Omdat de belastingregelingen van de lidstaten voor deze specifieke groep belastingplichtige vennootschappen van elkaar verschillen, moet de lidstaten evenwel de keuze worden gelaten de desbetreffende bepalingen van de richtlijn niet toe te passen wanneer zij belasting heffen op directe of indirecte deelgerechtigden van die belastingplichtigen.
- (13)
Wanneer deelgerechtigden van vennootschappen die de onder Richtlijn 90/434/EEG vallende transacties aangaan, als fiscaal transparant worden aangemerkt, mogen personen met een belang in die deelgerechtigden niet worden belast wanneer een herstructurering plaatsvindt.
- (14)
Het is niet helemaal duidelijk of Richtlijn 90/434/EEG van toepassing is op de omzetting van bijkantoren in dochterondernemingen. Hierbij worden de activa die verbonden zijn met een vaste inrichting en een tak van bedrijvigheid vormen overeenkomstig de definitie in artikel 2, onder i), van Richtlijn 90/434/EEG, ingebracht in een nieuw opgerichte vennootschap die een dochteronderneming van de inbrengende vennootschap wordt; er dient te worden verduidelijkt dat deze transactie onder de richtlijn valt, aangezien het gaat om de inbreng van activa van een vennootschap van een lidstaat, in de vorm van een vaste inrichting gelegen in een andere lidstaat, aan een vennootschap van laatstgenoemde lidstaat.
- (15)
In de huidige definitie van ‘aandelenruil’ in artikel 2, onder d), van Richtlijn 90/434/EEG wordt niet aangegeven of deze term andere te verwerven elementen betreft dan het eenvoudigweg verlenen van de meerderheid van stemmen. Het is niet ongewoon dat statuten van ondernemingen en de stemregels zodanig worden opgesteld dat andere elementen moeten worden verworven vooraleer de overnemer de volledige zeggenschap over de beoogde onderneming kan verkrijgen. Derhalve moet in de definitie van ‘aandelenruil’ uitdrukkelijk worden verklaard dat al dergelijke verdere verwervingen eronder vallen.
- (16)
Bij fusies en splitsingen kan de ontvangende vennootschap winsten behalen uit het verschil in waarde tussen de ontvangen activa en passiva en de aandelen die zij eventueel in de inbrengende vennootschap bezat maar die na deze transacties worden ingetrokken. Artikel 7 van Richtlijn 90/434/EEG voorziet in vrijstelling van belasting van deze meerwaarden, omdat deze winsten even gemakkelijk kunnen worden behaald in de vorm van winstuitkeringen van de inbrengende vennootschap, die zouden zijn vrijgesteld krachtens Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten(8). De doelstellingen van Richtlijn 90/434/EEG en Richtlijn 90/435/EEG vallen samen op dit specifieke punt, maar de gestelde eisen verschillen; Richtlijn 90/434/EEG moet derhalve worden gewijzigd om de eisen aan die van Richtlijn 90/435/EEG aan te passen en rekening te houden met de lagere deelnemingsvereiste in die richtlijn.
- (17)
Aangezien Richtlijn 90/434/EEG verruimd is tot gedeeltelijke splitsingen en de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE, dient de bepaling betreffende belastingfraude en belastingontwijking dienovereenkomstig te worden aangepast.
- (18)
Richtlijn 90/434/EEG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
Advies van 10 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
PB C 110 van 30.4.2004, blz. 30.
PB L 225 van 20.8.1990, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).
PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22.
PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 15/2004 van het Gezamenlijk Comité van de EER (PB L 116 van 22.4.2004, blz. 68).
PB L 207 van 18.8.2003, blz. 25.
PB L 225 van 20.8.1990, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/123/EG (PB L 7 van 13.1.2004, blz. 41).