Op de akte stond “H [a-straat 1]” gedrukt, maar de eerste H is met pen doorgehaald.
HR, 22-03-2022, nr. 20/04250
ECLI:NL:HR:2022:412
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-03-2022
- Zaaknummer
20/04250
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:412, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:92
ECLI:NL:PHR:2022:92, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:412
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑04‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0062
Uitspraak 22‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Bedreiging, art. 285.1 Sr. Dubbel verstek. Betekening dagvaarding in hoger beroep door toezending naar adres in België waarop verdachte in BRP staat ingeschreven zonder vermelding postcode, art. 36e.3 Sv. Postcode vereist bij toezending dagvaarding in h.b. naar adres in België? Uitreiking van dagvaarding in h.b. aan verdachte van wie alleen een woon- of verblijfplaats in buitenland bekend is, in deze zaak dus in België, vindt plaats door rechtstreekse toezending van die dagvaarding over de post. Nu verdachte in BRP was ingeschreven op adres in België, postcode daarvan deel uitmaakt en akte van uitreiking niet inhoudt dat toezending aan adres in België heeft plaatsgevonden met vermelding van de van dat adres deel uitmakende postcode, is ‘s hofs oordeel dat dagvaarding in h.b. geldig is betekend, niet z.m. begrijpelijk. HR verklaart betekening dagvaarding in h.b. nietig. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04250
Datum 22 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 december 2020, nummer 20-000386-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt). Het voert aan dat de adresgegevens van het adres in België waaraan is betekend via toezending aan dat adres, niet compleet zijn omdat de postcode niet is vermeld.
2.2
De berechting in hoger beroep heeft bij verstek plaatsgevonden. Bij de stukken van het geding bevinden zich onder meer de stukken, vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 onder (iii) tot en met (v). De Informatiestaat SKDB-persoon van 15 oktober 2020 houdt in dat de verdachte vanaf 8 oktober 2019 in de Basisregistratie personen (hierna: BRP) staat ingeschreven als niet-ingezetene op het adres [a-straat 1], [postcode] [plaats] te België. De dagvaarding in hoger beroep is – blijkens de daarvan opgemaakte akte van uitreiking – op 15 oktober 2020 aan de verdachte betekend door rechtstreekse toezending aan het adres vermeld op die akte van uitreiking. Als adres van de verdachte houdt die akte in: [plaats] (België), [a-straat 1]. Een postcode is daarbij niet vermeld.
2.3
De uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte van wie alleen een woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, in deze zaak dus in België, vindt plaats door rechtstreekse toezending van die dagvaarding over de post. Nu de verdachte in de BRP was ingeschreven op een adres in België, de postcode daarvan deel uitmaakt en de akte van uitreiking niet inhoudt dat de toezending aan het adres in België heeft plaatsgevonden met vermelding van de van dat adres deel uitmakende postcode, is het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, niet zonder meer begrijpelijk.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
Conclusie 01‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Betekeningsperikelen. Dagvaarding is toegezonden aan het van verdachte bekende (inschrijf)adres in België. Ontbreekt de postcode en, zo ja, is dat van belang? Volgens AG is de appeldagvaarding rechtsgeldig aan verdachte betekend. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04250
Zitting 1 februari 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 3 december 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “bedreiging met brandstichting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 16 december 2016 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven.
- 2.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel en de bespreking daarvan
3. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting van het hof rechtsgeldig aan de verdachte is betekend, althans dat het hof er geen blijk van heeft doen geven te hebben onderzocht in hoeverre de onjuiste adressering aan de aanname dat de dagvaarding daadwerkelijk is bezorgd aan het adres waarnaar deze is verzonden in de weg staat, zodat het onderzoek ter terechtzitting en het arrest nietig zijn.
De van belang zijnde gedingstukken
4. Onder de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevinden zich, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende stukken:
(i) een akte instellen hoger beroep, inhoudende dat op 11 februari 2020 door de verdachte ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis van de politierechter in die rechtbank, locatie 's-Hertogenbosch, d.d. 24 mei 2019. Op deze akte staat vermeld dat de verdachte woonachtig is in België, op het adres [a-straat 1]1.te [plaats];
(ii) een grievenformulier hoger beroep (aangehecht aan de akte instellen hoger beroep), waarop de verdachte onder meer heeft aangegeven niet ter terechtzitting in eerste aanleg aanwezig te zijn geweest omdat hij geen uitnodiging heeft gekregen. Op dat formulier staat onder zijn naam “Wonende te Barcelona onbekend Spanje”, hetgeen met pen is doorgekruist;
(iii) een dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen ter terechtzitting van het hof op 3 december 2020 om 14:30 uur. Vermeld staat dat de verdachte wonende is te [plaats] (België), op het adres [a-straat 1];
(iv) een informatiestaat SKDB betreffende de verdachte van 15 oktober 2020, waarop staat vermeld dat de verdachte met ingang van 8 oktober 2019 als “huidig” BRP-adres heeft: “[a-straat 1], [postcode] [plaats], België”. Voorts staat genoteerd dat de verdachte niet gedetineerd is en (sinds 19 april 2016) als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [b-straat 1] te [plaats] heeft;
(v) een akte van uitreiking met als adres [a-straat 1] [plaats] (België). Deze akte houdt in dat de dagvaarding van de verdachte om op 3 december 2020 (14:30 uur) ter terechtzitting te verschijnen, op 15 oktober 2020 is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie en dat de gerechtelijke brief is verzonden naar het op de akte vermelde adres in het buitenland.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 3 december 2020 houdt, voor zover hier relevant, het volgende in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [plaats] (België),[a-straat 1],
is -hoewel behoorlijk gedagvaard- niet verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte wordt voortgezet.”
Het juridisch kader
6. In de voorliggende zaak was ten tijde van de verzending van de dagvaarding in hoger beroep art. 588, tweede lid, (oud) Sv nog van toepassing. Dit artikel is per 1 januari 2020 vervallen met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82). De uitreiking van een gerechtelijke mededeling als de onderhavige is thans geregeld in art. 36e, eerste lid, Sv.
7. Ingevolge art. 588, tweede lid, (oud) Sv diende de uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend was, te geschieden door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing was, met inachtneming van dat verdrag.2.Te dien aanzien blijkt uit het overzichtsarrest van HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken (rov. 3.19-3.22 en 3.34) nog het volgende.3.Doet zich de mogelijkheid van rechtstreekse toezending van de dagvaarding aan de verdachte voor, zoals in casu, dan geldt dat zij in de regel kan geschieden als gewone brief over de post; door de toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend.4.Indien sprake is van tussenkomst van de bevoegde autoriteit of instantie, dan behoeft uit de stukken slechts te blijken dat deze is ingeroepen, doch niet dat aan het gedane verzoek is voldaan. Wordt van die kant bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, dan kan deze uitreiking als betekening in persoon worden aangemerkt zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken. Het voorgaande is alleen anders indien een door Nederland aangegane verdragsverplichting jegens de Staat waar naartoe de dagvaarding moet worden verstuurd, zich daartegen verzet. Indien aannemelijk is dat bij de toezending van de dagvaarding aan de verdachte wiens buitenlandse adres bekend is, de ter zake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd, dan wel dat de buitenlandse autoriteit of instantie geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek, behoort de rechter het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde het verzuim te doen herstellen. Beijers merkt nog op dat, hoewel de wet deze eis niet stelt, het aanbeveling verdient dat het openbaar ministerie in de akte van uitreiking melding maakt van de verzending teneinde de naleving van art. 588, tweede lid, (oud) Sv controleerbaar te maken.5.
8. België is partij bij het Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken (ERV).6.Art. 16, eerste lid, van dat aanvullend protocol bepaalt dat de bevoegde rechterlijke autoriteiten van een Partij gerechtelijke stukken en rechterlijke uitspraken rechtstreeks per post kunnen toezenden aan personen die zich op het grondgebied van een andere Partij bevinden. Art. 5, eerste lid, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, waaronder België en Nederland, gesloten te Brussel op 29 mei 20007.(EU-Rechtshulpovereenkomst), schrijft in zoveel woorden voor dat poststukken die bestemd zijn voor personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden in beginsel rechtstreeks per post worden verzonden. Dit is blijkens het bepaalde in het tweede lid enkel anders indien: (a) het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is; (b) het toepasselijke procesrecht van de verzoekende lidstaat een ander bewijs dan het via de postdiensten verkrijgbare bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde verlangt; (c) het stuk niet per post kon worden bezorgd; of d) de verzoekende lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zal blijven of niet toereikend zal zijn.
9. Art. 31 van het Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (BUV) stelde een striktere eis, namelijk dat verdachten, getuigen en deskundigen uitsluitend konden worden gedagvaard door bemiddeling van het openbaar ministerie waar de geadresseerde zijn woon- of verblijfplaats had. Sinds de ratificatie van het EU-rechtshulpverdrag heeft die bepaling uit het BUV geen betekenis meer.8.De rechtspraak van de Hoge Raad bevestigt dat een dagvaarding op grond van art. 5, eerste lid, EU-Rechtshulpovereenkomst rechtstreeks kan worden toegezonden aan, toegespitst op het voorliggende geval, een in België woonachtige verdachte.9.
10. Op grond van art. 278, eerste lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, dient de feitenrechter de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding te onderzoeken ingeval de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen. In beginsel behoeft de rechter zich op grond van art. 349, eerste lid, Sv j° art 358, eerste lid, Sv over de vraag naar de geldigheid van de dagvaarding in zijn uitspraak slechts uit te laten indien hij de dagvaarding nietig verklaart.
Bespreking van het middel
11. Uit de in randnummer 4 vermelde stukken kan worden opgemaakt dat de verdachte ten tijde van het betekenen van de dagvaarding in hoger beroep niet was gedetineerd en dat van hem geen feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was, maar wel dat hij ingeschreven stond op een adres in België.
12. In de toelichting op het middel wordt (terecht) opgemerkt dat in deze zaak er niet voor is gekozen om de dagvaarding door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie te laten uitreiken, noch om de dagvaarding per aangetekende post te versturen. De dagvaarding is, zoals ook de stellers van het middel vaststellen, per gewone post verstuurd naar het van de verdachte in België bekende en door hem in de akte instellen hoger beroep opgegeven adres. De stellers van het middel voeren aan dat de adressering in casu echter ten onrechte niet de vereiste postcode vermeldt en dat daarom niet is voldaan aan de uit art. 588 Sv volgende eisen, zodat het hof ten onrechte de dagvaarding niet nietig heeft verklaard, dan wel ten onrechte niet heeft doen blijken te hebben onderzocht in hoeverre de “onjuiste adressering” in de weg staat aan de aanname dat de dagvaarding daadwerkelijk bezorgd is aan het bestemde adres.
13. Ik volg de stellers van het middel daarin niet. Kennelijk gaan de stellers van het middel ervan uit dat, nu in de in randnummer 4 ad (v) aangehaalde akte van uitreiking geen postcode is vermeld bij het adres “[a-straat 1] [plaats] (Belgie)”, de verzending heeft plaatsgevonden zonder vermelding van die postcode.10.Op basis van de stukken van het geding kan die gevolgtrekking echter niet worden gemaakt.11.In zoverre mist de klacht mijns inziens feitelijke grondslag.
14. Overigens meen ik dat de stellers van het middel met hun klacht, voor zover zij daarmee tot vertrekpunt hebben genomen dat in verband met de juiste betekening van de dagvaarding in het buitenland slechts van een correcte adressering gesproken kan worden ingeval deze tevens is voorzien van een postcode, in zijn algemeenheid een eis stellen, die de wet niet kent. Maar ook als moet worden aangenomen dat een adressering zonder postcode rechtens niet geheel correct is, lijkt het mij aannemelijk dat bij enkel een vermelding van straatnaam met huisnummer en woonplaats in België, bij de Belgische postdienst geen twijfel zal rijzen over welk adres bedoeld is en dat de post zonder problemen zal worden bezorgd op het adres van bestemming.12.Daarbij zij nog opgemerkt, dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat het poststuk, met daarin de genoemde dagvaarding, als onbestelbaar retour is gekomen. Het hof behoefde naar mijn inzicht er dan ook geen blijk van te geven te hebben onderzocht of de dagvaarding daadwerkelijk bezorgd is aan het Belgische adres waarnaar deze is verzonden.
Slotsom
15. Het middel faalt.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2022
De toevoeging dat bij de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen rekening dient te worden gehouden met toepasselijke verdragen, is sinds 2004 in de wet opgenomen; zie de Wet van 18 maart 2004 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Wet politieregisters en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met het oog op de uitvoering van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, Stb. 2004, 107.
Recentelijk herhaald in HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1833 (rov. 2.3.2).
Herhaald in bijvoorbeeld HR 20 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY3496.
Zie A. Beijer, in Melai/Klip e.a., Wetboek van Strafvordering, internationaal en interregionaal deel (IISS), ‘III.6.2.3.2 Wijze van kennisgeving indien het adres bekend is’ (online, actueel t/m 01 september 2013), onder verwijzing naar HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt Schalken en J.M. Reijntjes, De dagvaarding in strafzaken, Deventer: Kluwer 2011, p. 51.
Trb. 2008, 157.
Trb. 2000, 96.
A. Beijer, in Melai/Klip e.a., Wetboek van Strafvordering, internationaal en interregionaal deel (IISS), ‘III.6.5.7 Benelux-verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken (BUV)’ en ‘III.6.5.8.4 Verhouding tot andere rechtshulpverdragen’ (online, actueel t/m 1 september 2013). Vgl. ook C.M. Pelser, in: T&C Strafvordering, dertiende druk 2019, art. 588, aant. 7 onder c.
HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4491. Zie voorts HR 27 maart 1990, DD 90.272.
Gebruikelijk is dat een adres in België uit een straatnaam, huisnummer, (viercijferige) postcode en plaatsnaam bestaat. Zie de website van de Europese Unie (Publicatiebureau — Interinstitutionele schrijfwijzer — 9.1.4. Adressen in de lidstaten: schrijfwijze en voorbeelden (europa.eu) en Publicatiebureau — Interinstitutionele schrijfwijzer — 9.1.5. Adressen in de lidstaten: bijzondere kenmerken (europa.eu)).
Gelet op de omstandigheid dat in de informatiestaat SKDB (zie randnummer 4 ad (iv)) wel melding wordt gemaakt van de postcode ([postcode]), is goed denkbaar dat de dagvaarding met vermelding van de postcode naar het bedoelde adres in België (per post) is verzonden.
Ik wijs er daarbij op dat [plaats] allerminst een wereldstad met een imposant aantal straten is. Voorts noem ik hier de conclusies van mijn voormalige ambtgenoten Knigge en Jörg voorafgaand aan HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1152 (randnummer 3.6) respectievelijk HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2793 (randnummer 5).
Beroepschrift 30‑04‑2021
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 20/04250
Betekening aanzegging: 9 maart 2021
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats] ([land]),
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker
dossiernummer: D20200420
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 3 december 2020, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk. Tevens heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de dagvaarding in hoger beroep per gewone post is verzonden naar het adres ‘[a-land], [a-straat 01], [plaats]’.
Nu de dagvaarding i.c. weliswaar per gewone post is verstuurd maar de adressering ten onrechte niet de vereiste postcode vermeldt is niet voldaan aan de uit art. 588 Sv volgende eisen, zodat het hof ten onrechte de dagvaarding niet nietig heeft verklaard. Dit leidt ertoe dat het uit het arrest (impliciet) blijkende oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig betekend is, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, zodat de Hoge Raad alsnog de dagvaarding nietig zal moeten verklaren en (dientengevolge) het arrest moet worden vernietigd, althans dat het hof ten onrechte niet heeft doen blijken te hebben onderzocht in hoeverre de onjuiste adressering aan de aanname dat de dagvaarding daadwerkelijk is bezorgd aan het adres waarnaar deze is verzonden in de weg staat, zodat het onderzoek ter terechtzitting en het arrest nietig zijn.
Toelichting
1.1
Verdachte is in eerste aanleg bij vonnis van 24 mei 2019 bij verstek veroordeeld. Op 11 februari 2020 heeft de verdachte daartegen hoger beroep ingesteld. In de akte is als adres opgegeven:
‘[a-land], [a-straat 01], [plaats]’. Verdachte is in hoger beroep niet verschenen, waarbij het hof impliciet heeft geoordeeld heeft dat de dagvaarding geldig is betekend en (vervolgens) verstek heeft verleend tegen de verdachte. Uit de opgevraagde betekeningstukken blijkt dat de dagvaarding verstuurd is naar het adres: ‘[a-straat 02], [plaats]([a-land])’. Uit de bijgevoegde ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ d.d. 15 oktober 2020 blijkt dat verdachte sedert 8 oktober 2019 (als ‘niet-ingezetene’) ingeschreven staat op het adres: [a-straat 02], [postcode] [plaats], [a-land]. Hieruit volgt dat de dagvaarding kennelijk verstuurd is zonder vermelding van de vereiste postcode.
1.2
De in de art. 585–589 Sv neergelegde regeling met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken — waaronder dagvaardingen en oproepingen — met de uitvoering waarvan het Openbaar Ministerie is belast, strekt ertoe te verzekeren dat degene voor wie een dergelijke gerechtelijke mededeling is bestemd — in de regel de verdachte — daarvan zo enigszins mogelijk op de hoogte komt. Die bepalingen strekken dus mede ter bevordering van de effectuering van het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.1. Het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht heeft ook uitdrukking gevonden in art. 14, derde lid aanhef en onder d, IVBPR. Doel en strekking van art. 6 EVRM brengen mee dat bedoeld recht moet worden geacht ook besloten te liggen in die verdragsbepaling.2. Art. 588 lid 2 Sv bepaalt onder meer dat uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, door toezending van de mededeling door het Openbaar Ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag geschiedt. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken. Voor tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie is onder meer aanleiding als het twijfelachtig is of een verdachte in het buitenland woont op het door hem opgegeven adres.3. Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel bijvoorbeeld plaats te hebben in de gevallen waarin het adres van de verdachte in het buitenland bekend is, en hetzij blijkt dat bij de toezending van de dagvaarding aan de verdachte de ter zake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd, hetzij het ernstige vermoeden bestaat dat de buitenlandse autoriteit of instantie geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek tot uitreiking van de dagvaarding. In die gevallen dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat het desbetreffende verzuim wordt hersteld, dan wel de gedetineerde verdachte alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn.4. In hoger beroep dient onder meer de geldigheid van de appeldagvaarding te worden onderzocht.5. Dat de dagvaarding in zaken waarin verstek wordt verleend rechtsgeldig is betekend, moet rechtstreeks uit de stukken kunnen volgen. Is dat het geval dan behoeft het oordeel van de rechter dat de dagvaarding geldig is betekend, geen motivering. Motivering van dat oordeel is dus alleen vereist hetzij ter weerlegging van een door of namens de verdachte gevoerd verweer, hetzij ter ontzenuwing van het uit de stukken van het geding rijzende ernstige vermoeden dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend.6.
1.3
Uit de betekeningsstukken blijkt dat de appeldagvaarding per gewone post is verstuurd naar de — in [a-land] woonachtige — verdachte. Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat aangetekende verzending naar een adres in [a-land] op grond van artikel 5 lid 1 EU-rechtshulpovereenkomst niet is vereist7., hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 30 lid 1 van het Benelux-verdrag en het Gemeenschappelijk Commentaar op het verdrag.8.
1.4
Artikel 34 van het (Belgische) Koninklijk Besluit houdende reglementering van de postdienst van 24 april 2014 vermeldt:
- Ԥ 1.
Voor zover het postadres dat werd vermeld door de afzender duidelijk en zonder opzoekingswerk overeenstemt met een bezorgingsadres, worden de postzendingen uitgereikt op het aangegeven adres behalve wanneer de postzendingen op verzoek van de geadresseerde worden uitgereikt op een ander adres in het kader van diensten voor adresveranderingen en bewaring van postzendingen.
- § 2.
Wordt beschouwd als een postadres dat duidelijk en zonder opzoekingswerk overeenstemt met een bezorgingsadres, op voorwaarde dat het wordt herkend door de aanbieder van de universele dienst, het geheel van data verstrekt door de afzender, bestaande uit en beperkt tot:
- 1o.
Voor alle zendingen gericht aan een bestemming in [a-land] , behalve de zendingen gericht aan postbussen :
- .
Een regel met de straatnaam, samengesteld uit het type weg en de naam van de weg, voor zover deze bestaan het nummer van het gebouw en het nummer van de bus, voorafgegaan door de vermelding ‘boîte ’, ‘ bte ’, ‘ bus ’ of ‘ box ’, voor de gebouwen die verscheidene brievenbussen tellen; en
- .
Een regel met de postcode, samengesteld uit 4 cijfers gevolgd door de naam van de gemeente.
()
- § 3.
Wanneer het vermelde postadres niet duidelijk en zonder opzoeking overeenstemt met een besteladres, zal de universeledienstaanbieder de mogelijkheid hebben om een bezorgingsadres op basis van elementen op de zending te bepalen en de zending te bezorgen op dat adres.’
1.5
Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat er in deze zaak voor gekozen is om de dagvaarding niet door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie te laten uitreiken. Ook is er niet voor gekozen de dagvaarding per aangetekende post te versturen, maar op de voor de Nederlandse autoriteiten minst kostbare wijze, te weten per gewone post, waardoor Nederland kennelijk het risico van een niet of niet tijdige bezorging voor lief heeft genomen vanwege kostenbesparing. Nu de dagvaarding i.c. weliswaar per gewone post is verstuurd maar de adressering ten onrechte niet de vereiste postcode vermeldt is niet voldaan aan de uit art. 588 Sv volgende eisen, zodat het hof ten onrechte de dagvaarding niet nietig heeft verklaard. De omstandigheid dat de Belgische post in geval van het ontbreken van een postcode (slechts) de mogelijkheid heeft om op basis van elementen op de zending te bepalen en te bezorgen is immers onvoldoende, gelet op het belang van verdachte aanwezig te zijn ter terechtzitting en de daaruit voortvloeiende betekeningseisen. Dit leidt ertoe dat het uit het arrest (impliciet) blijkende oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig betekend is, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt zodat de Hoge Raad alsnog de dagvaarding nietig zal moeten verklaren en (dientengevolge) het arrest moet worden vernietigd, althans dat het hof ten onrechte niet heeft doen blijken te hebben onderzocht in hoeverre de onjuiste adressering aan de aanname dat de dagvaarding daadwerkelijk bezorgd is aan het adres waarnaar deze is verzonden in de weg staat, zodat het onderzoek ter terechtzitting en het arrest nietig zijn.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 30 april 2021
Advocaten
R.J. Baumgardt
P. van Dongen
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 30‑04‑2021
R.o.v. 3.1. HR 12 maart 2002, 2002/31, m.nt. T.M. Schalken.
R.o.v. 3.3. van het in noot 1 genoemde arrest.
HR 16 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:A00068.
R.o.v, 3.34 van het in noot 1 genoemde arrest.
R.o.v. 3.28. van het n noot 1 genoemde arrest.
R.o.v. 3.30. van het in noot 1 genoemde arrest.
O.m. HR 13 februari 1990, DD 90.272 alsmede HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4491.
Trb. 1964, 108, zie C.M. Pelser, T&C Strafvordering, art. 588, aant. 7.