Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/17/EU kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen
Artikel 34 Toezicht op de kredietbemiddelaar en de aangestelde vertegenwoordiger
Geldend
Geldend vanaf 20-03-2014
- Bronpublicatie:
04-02-2014, PbEU 2014, L 60 (uitgifte: 28-02-2014, regelingnummer: 2014/17/EU)
- Inwerkingtreding
20-03-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-02-2014, PbEU 2014, L 60 (uitgifte: 28-02-2014, regelingnummer: 2014/17/EU)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de activiteiten van de kredietbemiddelaar onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst staan.
De lidstaten van herkomst zorgen ervoor dat de verbonden kredietbemiddelaar aan toezicht is onderworpen, hetzij rechtstreeks, hetzij in het kader van het toezicht op de kredietgever namens welke hij optreedt, indien de kredietgever een kredietinstelling is die in het bezit is van een vergunning in de zin van Richtlijn 2013/36/EU, of een andere financiële instelling die krachtens nationale wetgeving aan een gelijkwaardige vergunning- en toezichtregeling is onderworpen. Indien de verbonden kredietbemiddelaar echter diensten in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst verricht, staat hij rechtstreeks onder toezicht.
De lidstaat van herkomst die de kredietbemiddelaar toestaat om in overeenstemming met artikel 31 vertegenwoordigers aan te wijzen, zorgt ervoor dat de aangestelde vertegenwoordigers onder toezicht staan, hetzij rechtstreeks, hetzij in het kader van het toezicht op de kredietbemiddelaar namens welke hij optreedt.
2.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de kredietbemiddelaar een bijkantoor heeft, zien erop toe dat de door de kredietbemiddelaar op hun grondgebied verrichte diensten voldoen aan de vereisten van artikel 7, lid 1, en van de artikelen 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 20, 22 en 39, alsmede van de op grond daarvan vastgestelde maatregelen.
Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst constateren dat een kredietbemiddelaar met bijkantoor op hun grondgebied de in die lidstaat op grond van artikel 7, lid 1, en van de artikelen 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 20, 22 en 39 vastgestelde maatregelen overtreedt, eisen dat de kredietbemiddelaar een einde maakt aan de onrechtmatige situatie.
Indien de betrokken kredietbemiddelaar hieraan geen gevolg geeft, ondernemen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst alle nodige acties om ervoor te zorgen dat de kredietbemiddelaar een einde maakt aan de onregelmatigheid. Van de aard van die actie wordt mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.
Indien de kredietbemiddelaar, in weerwil van de door de lidstaat van ontvangst ondernomen actie, de in de eerste alinea bedoelde, in de lidstaat van ontvangst geldende wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen, blijft overtreden, kan de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, passende acties ondernemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen; zo nodig kan hij de kredietbemiddelaar beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties te verrichten. De Commissie wordt onverwijld van dergelijke acties op de hoogte gesteld.
Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst dergelijke acties van de lidstaat van ontvangst niet aanvaardt, kan zij overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de zaak verwijzen naar de EBA en haar om assistentie verzoeken. In dat geval kan de EBA handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel verleende bevoegdheden.
3.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd, kunnen de op het bijkantoor van toepassing zijnde regeling aan een onderzoek onderwerpen en zodanige wijzigingen verlangen als strikt noodzakelijk om aan de in lid 2 bedoelde verplichtingen te voldoen en om de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in staat te stellen de in artikel 7, leden 2, 3 en 4, bepaalde verplichtingen en ook de dienovereenkomstig vastgestelde maatregelen met betrekking tot de door het bijkantoor verrichte diensten te handhaven.
4.
Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst duidelijke en aantoonbare redenen heeft om te concluderen dat een in die lidstaat op grond van de vrije dienstverrichting werkzame kredietbemiddelaar handelt in strijd met de verplichtingen die uit de krachtens deze richtlijn vastgestelde maatregelen voortvloeien, of dat een kredietbemiddelaar met bijkantoor op haar grondgebied handelt in strijd met andere dan de in lid 2 genoemde verplichtingen die uit de krachtens deze richtlijn vastgestelde maatregelen voortvloeien, brengt zij haar bevindingen ter kennis van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst die de nodige acties onderneemt.
Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst niet binnen één maand na ontvangst van de bevindingen acties onderneemt of indien, in weerwil van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst ondernomen acties, een kredietbemiddelaar blijft handelen op een wijze die duidelijk afbreuk doet aan het belang van de consument in de lidstaat van ontvangst of aan het behoorlijk functioneren van de markt:
- a)
treft de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige acties om de consument te beschermen en de markt behoorlijk te laten functioneren, waaronder door de kredietbemiddelaar te beletten nieuwe transacties op haar grondgebied te verrichten. De Commissie en de EBA worden onverwijld van deze acties op de hoogte gesteld;
- b)
kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de zaak naar de EBA verwijzen en haar om assistentie verzoeken. In dat geval kan de EBA handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel verleende bevoegdheden.
5.
Lidstaten dragen ervoor zorg dat in gevallen, waarin een in een andere lidstaat toegelaten kredietbemiddelaar een bijkantoor opricht op zijn grondgebied, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, in het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden en na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis te hebben gesteld, in het bijkantoor ter plaatse inspecties kunnen verrichten.
6.
De bij dit artikel vastgestelde taakverdeling tussen de lidstaten laat de bevoegdheden die de lidstaten op gebieden welke niet onder deze richtlijn vallen, onverlet overeenkomstig hun verplichtingen onder het Unierecht.