Hof Den Haag, 24-07-2013, nr. BK-12/00764
ECLI:NL:GHDHA:2013:3180
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-07-2013
- Zaaknummer
BK-12/00764
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:3180, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑07‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. De door belanghebbende overgemaakte bedragen aan de stichtingen zijn geen aftrekbare giften in de zin van de Wet IB 2001. De aanslag is naar een juist bedrag vastgesteld. Belanghebbendes beroep op zowel het vertrouwensbeginsel als het gelijkheidsbeginsel faalt.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00764
Uitspraak d.d. 24 juli 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de rechtbank ʼs-Gravenhage (thans rechtbank Den Haag) van 20 september 2012, nummer AWB 12/3651, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.695. Daarbij heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag € 167 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Van belanghebbende is een griffierecht geheven van € 115. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
12 juni 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Het Hof gaat in hoger beroep uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, opgenomen onder 1 tot en met 4 van haar uitspraak, waarbij de rechtbank belanghebbende als ”eiser” en de Inspecteur als ”verweerder” heeft aangeduid:
”1. Eiser is geboren op [dag en maand] 1943 en is ongehuwd. In 2008 genoot hij inkomsten uit pension van
€ 35.900.
2.
Bij notariële akte van 15 maart 2007 (hierna: de akte) heeft eiser zich verplicht tot het doen van schenkingen aan de vereniging [A] (hierna: [A]) en aan de volgende stichtingen: Stichting [B] (hierna: [B]), Stichting [C] (hierna: [C]), Stichting [D] (hierna: [D]), Stichting [E] (hierna: [E]) en Stichting [F] (hierna: [F]). Volgens de akte moeten de schenkingen jaarlijks plaatsvinden en bedragen de schenkingen aan [A], [B] en [C] € 50 per jaar, die aan [D] € 5.000 per jaar en die aan [E] en [F] € 2.500 per jaar.
3.
Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 een bedrag van € 10.150 aan periodieke giften in aftrek gebracht, als mede een bedrag van € 2.7.83 wegens ziektekosten en andere buitengewone uitgaven.
4.
Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de giften niet in aftrek toegelaten en de aanslag voor 2008 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.695. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of door belanghebbende overgemaakte bedragen aan de stichtingen aftrekbare giften zijn in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) hetgeen belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat:
(i) de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door voor het onderhavige jaar de stichting [D] niet als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) aan te merken terwijl de stichting voor de jaren 2001 tot en met 2007 wel als zodanig is aangemerkt. Hij verwijst hierbij naar de hierover gevoerde gerechtelijke procedures bij de rechtbank en het Hof. De Hoge Raad heeft voorts in een procedure betreffende eerdere jaren te kennen gegeven dat giften aan deze stichting aftrekbaar zijn;
(ii) alle stichtingen zijn aan te merken als sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s);
(iii) het niet in aftrek toelaten van de giften ongelijke behandeling levert en discriminatie ten opzichte van soortgelijke instellingen, bijvoorbeeld [G].
4.3. De Inspecteur heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de stichtingen geen ANBI’s zijn en dat de giften aan deze stichtingen daarom niet aftrekbaar zijn. Ook betoogt hij dat van schending van het vertrouwensbeginsel geen sprake is.
4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.545.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6.
De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep nog van belang - overwogen, waarbij belanghebbende als ”eiser” en de Inspecteur als ”verweerder” is aangeduid:
” 7. Artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) luidt:
“Aftrekbare giften zijn:
- a.
. periodieke giften;
- b.
. andere giften.”
8.
Artikel 6.33 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
. giften: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat;
- b.
. instellingen: door de inspecteur als zodanig aangemerkte (…) instellingen (…), indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden;
- c.
. (…)
2.
Het aanmerken als een instelling bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, eerste gedeelte, geschiedt op verzoek van de desbetreffende instelling. (…)”.
Artikel 6.35 van de Wet IB 2001 luidt:
“Andere giften zijn giften aan instellingen.”
Sinds 1 januari 2008 geldt op grond van artikel 6.35 in samenhang met artikel 6.32 tot en met 6.33 van de Wet IB 2001 als voorwaarde voor de aftrek van in een bepaald jaar aan een instelling gedane giften dat deze instelling voor de aanvang van het jaar bij beschikking als ANBI is aangemerkt. In bepaalde uitzonderingssituaties kan een instelling op de voet van artikel 41a, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) met terugwerkende kracht als een ANBI worden aangemerkt.
9.
Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat de stichtingen voor aanvang van 2008 bij beschikking als ANBI zijn aangemerkt en als zodanig stonden geregistreerd. Derhalve is geen sprake van een gift aan een als zodanig door de verweerder aangemerkte instelling.
Anders dan eiser kennelijk meent, is verweerder niet bevoegd om deze wettelijke bepaling ter zijde te schuiven. Dat, zoals eiser stelt, de wettelijke regeling ten aanzien van hem onredelijk uitwerkt, maakt dit niet anders. Het is de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen immers niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van wettelijke bepalingen te beoordelen.
Eiser heeft eerst ter zitting gesteld dat het niet in aftrek toestaan van de opgevoerde giftenaftrek een verboden discriminatie oplevert. Eiser heeft desgevraagd deze stelling niet nader onderbouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hiervoor genoemde wettelijke systematiek in strijd met het discriminatieverbod als bedoeld in artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR.
Uit de eerdere uitspraken van de rechtbank en het Gerechtshof blijkt niet dat de onderwerpelijke giften voldoen aan de voorwaarde zoals dit sinds januari 2008 gelden.De giften aan [A], [B] en [C], komen niet voor aftrek in aanmerking omdat die niet in dat jaar zijn gedaan.Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de eiser opgevoerde giftenaftrek voor het jaar 2008 terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
10.
Ingevolge artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt heffingsrente in rekening gebracht indien een aanslag inkomstenbelasting wordt opgelegd. Daarbij is verweerder echter gebonden aan het zorgvuldigheidsbeginsel. Nu verweerder binnen drie maanden na de aangifte van eiser een voorlopige aanslag conform de aangifte heeft opgelegd, is de in rekening gebrachte heffingsrente niet te wijten aan onzorgvuldigheid van de zijde van verweerder. De heffingsrente is derhalve terecht in rekening gebracht.
11.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de door belanghebbende overgemaakte bedragen aan de stichtingen geen aftrekbare giften zijn in de zin van de Wet IB 2001 en dat de aanslag naar een juist bedrag is vastgesteld. Het Hof neemt dit oordeel over en maakt de daartoe gebezigde gronden, vermeld in rechtsoverwegingen 7 tot en met 9, tot de zijne. In hoger beroep heeft belanghebbende geen andere of nieuwe gronden aangevoerd die het Hof tot een ander oordeel leiden. Het Hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking.
7.2. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling voor de jaren 2001 tot en met 2007 op basis van de in die jaren geldende wetgeving het standpunt ingenomen dat de stichting [D] een ANBI is. Op basis van de voor het jaar 2008 aangescherpte regels voor de toekenning van de giftenaftrek heeft hij zich op het juiste standpunt gesteld dat de Stichting [D] niet kwalificeert als ANBI. Deze juiste wetstoepassing kan alleen opzij worden gezet indien de door de Inspecteur voor de eerdere jaren ingenomen standpunt het in rechte te beschermen vertrouwen bij belanghebbende heeft gewekt dat ook voor het onderhavige jaar, de stichting een ANBI is. Het Hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
7.3.1. De Inspecteur heeft voor de jaren 2006 en 2007 in een procedure bij de rechtbank het standpunt ingenomen dat de stichting [D] een ANBI is. Hij heeft in hoger beroep (zie onderdeel 7.1 van de uitspraak van 23 augustus 2011 van het Hof Den Haag met nummers BK-10/00659, BK 10/00660, BK-10/00668 en BK-10/00669) afstand genomen van dit standpunt en verklaard dat de stichting [D] niet kwalificeert als ANBI doch dat hij het bij de rechtbank ingenomen standpunt voor de jaren 2006 en 2007 handhaaft. Voorts heeft de Inspecteur in deze procedure uitdrukkelijk verklaard dat hij voor de latere jaren het standpunt inneemt dat de Stichting [D] geen ANBI is. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is deze verklaring als volgt weergegeven:
”Ik (Hof: de Inspecteur) ben van mening dat de stichting [D] niet als ANBI kwalificeert. Voor deze procedures zal ik echter mijn eerder ingenomen standpunt dat de Stichting [D] wel een ANBI is, handhaven. Ik kom dus terug op mijn eerdere wijziging van standpunt. Voor latere jaren neem ik echter het standpunt in dat van een ANBI geen sprake is. ”
7.3.2. Het Hof is van oordeel dat met het vorenstaande de Inspecteur zijn andersluidend standpunt duidelijk kenbaar heeft gemaakt aan belanghebbende en voor het jaar 2008 daarom niet gebonden is aan het door hem in de eerdere jaren ingenomen standpunt, mogelijkerwijs gewekte vertrouwen. Belanghebbende heeft voorts zijn stelling dat de Hoge Raad bij hem te honoreren vertrouwen heeft gewekt omtrent de toepassing van de giftenaftrek niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
7.4. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel omdat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur zijn beroep niet feitelijk heeft onderbouwd. Voorts kan de stelling dat de stichtingen kwalificeren als SSBI hem niet baten. De wetgeving dienaangaande was in het onderhavige jaar niet van kracht en bovendien zijn giften aan SSBI’s niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.
7.5. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist zoals hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, W.M.G. Visser en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op
24 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- -
de naam en het adres van de indiener;
- -
de dagtekening;
- -
de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- -
de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.