Rb. 's-Gravenhage, 17-12-2002, nr. AWB 02/12057 BEPTDN
ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2232
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
17-12-2002
- Zaaknummer
AWB 02/12057 BEPTDN
- LJN
AF2232
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2232, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 17‑12‑2002; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Verzetvonnis: ECLI:NL:RBSGR:2004:AR5322
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2003:AH9895
- Vindplaatsen
JV 2003/87
RV20020021 met annotatie van Vermeulen B.P. Ben
Uitspraak 17‑12‑2002
Inhoudsindicatie
Turkije / PKK / artikel 1F VSV. Eiseres, afkomstig uit Turkije, heeft een asielaanvraag ingediend. Zij is lid geweest van het Centraal comité en de Presidentiële Raad van de PKK. De asielaanvraag is afgewezen. Daarbij heeft verweerder artikel 1F Vluchtelingenverdrag (VSV) tegengeworpen. Op basis van de verklaringen van eiseres, op de zaak toegespitste informatie van de minister van Buitenlandse Zaken en algemene informatie over de situatie in Turkije heeft verweerder geconcludeerd dat ten aanzien van eiseres moet worden aangenomen dat zij misdrijven tegen de menselijkheid (of andere misdrijven in de zin van artikel 1F VSV) heeft begaan of mogelijk heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van eiseres ernstige redenen bestaan om ervan uit te gaan dat zij (bijvoorbeeld) misdrijven tegen de menselijkheid heeft begaan. De rechtbank stelt voorop dat artikel 1F VSV restrictief moet worden uitgelegd. Volgens vaste jurisprudentie moet aan de motivering in dergelijke zaken hoge eisen worden gesteld. Aan deze eisen is niet voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de verklaringen van eiseres noch uit de functies die zij binnen de PKK heeft vervuld worden afgeleid dat zij misdrijven tegen de menselijkheid heeft begaan of mogelijk gemaakt. Verder heeft eiseres de individuele ambtsberichten gemotiveerd bestreden. Voor de rechtbank staat de inhoudelijke juistheid van deze ambtsberichten niet langer buiten kijf. Daarbij heeft de rechtbank onder andere de inhoud laten meewegen van de op verzoek van eiseres uitgebrachte deskundigenrapporten. Beroep gegrond. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Zie ook persbericht rechtbank Amsterdam d.d. 17 december 2002
Partij(en)
Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/12057 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1961, van Turkse nationaliteit, verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle, eiseres,
gemachtigden: mr. M.F. Wijngaarden en mr. L. Zegveld, advocaten te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
- 1.
Op 27 september 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 29 november 2001 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brieven van 19 december 2001 en 9 januari 2002 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 15 januari 2002 als gewijzigd bij brief van 17 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- 2.
Bij beroepschrift van 11 februari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 12 april 2002 en aangevuld bij brieven van 27 augustus 2002, 11 juli 2002 en 12 september 2002. Op 19 juli 2002 en 7 november 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 3 oktober 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij brieven van 8 oktober 2002 en 1 november 2002 heeft eiseres haar standpunt nog nader onderbouwd.
- 3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig mevrouw Sedev Çihangir en de heer Elgun Helbest, als tolken in de Turkse taal.
II. FEITEN
- 1.
Eiseres is blijkens het bestreden besluit op grond van artikel 3.112 eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 niet in de gelegenheid gesteld aanvullingen en correcties in te dienen op de rapporten van het nader en het aanvullend gehoor (hierna: NG en AG).
- 2.1.
Er zijn in de onderhavige zaak drie individuele ambtsberichten uitgebracht, waarvan het derde ziet op de mogelijkheid eiseres - onder omstandigheden - naar Iran te verwijderen. De inhoud van de eerste twee zal hierna kort worden weergegeven.
Het ambtsbericht van 7 november 2001, gebaseerd op een codebericht uit Ankara van 2 november 2001 behelst onder meer het volgende.
Aannemelijk tot zeer waarschijnlijk is dat eiseres B is, het negende lid van de Presidentiële Raad (PR) van de organisatie die tot april 2002 PKK was genaamd (en in deze uitspraak verder ook als zodanig zal worden aangeduid), en sindsdien KADEK heet. Niet kan worden bevestigd dat zij deel heeft uitgemaakt van het Centraal Comité (CC). Verder is eiseres voorzitster geweest van de Partiya Yinen Azad (PJA), partij van vrije vrouwen, de vrouwenafdeling van de PKK. De PJA richt zich in eerste instantie op de bewustwording van de Koerdische vrouwen. Directe verbanden tussen de PJA en militaire activiteiten en terroristische aanslagen van de PKK zijn niet aangetoond. De militaire achtergrond van eiseres kan niet worden bevestigd. Uit het feit dat eiseres in Libanon en Syrië in opleidingskampen heeft verbleven kan worden afgeleid dat zij een militaire motivatie, dan wel het oogmerk om geweld te gebruiken, had.
Het is uitgesloten te achten dat leden van het CC en de PR in die organen konden worden gekozen zonder dat zij hun ideologische en militaire loyaliteit hadden bewezen. Eiseres moet bepaalde militaire activiteiten hebben ontplooid, op grond waarvan zij zich een zodanige positie binnen de PKK had verworven dat zij 'verkiesbaar' was.
Voorts worden algemene aspecten van de gewapende strijd tussen de PKK en het Turkse leger beschreven, waarbij een aantal incidenten wordt genoemd. Het kamp waar eiseres verbleef, Haftanin, is regelmatig aangevallen. Het kamp was ingericht om terroristische activiteiten in ZO-Turkije, niet zelden met burgerslachtoffers als gevolg, te coördineren en te begeleiden.
De beweringen van eiseres dat de rol van de vrouwen bij de gevechtshandelingen uitsluitend verdedigend zou zijn, zijn onjuist. Talloze voorbeelden zijn bekend van het actief inzetten van vrouwen. PKK-leider Öcalan heeft altijd veel waarde gehecht aan de inzet van vrouwen. Vanuit het marxistisch-leninistisch gedachtegoed van de PKK was de volledige gelijkstelling van man en vrouw een van de basisbeginselen. Ook de inzet bij gevechtshandelingen vormde daarbij een belangrijk aspect. Er zijn trainingsvideo’s van de PKK waarop de trainingen van vrouwen zijn vastgelegd. Dat vrouwen zich altijd terugtrokken bij gewapende confrontaties kan derhalve worden tegengesproken.
Op grond van haar gestelde achtergrond (lid van het CC en van de PR) kan eiseres geacht worden een zodanige invloed te hebben (gehad) op het besluitvormingsproces binnen de PKK dat de terroristische activiteiten waaraan de partij zich heeft schuldig gemaakt ook aan haar zijn toe te rekenen.
- 2.2.
Het ambtsbericht van 26 november 2001 behelst onder meer het volgende. Eiseres trad in 1987 toe tot de PKK. In 1990 belandde zij in Syrië, alwaar zij een opleiding van de partij ontving. In 1991 werd eiseres ingezet in Noord-Irak. Zij geldt als gewelddadig en volkomen loyaal aan het beleid van de partij, met name ook in de jaren negentig toen de PKK een harde lijn volgde. In 1992 is eiseres verantwoordelijk geworden voor een vrouweneenheid in Botan. In 1995 is eiseres in het CC van de PKK gekozen. In 1995 leidde zij een eenheid van 50 personen. In 1996 leidde zij een aanzienlijk grotere eenheid. Zij leidde commando-acties in Botan, Haftanin en Metina. Zij selecteerde persoonlijke nieuwe rekruten en leidde deze op voor met name zelfmoordacties. Zij was hierbij bijzonder actief. Ook was eiseres verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van door de partij opgelegde straffen, waaronder liquidaties, aan onder meer PKK-afvalligen. Ook in strategisch- militair opzicht was zij belangrijk voor de PKK. Zij nam actief deel aan de militaire planning. Zij was van midden 1995 tot en met midden 1996 weer woonachtig in Damascus, in hetzelfde huis als Öcalan. Eind 1997 raakte eiseres uit de gratie van de PKK-leiding en werd zij ontheven van haar functies. In 1999 is zij gerehabiliteerd en weer als militair leidster ingezet.
- 3.
Voorts bevinden zich in het dossier stukken betreffende asielaanvragen van eiseres in Duitsland van 1980 respectievelijk 1986.
- 4.
Bij schrijven van 30 augustus 2002 heeft de rechtbank de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht om toezending van de onderliggende stukken behorende bij de individuele ambtsberichten van 7 en 26 november 2001 (DPV/AM-746509).
Bij brief van 2 september 2002 heeft deze Minister de betreffende stukken aan de rechtbank doen toekomen, waarbij die Minister zich heeft beroepen op het bepaalde in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb. De Minister meent dat gewichtige redenen rechtvaardigen dat kennisneming van bepaalde gedeelten van de onderliggende stukken van het ambtsbericht van 7 november 2001, en kennisneming van alle onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan het ambtsbericht van 26 november 2001, tot de rechtbank beperkt dient te blijven.
- 5.
Bij beslissing van 9 september 2002 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van (de hiervoor onder 4 bedoelde gedeelten) van de onderliggende stukken gerechtvaardigd is.
- 6.
Eiseres heeft bij brief van 8 oktober 2002 medegedeeld de rechtbank vooralsnog geen toestemming te verlenen om mede op basis van de vertrouwelijke (passages in de) documenten uitspraak te doen.
Ter zitting is namens eiseres meegedeeld dat dit standpunt is gehandhaafd.
- 7.
Eiseres heeft in beroep onder meer de volgende rapportages overgelegd:
- -
een rapport van 11 juli 2002, inzake A en de PKK van prof. dr. E.J. Zürcher, hoogleraar Turkse talen en culturen, verbonden aan de Universiteit Leiden;
- -
een rapport van juli 2002, getiteld "de Turkse staat en de Koerden: een lange geschiedenis van ontkenning en onderdrukking" van drs. R.E. Soeterik, antropoloog en verbonden aan de Middle East Research Associates.
- -
een brief van Amnesty International (AI) van 21 maart 2002 inzake A.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
- 1.1.
Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Voorts is eiseres van mening dat artikel 1(F) van het Verdrag niet aan haar kan worden tegengeworpen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij tot de Koerdische bevolkingsgroep in Turkije behoort, van 1991 tot op heden actief is voor de PKK, en op grond daarvan in Turkije in vluchtelingenrechtelijke zin zal worden vervolgd. Voorts behoort zij tot de geloofsgemeenschap van de Yeziden.
Blijkens het rapport van nader gehoor van 29 september 2001 heeft zij verklaard dat zij tien jaar in de bergen van Koerdistan heeft verbleven en aldaar strijd heeft gevoerd. Zij is in augustus 1991 lid geworden van de PKK. In 1995 is zij lid van het Centraal Orgaan (ofwel Centraal Comité, CC) geworden en in 2000 lid van de Raad van bestuur (hierna Presidentiële Raad, PR) . In 1995 is zij tevens lid geworden van (het bestuur van) de Yekitiya Azadiya Jinén Kurd, YAJK (later PJA), de tak van de PKK die zich bezig hield met het ideologisch onderrichten van de vrouwen. Binnen de Raad was haar taak dan ook het zich bezig houden met vrouwenkwesties.
Voor 1995 heeft zij een gewapende strijd gevoerd in het guerrillaleger. Dit hield in het voeren van een gewapende strijd, naar aanleiding van militaire operaties. Eerst kreeg zij een militaire opleiding. Vanaf 1991 tot 1998 heeft zij geschoten, daarna tot op heden niet meer. In het begin was zij een gewone strijder, mettertijd leidde zij een groep van 5 en vervolgens van 10 personen en in 1993 was zij bevelvoerder van een eenheid van 50 strijders. Zij was midden in de strijd en heeft ook geschoten. Zij was zelf ook actief in de strijd. Zij gaf niet alleen bevelen. Hierdoor kende het Turkse leger haar ook. Een deel van haar taak was het geven van militair en politiek onderricht aan de strijders. Zij gaf les in praktische dingen, die te maken hebben met strijd, de militaire kant. Zij stond niet onder het bevel van een vaste bevelvoerder, omdat zij voortdurend van plaats veranderde en bevelvoerders vervangen werden. Elke groep ontplooit eigen initiatieven.
Ook toen zij in 1995 lid werd van de Raad dan wel het CC en van de YAJK heeft zij nog geschoten. YAJK was een organisatie die ook actief was in de bergen. Wanneer ze werden aangevallen, voerden ze tegenaanvallen uit. Zij behoorde ook tot de groep die bij aanvallen van het Turkse leger schoot als tegenaanval. In de guerrillaorganisatie is de structuur zodanig dat men soms verantwoordelijkheid heeft over 20 en soms over 50 man. In de guerrillastrijd hangt de taak af van de plaats waar men zich bevindt. Zij was steeds verantwoordelijk voor de guerrillagroep waarbij zij zich bevond. Het leven bestond uit het voeren van strijd wanneer ze werden aangevallen. Verder waren zij bezig met het vergroten van hun bewustzijn en het geven van onderricht aan andere strijders. Dit was tot 1998 de alledaagse praktijk. Er zijn ongetwijfeld mensen om het leven gekomen toen zij schoot, maar zij kan niet precies zeggen wanneer en waar en hoeveel mensen er zijn gedood. Er zijn 10.000 mensen gesneuveld en ook zoveel soldaten. Daarbij is zij ongetwijfeld ook betrokken geweest.
Na 1998 is de guerrillastrijd gestaakt. Wat zij daarna deed was het aanleren van de nieuwe strategie van de partij aan de strijders en de wijze waarop de strijders zouden participeren in een nieuwe democratische samenleving. Als lid van de Raad voerden zij ideologische activiteiten uit. Ze maakten de vrouwen bewust. Zij legde verklaringen af en gaf interviews. Persoonlijk gaf zij onderricht. Zij leerde vrouwen over het bewustzijn en het omgaan met de onderdrukking die ze ondergingen.
Blijkens het rapport van het op 2 en 4 oktober 2001 gehouden AG heeft eiseres onder meer als volgt verklaard.
In 1991 is zij naar de partij gegaan. In 1995 werd zij lid van de partij. In 2000 werd zij lid van de Raad van Bestuur (PR) van de partij.
Aanvankelijk was het de bedoeling van de voorzitter om vrouwen te betrekken bij de strijd. Eigenlijk was het de bedoeling om de vrouw uit de onderdrukte positie binnen de maatschappij te halen en niet zozeer om de vrouwen daadwerkelijk mee te laten vechten. Het was eigenlijk ook niet de wens van de vrouwen. Omdat vrouwen historisch gezien geen ervaring hadden met de strijd in de bergen waren ze tot last bij de strijd. En daarom sneuvelden er strijders. Vrouwen werden in de strijd meestal niet in de frontlinie geplaatst, maar meer in de grensgebieden. Dat kwam door de onvoldoende bekwaamheid tijdens de strijd. Tot de arrestatie van Öcalan stonden de vrouwen onder zijn directe bevelvoering. Hij zorgde dat vrouwen niet aan de frontlinies werden geplaatst, maar op plaatsen waar weinig confrontaties plaatsvonden.
In augustus 1991 is eiseres naar het opleidingskamp in Libanon in de Bekaa-vallei gegaan. In de lente van 1992 ging zij naar het kamp Haftanin aan de grens van Noord- en Zuid-Koerdistan. In dit kamp hielden de vrouwen zich bezig met het opslaan van voorraden, het maken van schuilplaatsen en voorts kregen zij een politieke opleiding. Het kamp was een soort achterlinie, bedoeld voor de defensie. Het was een niet actief kamp en moest ondersteuning bieden aan de frontlinie. Vanuit dit kamp werden alleen defensieve aanvallen verricht. Het kamp deed niet actief mee aan de strijd.
De frontlinie bevond zich in het gebied Botan, in de gebergtes Gabar en Cudi. Daar had zij niets mee van doen. In die gebergtes heeft zij wel korte tijd verbleven. Als er in een gebied gewapende confrontaties waren trokken zij zich terug naar een ander kamp. In oktober 1992 waren er confrontaties tussen de KDP, PUK en de Turkse staat en anderzijds de PKK. Bij de confrontaties had het vrouwelijke deel van de strijdkrachten zich al teruggetrokken, in ieder geval de strijdkrachten bij wie zij aanwezig was. In die tijd was zij nieuw. Zij had nog geen specifieke functie. Naast het volgen van een opleiding trof zij ook voorbereidingen voor de machten aan de linie. De vrouwelijke strijdkrachten moesten ervoor zorgen dat er voorraad was. Afgezien van de periode in Besta (5 of 6 maanden) verbleef zij tot 1995 in het kamp Haftanin. Zij streden niet tenzij ze werden aangevallen en als er een aanval plaatsvond dan trokken zij zich terug. Pas na het congres in 1995 werden eenheden voor vrouwen in het leven geroepen.
De tweede keer dat zij zich moesten terugtrekken was in maart 1995, als gevolg van de operatie Celik. De vrouwelijke krachten trokken zich terug naar het gebied Metinan/Zap in het zuiden. Zij heeft niet deelgenomen aan acties in de frontlinie omdat dat fysiek te zwaar was en bovendien was dat niet haar taak. Zij heeft nooit deelgenomen aan gewapende acties.
Tijdens het nader gehoor werd er gevraagd of zij in Turkije strijd had gevoerd. Als zij het had over een ondersteunend kamp in Haftanin dan bedoelde zij niet de actieve strijd van de guerrilla. Omdat er niet echt een andere benaming is voor die kampen noemde zij het woord guerrilla. Maar zij heeft niet meegedaan aan de actieve strijd. Daar heeft zij nooit aan deelgenomen.
Haar opmerking in het nader gehoor: "wat je doet is het voeren van een gewapende strijd" heeft zij niet zo bedoeld. Het kamp Haftanin was een defensie kamp waar vrouwen leerden zich defensief op te stellen als er een militaire operatie op het kamp werd uitgevoerd.
Tot 1998 droeg zij een wapen - iedereen in de bergen heeft een wapen ter bescherming. Zij heeft nooit bewust op mensen geschoten. Afgezien van de keren dat zij tijdens de opleiding heeft geschoten heeft zij nooit geschoten.
Haar activiteiten beperkten zich tot het kamp en strekten zich niet uit tot militaire operaties daarbuiten. Van tijd tot tijd gaf zij opleidingen. Onder actief zijn verstaat zij 24 uur professioneel bezig zijn binnen de partij. Zij heeft bij het NG niet gezegd dat zij heeft geschoten in de actieve strijd. Als zij de kans had gehad om het rapport te lezen dan had zij daarop kunnen reageren.
In het NG is komen te staan dat zij gestreden heeft, maar op zo'n wijze alsof zij tussen 1991 en 1998 een strijd heeft gevoerd die alleen maar te maken had met vernietigingen en vernielingen Tijdens het nader gehoor is gesproken over het schieten op mensen. Het schieten op individuen of het aanvallen van burgers moet daaronder niet worden verstaan. Dat is niet wat wij hebben gedaan. Natuurlijk is er tijdens confrontaties, waarbij zij plotseling werden aangevallen door de Turkse staat, geschoten. Tot het jaar 1990 waren er bendes binnen de partij, de zogenaamde vier bendes, die burgers aangevallen hebben en gedood. Wij (de partij) onderschrijven deze gebeurtenissen niet. In de periode dat eiseres betrokken was bij de partij, zijn er nimmer aanvallen op burgers gepleegd. Tijdens de militaire operaties die op ons werden uitgevoerd is er ter verdediging natuurlijk geschoten.
Er is een groot verschil tussen het schieten op mensen als individuele burgers en het schieten tijdens gewapende confrontaties tussen de strijders enerzijds en de Turkse militairen anderzijds. Tijdens zware militaire operaties die werden uitgevoerd door het Turkse leger hebben zowel eiseres als haar eenheid geschoten ter verdediging. Haar eenheid heeft ook geschoten om zichzelf te verdedigen. Zij heeft geen bevelen gegeven aan haar eenheid om een gewapende actie te voeren.
In het rapport van NG is onjuist gerapporteerd over de eenheden waarover zij het bevel voerde. In 1993 werd zij bevelvoerder van 9 à 10 mensen (manga), later van een team (twee manga's) en in 1995 van 50 mensen. Het was niet zo dat zij tijdens haar verblijf in de bergen de hele tijd heeft geschoten. Zij heeft wel geschoten, maar zij heeft een onderscheid gemaakt. Als men zegt schieten op mensen dan komt dat op haar over alsof zij als een onmens op een ander mens heeft geschoten. De militaire operaties ziet zij als een geheel en niet als een individueel gevecht. Behalve bij de militaire operaties waarbij zij werden aangevallen heeft zij niet geschoten en geen bevelen gegeven. Wat zij zich wel kan herinneren is dat zij bij de terugtrekking naar Cudi en bij de operatie Celik heeft moeten schieten. Zij heeft haar wapen gebruikt in 1992 en 1995.
In 1995 is een hoofdkwartier van de YAJK opgezet, waar zij tot juli 1995 heeft verbleven. Zij was belast met het opleiden van de vrouwen die daar verbleven. Daarna van juli 1995 tot eind 1997 heeft zij de politieke school van de partij in Damascus bezocht. Na afronding van deze opleiding is zij teruggekeerd naar Haftanin. Zij verzorgde vervolgens de opleiding van 60 vrouwen, gericht op politieke bewustwording en in beperkte mate een militaire opleiding.
- 1.2.
In beroep heeft eiseres onder meer het volgende aangevoerd.
De bestreden beschikking is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vanwege onzorgvuldige voorbereiding en ondeugdelijke motivering van het besluit. Niet is gemotiveerd waarom sprake zou zijn van discrepantie tussen de verklaringen van eiseres in het NG en het AG. Blijkens het NG (de rechtbank leest: AG) heeft eiseres nimmer verklaard dat zij niet aan de strijd heeft deelgenomen. Zij heeft wel degelijk aan de strijd deelgenomen. Zo heeft zij verklaard dat zij heeft geschoten tijdens de militaire conflicten in 1992 en 1995. Dat zij ten behoeve van de strijd ook andersoortige activiteiten heeft verricht, kan niet tot de conclusie leiden dat zij hiermee haar deelname aan de militaire activiteiten heeft ontkend. Bovendien heeft de contactambtenaar tijdens het AG meerdere keren, in het bijzijn van de gemachtigde van eiseres (destijds mr. M.B.J. Strooij) en diens kantoorgenoot mr. M. Ferschtman, verklaard dat het NG tekortschoot. Dit is in de bestreden beschikking niet weersproken. Tijdens het twee dagen durende AG heeft eiseres gedetailleerd en consistent verklaard waaruit haar leven als strijder door de jaren heen bestond. De verklaringen van het AG liggen in het verlengde van die in het NG en zijn niet tegenstrijdig met eerdere verklaringen. Ten onrechte wordt geen geloof gehecht aan haar verklaringen tijdens het AG.
In de zienswijze is, anders dan verweerder stelt, gemotiveerd betoogd dat aan de zorgvuldigheid en deskundigheid waarmee de individuele ambtsberichten tot stand zijn gekomen ernstig moet worden getwijfeld. De ambtsberichten bevatten onjuistheden, gaan uit van onjuiste aannamen en bepaalde beweringen zijn niet in overeenstemming met hetgeen algemeen bekend is over de PKK(strijd). De omstandigheid dat een "Rek-check" is uitgevoerd neemt niet weg dat de zorgvuldigheid gebiedt dat de gemotiveerde reactie van eiseres aanleiding had moeten zijn om de Minister van Buitenlandse Zaken om een reactie te vragen.
In de zienswijze is daartoe het volgende aangevoerd.
Het individueel ambtsbericht van 7 november 2001 is zeer algemeen van aard. Ten aanzien van eiseres wordt enkel bevestigd dat zij lid is van de PR en dat zij bestuurslid is van de PJA. Voor het overige bevat het ambtsbericht informatie die niet op eiseres is toegespitst. Er is voorts aanleiding vraagtekens te plaatsen bij de zorgvuldigheid en deskundigheid waarmee het tot stand is gekomen. De stellingen in het ambtsbericht dat het CC is vervangen door de PR en dat uitgesloten is te achten dat leden van het CC en de PR niet kunnen worden gekozen zonder dat zij hun ideologische en militaire loyaliteit bewezen hebben zijn onjuist. De conclusie dat eiseres bepaalde militaire activiteiten moet hebben ontplooid, opdat zij verkiesbaar kon zijn wordt ontkend. Eiseres noemt twee personen die geen militair verleden hebben en toch een bestuursfunctie in het CC dan wel de PR vervullen. Daarnaast volstaat het ambtsbericht op tal van punten met niet nader onderbouwde stellingen. Zo zouden leden van CC en PR invloed hebben op het besluitvormingsproces binnen de PKK inzake "terroristische activiteiten". Eiseres is nimmer getuige geweest van een besluitvormingsproces inzake terroristische activiteiten.
Te eenvoudig wordt er vanuit gegaan dat de PKK een strakke centrale leiding kent en dat de leden van het CC en de PR precies weten wat er in de regio’s gebeurt. Het CC komt in principe twee maal per jaar bijeen. Leden van het CC hadden een bepaalde taak of gebied onder zich. Eiseres was belast met vrouwenzaken.
Zonder onderbouwing wordt gesteld dat het kamp Haftanin werd gebruikt om terroristische acties te ondernemen. Volgens eiseres diende het kamp de strijd maar was het niet ingericht voor acties in Zuidoost-Turkije.
Voorts zouden er „talloze voorbeelden" zijn van de inzet van vrouwen bij de gewapende eenheden, zonder dat deze voorbeelden worden gegeven. Het ambtsbericht geeft geen enkel inzicht in de wijze waarop vrouwen in de loop der tijd zijn ingezet, terwijl de verklaringen van eiseres in het AG daartoe alle aanleiding geven.
Beide ambtsberichten geven geen inzicht in de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen. Niet valt in te zien waarom er geen geschoonde versie is overgelegd van de onderliggende stukken. In de ambtsberichten worden stellige uitspraken gedaan, waarvan een aantal naar hun aard niet met stukken kunnen worden onderbouwd (bijvoorbeeld dat eiseres geldt als gewelddadig). Aan dit soort stellingen kan geen grote waarde worden toegekend. Uit het voornemen blijkt niet dat een dergelijke nuancering is aangebracht. In de beschikking zijn de in de zienswijze aangedragen argumenten niet besproken.
In beroep is voorts aangevoerd dat eiseres wat betreft het ambtsbericht van 26 november 2001 in de zienswijze grotendeels heeft kunnen volstaan met ‘blote’ ontkenningen van de ‘blote’ niet nader onderbouwde en ongedocumenteerde beweringen. De beschikking is op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen nu de bezwaren tegen de individuele ambtsberichten niet zijn voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres verwijst naar de brief van AI van 21 maart 2001. AI geeft aan dat de waarde van de inhoud van de ambtsberichten staat of valt met de bronnen die gebruikt zijn en welke onderzoeksmethode is gevolgd.
De bestreden beschikking is genomen in strijd met artikel 1(A) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna: Vluchtelingenverdrag of Verdrag), nu niet is vastgesteld of eiseres in Turkije gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging op grond van haar politieke overtuiging. Eiseres verwijst in dit kader naar de UNHCR "Guidelines on the application of the Exclusion Clauses, van 2 december 1996 en de UNHCR views on the application of article 1F of the 1951 Refugee Convention" van maart 1998. De UNHCR heeft hierin aangegeven dat toepassing van artikel 1(F) eerst aan de orde kan komen nadat is vastgesteld dat een asielzoeker voldoet aan de criteria van artikel 1(A) van het Verdrag, omdat alleen zo de verweten misdrijven kunnen worden afgewogen tegen de (ernst van de) gevreesde vervolging.
Het beleid van verweerder, noch de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State (ARRS) van 8 april 1991, noch de latere jurisprudentie vormt voldoende basis om toetsing van het asielverzoek van eiseres aan artikel 1(A) van het Verdrag achterwege te laten.
- 2.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Verdrag. Het Verdrag is dan ook niet op eiseres van toepassing. Verweerder heeft hiertoe - kort samengevat - aangevoerd dat uitgegaan wordt van de verklaringen van eiseres als neergelegd in het NG, omdat eiseres, zonder daarvoor een overtuigende verklaring te geven, haar militaire activiteiten in het AG heeft ontkend dan wel zodanig gebagatelliseerd dat hieraan geen geloof wordt gehecht. Voorts baseert verweerder zich op landeninformatie en bovengenoemde individuele ambtsberichten die in de zaak zijn uitgebracht, waaruit blijkt dat eiseres zowel als persoon als in haar hoedanigheid van (hoge) functionaris van de PKK misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Verdrag heeft gepleegd, respectievelijk daarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld. Uit eiseres' verklaringen tijdens het NG komt naar voren dat zij in de periode van het hoogtepunt van de gewapende activiteiten van de PKK in Zuidoost-Turkije in de periode 1990-1994 bevelhebber was van een guerrillagroep van 50 man die opereerde vanuit kamp Haftanin dat volgens de ambtsberichten ingericht was voor het coördineren van terroristische acties. Eiseres heeft zelf verklaard mensen te hebben gedood en heeft derhalve zelf misdrijven gepleegd. Eiseres is voorts (mede) verantwoordelijk voor de door de PKK gepleegde misdrijven, althans wordt zij geacht deze misdrijven te hebben gefaciliteerd, vanwege haar vrijwillige keuze voor deze gewelddadige organisatie, en voorts vanwege haar loopbaan binnen de PKK, waaruit blijkt dat zij zich loyaal en militair actief moet hebben opgesteld, alsmede op grond van haar hoge positie in het CC en de PR en haar betrokkenheid bij de beleidsvorming van de PKK, onder meer op militair gebied.
- 2.2.
Er bestaan discrepanties tussen de verklaringen van eiseres in het NG en in het AG. Eiseres heeft in het NG verklaard actief betrokken te zijn geweest bij de gewapende strijd. Zij zegt van 1991 tot 1998 te hebben geschoten, terwijl zij in het AG heeft verklaard nimmer te hebben geschoten. Eiseres poogt in het AG haar bijdrage aan de mensenrechtenschendingen van de PKK te minimaliseren en geeft daar een geheel ander beeld van haar activiteiten. Zij verklaart daar nooit te hebben deelgenomen aan acties in de frontlinie of aan gewapende acties. Eiseres heeft in het AG aangevoerd dat zij het woord guerrilla heeft genoemd als zij het had over het kamp Haftanin, omdat er niet echt een andere benaming is voor de kampen, maar dat zij niet heeft meegedaan aan de actieve strijd. Zij heeft geen feiten en omstandigheden gesteld om deze discrepanties te verklaren. Reeds hierom is er geen reden om méér geloof te hechten aan de verklaringen in het AG dan aan haar aanvankelijke verklaringen tijdens het NG. Er wordt dan ook uitgegaan van de, consistente en gedetailleerde, verklaringen van eiseres als neergelegd in het NG.
Eiseres heeft in het NG verklaard tien jaar in de bergen te hebben gezeten en actief betrokken te zijn geweest bij de gewapende strijd. Zij was in de periode 1990-1994 bevelhebber van een guerrillagroep van 50 man die opereerde vanuit kamp Haftanin. Zij zegt van 1991 tot 1998 te hebben geschoten. Zij heeft ongetwijfeld op mensen geschoten, maar kan niet precies zeggen wanneer en waar en hoeveel mensen daarbij zijn gedood. Zij heeft voorts verklaard dat zij in 1995 zitting nam in het CC, het hoogste besluitvormingsorgaan van de PKK en het bestuur van de YAJK. Ook toen zij lid was van het CC en het YAJK-bestuur bleef ze actief in de bergen. Van juli 1995 tot eind 1997 heeft zij een politieke opleiding gevolgd in Damascus. In 2000 is zij gekozen in de PR.
- 2.3.
De individuele ambtsberichten bevestigen dat eiseres een aanzienlijke carrière binnen de PKK heeft doorgemaakt. Verweerder concludeert dat eiseres werkzaam is geweest voor de PKK en daarbij een militaire opleiding voor guerrillastrijders heeft gevolgd. Vanaf 1992 was zij hoofd van een eenheid van 50 personen. En in 1996 leidde zij een aanzienlijk grotere eenheid. Zij leidde commandoacties in Botan, Haftanin en Metina en leidde tevens commando's op voor met name zelfmoordacties. Bovendien was zij verantwoordelijk voor de liquidatie van PKK-afvalligen. Aan deze doodstraffen ging geen eerlijk proces vooraf. In 1995 nam zij zitting in het CC, het hoogste besluitvormingsorgaan. Ook toen zij lid was van het CC en het YAJK-bestuur bleef ze actief in de bergen. Daarnaast organiseerde ze congressen over vrouwenkwesties, zoals het opleiden en bewust maken van vrouwen.
- 2.4.
De PKK heeft zich in de periode van halverwege de jaren tachtig tot eind jaren negentig schuldig gemaakt aan het doden van gevangenen, ongewapende Turkse soldaten, dorpswachters en burgers. Tevens heeft de PKK bomaanslagen gepleegd, mijnen geplaatst en is in 1994 openlijk verklaard dat de PKK van plan was onderwijzers en leraren in Zuidoost-Turkije te doden, hetgeen vervolgens is uitgevoerd. Ten gevolge van de terroristische activiteiten door de PKK, en mede door toedoen van betrokkene, zijn talrijke burgerslachtoffers gevallen.
- 2.5.
Teneinde te kunnen bepalen of eiseres individueel voor de bovenomschreven handelingen verantwoordelijk dient te worden gehouden is bezien of ten aanzien van haar moet worden aangenomen dat zij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van de misdrijven en of zij hieraan persoonlijk heeft deelgenomen. Hieronder wordt niet slechts verstaan het door eiseres zelf of in haar opdracht plegen van de misdrijven maar ook het door betrokkene direct faciliteren van de misdrijven. Hiervan is sprake als zonder het handelen of nalaten van eiseres de misdrijven niet zouden zijn gepleegd of dat het aanzienlijk moeilijker zou zijn geweest deze te plegen. De mate waarin de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelingen wordt bepaald aan de hand van de „personal and knowing participation-test (als uiteengezet door het Canadees Hooggerechtshof in de uitspraak van 7 november 1992 „ inzake Ramirez“, A-686-90). Uit het ambtsbericht van 7 november 2001 komt de „knowing participation“ van eiseres naar voren, uit het ambtsbericht van 26 november 2001 haar „personal participation“.
- 2.6.
Verweerder concludeert dat eiseres werkzaam is geweest voor de PKK en daarbij een militaire opleiding voor guerrillastrijders heeft gevolgd. Vanaf 1993 was zij hoofd van een eenheid van 50 personen. In 1995 nam zij zitting in het CC en het bestuur van de YAJK en in 2000 in de PR. Als commandant van 50 personen was eiseres verantwoordelijk voor de guerrillagroep bij wie zij zich bevond. Eiseres schoot zelf ook. Ook toen zij lid was van het CC en het YAJK-bestuur bleef ze actief in de bergen.
Uit het algemene ambtsbericht van 4 mei 2000 (DPC/AM 689960) van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in Turkije komt naar voren dat door de PKK in de periode dat eiseres voor deze organisatie actief was ernstige misdrijven en mensenrechtenschendingen zijn gepleegd. Ook uit andere bronnen komt de gewelddadige aard van de gewapende conflicten naar voren. Verwezen wordt naar een rapport van BAFl van september 1998, een rapport van Helsinki Watch van december 1992 en 31 maart 1993, alsmede twee rapporten van AI van juli 1993 en februari 1995. In deze bronnen wordt vermeld dat de PKK zich schuldig heeft gemaakt aan het doden van gevangenen, ongewapende Turkse soldaten en burgers, alsmede zou de PKK verantwoordelijk zijn geweest voor talloze bomaanslagen en het plaatsen van mijnen. In de brieven van AI aan verweerder van 10 juni 1994 en 3 maart 1995 worden deze aantijgingen herhaald en aangevuld met de mededeling dat de PKK verantwoordelijk is voor de meest opzettelijke arbitraire moorden en dat uit verschillende berichten is op te maken dat gewapende PKK-leden tussen 1993 en 1994 minstens 400 gevangenen en burgers hebben gedood. Gegeven het feit dat over de begane misdrijven uitgebreid is gepubliceerd mag als vaststaand worden beschouwd dat deze misdrijven in bredere kring bekend zijn geraakt. Gelet hierop moet eiseres, ook gezien de inhoud van haar werkzaamheden en het verloop van haar carrière, weet hebben gehad van de door de PKK begane misdrijven. Nu eiseres zich vrijwillig heeft aangemeld bij deze organisatie waarvan het algemeen bekend was dat deze guerrilla-activiteiten uitvoerde waarbij voortdurend mensenrechten werden geschonden, wordt geconcludeerd dat eiseres bewust gekozen heeft voor deze gewelddadige organisatie. Daarbij komt dat zij gedurende 10 jaar carrière heeft gemaakt bij de PKK en uiteindelijk werd benoemd in het CC en later in de PR. Hieruit blijkt dat zij zich loyaal moet hebben opgesteld en zich dusdanig moet hebben bewezen dat zij voor deze benoeming in aanmerking kwam. Verwezen wordt naar het gestelde hieromtrent in het ambtsbericht van 7 november 2001. Derhalve kan worden geconcludeerd dat betrokkene zich actief heeft ingezet terwijl haar bekend moet zijn geweest dat deze organisatie zich schuldig maakte aan het schenden van mensenrechten. Zij heeft geen enkele poging gedaan om zich op enige wijze te distantiëren van het repressieve beleid van de PKK en staat ook persoonlijk bekend als gewelddadig. Dit blijkt uit het ambtsbericht van 26 november 2001.
- 2.7.
Uit de verklaringen van eiseres en uit de individuele ambtsberichten komt naar voren dat eiseres zelf oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en ernstige niet-politieke misdrijven heeft gepleegd. Eiseres heeft in het NG verklaard dat zij actief betrokken was bij de gewapende strijd. Zij heeft ook aangegeven dat zij in 1993 bevelvoerder van een eenheid van 50 strijders was. Eiseres heeft derhalve een belangrijke rol gespeeld in de guerrillastrijd in de periode 1990-1994, tijdens het hoogtepunt van de gewapende activiteiten van de PKK in Zuidoost-Turkije. In het AG geeft eiseres aan dat zij verkeerd is begrepen en dat de bevelen die zij uit hoofde van haar functie als commandant gaf over de opleidingen van de vrouwen zouden gaan en niet over de actieve strijd. Ook geeft zij in het AG aan dat zij eerst vanaf 1995 het bevel kreeg over 50 personen. Eiseres bagatelliseert in het AG haar rol als guerrillastrijdster. Tijdens het NG heeft eiseres verklaard dat zij ongetwijfeld op mensen heeft geschoten, maar dat zij niet precies kan zeggen wanneer en waar en hoeveel mensen er zijn gedood, terwijl zij in het AG heeft verklaard nimmer te hebben geschoten. Eiseres doet daar een duidelijke poging om haar bijdrage aan de mensenrechtenschendingen van de PKK te minimaliseren. In het ambtsbericht van 26 november 2001 wordt de militaire rol van eiseres helder uiteengezet. Eiseres wordt verantwoordelijk gehouden voor de tenuitvoerlegging van de liquidatie van PKK-afvalligen. Aan deze doodstraffen ging, anders dan eiseres stelt, geen eerlijk proces vooraf. Eiseres werd in 1992 verantwoordelijk voor een eenheid van 50 man en in 1996 voor een aanzienlijk grotere eenheid. Zij leidde commandoacties in Botan, Haftanin en Metina en leidde mensen op voor zelfmoordacties. Als commandant van 50 personen was eiseres verantwoordelijk voor de guerrillagroep bij wie zij zich bevond. Eiseres schoot zelf ook.
De verklaring van eiseres dat vanuit Haftanin slechts defensieve aanvallen werden uitgevoerd, wordt weergesproken door het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 7 november 2001. Daarin staat dat de kampen in het gebied Haftanin wel degelijk dienden om aanvallende acties van de PKK te coördineren en te begeleiden. De kampen waren ingericht om terroristische activiteiten in Zuidoost Turkije te ondernemen, niet zelden met burgerslachtoffers als gevolg.
Ook de verklaring van eiseres in het AG dat vrouwen niet in de frontlinie werden geplaatst aangezien ze niet bekwaam genoeg waren voor de gewapende strijd wordt ontkracht door laatstgenoemd ambtsbericht.
Eiseres heeft een aantal malen verklaard dat de PKK heeft gehandeld uit zelfverdediging indien er van Turkse zijde militaire operaties werden uitgevoerd. De eenheid waar eiseres verantwoordelijk voor was zou alleen geschoten hebben uit zelfverdediging. Dit kan niet leiden tot de conclusie dat eiseres geen verantwoordelijkheid draagt voor de misdrijven die door de PKK en daarmee mede onder leiding van eiseres zijn begaan. Met name weegt hier zwaar dat de misdrijven die eiseres heeft gepleegd hebben geleid tot de dood van één of meer personen. Dit heeft eiseres immers zelf verklaard in het NG, waar zij zegt dat ze niet precies kan zeggen wanneer en hoeveel mensen er om het leven zijn gekomen toen zij schoot, maar dat er ongetwijfeld mensen om het leven zijn gekomen. Voorts overweegt verweerder dat eiseres niet slechts eenmaal een misdrijf heeft gepleegd, maar dat dit gedurende een langere tijdsspanne meermalen is voorgekomen.
Dit maakt het ongeloofwaardig dat eiseres haar misdrijven slechts pleegde uit zelfverdediging. Het lijkt er eerder op dat eiseres zeer bewust heeft deelgenomen aan de gewapende strijd zoals die door de PKK gevoerd werd en daarbij een leidinggevende positie heeft bekleed. Dit wordt bevestigd door genoemde ambtsberichten, waaruit blijkt dat eiseres commandoacties leidde vanuit kampen die aanvallende acties van de PKK coördineerden en begeleiden. Daarmee wordt als vaststaand beschouwd dat eiseres (ook) persoonlijk verantwoordelijk is voor de misdrijven die onder haar leiding zijn gepleegd.
- 2.8.
Volgens haar verklaring was eiseres vanaf 1995 lid van het CC. Bij het zevende Congres van de PKK van 2000 werd eiseres lid van de PR. Eiseres heeft tijdens haar bestuursfunctie in het CC in het comité van vrouwen gezeten. Dit CC wordt beschouwd als de instelling van het hoogste niveau van strategisch leiderschap binnen de PKK en was belast met de aansturing en organisatie van alle partij-organisaties en comités. Gelet op haar lidmaatschap van het CC kan geconcludeerd worden dat eiseres de misdrijven die door de PKK zijn begaan direct gefaciliteerd heeft. Immers, zij was één van de 41 leden die verantwoordelijk waren voor de bepaling van het beleid en de tactieken van de PKK, zodat zij de omstandigheden heeft geschapen waaronder de PKK de genoemde misdrijven heeft kunnen plegen. Uit het ambtsbericht van 7 november 2001 blijkt dat leden van het CC invloed hadden op het besluitvormingsproces binnen de PKK inzake terroristische activiteiten van de partij. Uit het ambtsbericht van 26 november 2001 blijkt dat eiseres actief deelnam aan de militaire planning en niet zelden een belangrijke stem had namens de vrouwenleden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres door een wezenlijke bijdrage te leveren aan de door de PKK gepleegde misdrijven hier mede verantwoordelijk voor gehouden moet worden en dus als mededader moet worden beschouwd.
- 2.9.
De individuele ambtsberichten worden door eiseres zonder nadere onderbouwing verworpen. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de inhoud van de ambtsberichten, nu uit de "Rek-check" is gebleken dat beide ambtsberichten qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
- 2.10.
Sinds 1997 hanteert verweerder als werkwijze dat niet wordt getoetst aan artikel 1(A) van het Verdrag voorafgaand aan de toets aan artikel 1(F) van het Verdrag. Reeds in 1991 heeft de ARRS overwogen dat bij toepassing van het Verdrag eerst moet worden nagegaan of het Verdrag wel van toepassing is, zodat daarna pas onderzocht moet worden of er wel sprake is van vervolging in de zin van het Verdrag. Deze overweging is vaste jurisprudentie geworden.
- 2.11.
Tevens is onderzocht of de bovenomschreven gedragingen aangemerkt moeten worden als ernstige misdrijven van niet politieke aard. In dit kader is bezien in hoeverre het politieke element opweegt tegen het commune element van de misdrijven.
Er is bezien of er een direct verband bestaat tussen de door eiseres gepleegde misdrijven en het door haar nagestreefde politieke doel, of de misdrijven een effectief middel vormden om de politieke doelstelling te realiseren en er geen meer vreedzame middelen ter beschikking stonden en of de misdrijven wel in een redelijke verhouding stonden tot het nagestreefde doel.
De door eiseres gepleegde misdrijven kunnen niet worden gekwalificeerd als een politiek misdrijf.
Niet is gebleken dat er geen meer vreedzaam middel ter beschikking stond ter verwezenlijking van het politieke doel, de bevrijding van het Koerdische volk, dat eiseres nastreefde. De PKK heeft naar zeer gewelddadige middelen gegrepen en niet naar een meer vreedzame oplossing gezocht. Het nagestreefde doel weegt niet op tegen de door haar gepleegde misdrijven. Hierbij is meegewogen dat de misdrijven een wreed karakter droegen en hebben geleid tot verregaande leedtoevoeging bij de slachtoffers ervan. Gelet hierop moeten de ernstige misdrijven die eiseres heeft begaan worden aangemerkt als ernstige niet-politieke misdrijven.
De omstandigheid dat sprake is van schendingen van mensenrechten door de Turkse staat rechtvaardigt niet het door de PKK aangewende geweld. De door de PKK afgekondigde wapenstilstanden leverden nooit langdurige vreedzame periodes op. De bestanden werden door de PKK zelf weer opgezegd. Pas na de oproep van Öcalan in 1998 is de gewapende strijd gestaakt. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) heeft op 19 oktober 1999 Resolutie S/RES/1269 en op 28 september 2001 Resolutie S/RES/1373 aangenomen. In deze resoluties worden alle daden van terrorisme veroordeeld ongeacht het motief en ongeacht waar en door wie deze daden zijn gepleegd. Nu vast is komen te staan dat eiseres gedurende 10 jaar zeer actief is geweest voor de militaire tak van de PKK en daarbij de laatste vijf jaar een beleidsbepalende positie op het hoogste niveau binnen de PKK heeft gehad bestaat aanleiding eiseres verantwoordelijk te houden voor handelingen die zijn gericht tegen de beginselen en doelstellingen van de Verenigde Naties.
De handelingen van eiseres vallen onder zowel a, b als c van artikel 1F van het Verdrag.
- 3.
In het verweerschrift heeft verweerder het ingenomen standpunt gehandhaafd en daar nog het volgende aan toegevoegd.
De verklaringen van eiseres tijdens het NG worden door de ambtsberichten onderschreven op het punt van haar leidinggevende actieve rol in de gewapende strijd. Hieruit blijkt dat eiseres, zoals zij tijdens het nader gehoor ook heeft verklaard, vanaf 1992 een leidinggevende, actieve rol binnen de gewapende eenheden van de PKK heeft gespeeld. Vanaf 1995 was zij verantwoordelijk voor een eenheid van 50 vrouwen. In 1996 leidde zij een aanzienlijk grotere eenheid. Ook heeft eiseres vanaf 1995 op hoog bestuurlijk niveau binnen de PKK gefunctioneerd.
Verweerder heeft van de juistheid van de ambtsberichten kunnen uitgaan. Een individueel ambtsbericht kan evenals een algemeen ambtsbericht worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder. Er zijn geen concrete aanknopingspunten die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van ambtsberichten. Verweerder verwijst daartoe naar de uitspraak van de ABRS van 12 oktober 2001, gepubliceerd in JV 2001/325)
De stelling van eiseres dat het ambtsbericht van 7 november 2001 onjuist is op het punt dat het CC zou zijn vervangen door de Partijraad in plaats van de PR is niet onderbouwd. Zo dit al juist zou zijn dan nog bestaat geen aanleiding om op grond daarvan aan de rest van het ambtsbericht te twijfelen.
De PKK heeft zich schuldig gemaakt aan mensenrechtenschendingen. Dat AI en de Minister van Buitenlandse Zaken niet spreken van misdrijven tegen de menselijkheid betekent niet dat deze niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. Verweerder stelt dat het Verdrag zowel ten aanzien van de omschrijving van de misdrijven als ten aanzien van de te hanteren bewijsmaatstaf andere en minder vergaande eisen stelt dan de eisen die in een strafrechtelijke procedure aan de orde zijn.
- 3.1.
Eiseres stond volgens haar eigen verklaringen van 1991-1998 midden in de strijd. In 1993 gaf zij leiding aan 50 personen. In 1995 werd zij lid van het CC. Gelet op de ambtsberichten heeft eiseres zich niet slechts beziggehouden met de bevoorrading van de kampen. Ook heeft zij zelf commandoacties geleid, rekruten opgeleid voor zelfmoordacties, liquidaties uitgevoerd, en heeft zij deelgenomen aan militaire planning. Het is niet aannemelijk dat zij niet heeft deelgenomen aan de militaire strijd. Er is sprake van „personal and knowing participation“ omdat eiseres zich bewust en vrijwillig heeft aangesloten bij een organisatie waarvan algemeen bekend was dat deze door middel van een gewapende strijd en terroristische acties de bevrijding van het Koerdische volk nastreefde. Uit niets blijkt dat eiseres heeft geprotesteerd tegen de misdrijven die door de PKK zijn begaan of dat zij heeft geweigerd hieraan deel te nemen. Integendeel, eiseres heeft vrijwillig en langdurig deel uitgemaakt van de PKK en heeft diverse leidinggevende posities bekleed.
- 4.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat het CC om de zes maanden bijeenkwam, maar dat de omstandigheden dit kunnen beïnvloeden. Zijzelf heeft slechts eenmaal deelgenomen aan deze vergaderingen. Zij was in de periode tot 1995 niet op de hoogte van incidenten zoals het uitroeien van gezinnen van dorpswachters en de executie van ongewapende Turkse militairen. Zij was op de media aangewezen en kreeg geen informatie via het interne informatiesysteem van de PKK, omdat zij nog geen hogere functie had. De meeste informatie over incidenten in die periode kreeg zij toen zij lid werd van het CC. Voorts heeft eiseres verklaard overeenkomstig bijgevoegde pleitnotitie.
- 5.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij er niet van op de hoogte is of de rapporten van AI en van. prof. dr. E. J. Zürcher en drs. R.E. Soeterik aan de Minister van Buitenlandse Zaken zijn voorgelegd. Verweerder is er voorts niet van op de hoogte of ter verkrijging van de informatie die ten grondslag ligt aan het ambtsbericht van 26 november 2001 ongeoorloofde druk is gebruikt. Voorts heeft verweerder verklaard overeenkomstig bijgevoegde pleitnotitie.
IV. OVERWEGINGEN
- A.
Wettelijk kader
- 1.
Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
- 2.
Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen daartoe nopen, indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
- 3.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, sub k, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
- 4.
In artikel 3.77 van het Vb 2000 staat vermeld dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien - voor zover hier van belang - er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
- 5.
In hoofdstuk C1/13.3 juncto B1/2.2.4 van de Vc 2000 is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen indien ten aanzien van de vreemdeling ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft voorts in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2001/37 zijn beleid op dit punt nader uitgewerkt.
- 6.
In artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag is bepaald dat de bepalingen van het Verdrag niet van toepassing zijn op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat:
- a.
hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
- b.
hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
- c.
hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
- B.
Rechterlijk toetsingskader
- 7.
Ter beoordeling staat de vraag of verweerders in het bestreden besluit neergelegde conclusie dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan de hiervoor onder r.o. IV.6 genoemde misdrijven, zodat het Verdrag niet op eiseres van toepassing is en haar dientengevolge reeds daarom een verblijfsvergunning kan worden onthouden de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat bij de beoordeling van die vraag artikel 1(F) van het Verdrag, als uitzonderingsrecht, restrictief moet worden uitgelegd. Dit brengt volgens vaste jurisprudentie met zich, dat waar door verweerder wordt geconcludeerd dat deze verdragsbepaling van toepassing is, de motivering van dat standpunt aan hoge eisen moet voldoen.
- 7.1.
Gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen ziet de rechtbank, behoudens wanneer van het tegendeel uitdrukkelijk blijkt, thans geen aanleiding in te gaan op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld met betrekking tot de voor de toepassing van artikel 1(F) van het Verdrag te stellen voorwaarden.
- C.
Verhouding artikel 1(A) en artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
- 8.
Allereerst gaat de rechtbank in op de stelling van eiseres dat eerst statusdeterminatie dient plaats te vinden alvorens artikel 1(F) van het Verdrag mag worden tegengeworpen.
- 9.
De rechtbank stelt vast dat uit de tekst van het Verdrag geen verplichting voor verweerder volgt om eerst te toetsen of de asielzoeker als vluchteling in de zin van artikel 1(A) van het Verdrag kan worden aangemerkt, alvorens de toepassing van de uitsluitingsgronden van dat Verdrag aan de orde kan komen. Voorts heeft de ARRS in zijn uitspraak van 8 april 1995 (RV 1995, 1) bepaald dat verweerder direct aan artikel 1(F) van het Verdrag kan toetsen. Recentelijk hebben zittingsplaatsen van deze rechtbank bij uitspraak van 9 april 2002, JV 2002/247 (Arnhem) en bij uitspraak van 27 april 2002, AWB 98/3609 (Haarlem), in diezelfde zin beslist.
- 10.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het Handbook, paragraaf 176 („An application for refugee status by a person having (or presumed to have used) force, or to have committed acts of violence of whatever nature and within whatever context, must in the first place - like any other application - be examined from the standpoint of the inclusion clauses in the 1951 Convention“) en paragraaf 177 („Where it has been determined that an applicant fulfils the inclusion criteria, the question may arise as to whether, in view of the acts involving the use of force committed by him, he may not be covered by the terms of one or more of the exclusion clauses paragraphs 147 to 163 above“), van het standpunt van de UNHCR in zijn view ("on the application of Article 1F of the 1951 Refugee Convention: Comments on the letter of the State Secretary of Justice to the Second Chamber of Parliament, dated 27 november 1997“) van maart 1998.
- 11.
Recentelijk heeft de ABRS in een uitspraak van 4 september 2002 geoordeeld dat "Het Handbook geen regels (bevat) die de staatssecretaris binden bij zijn beoordeling of een vreemdeling gegronde reden heeft voor vervolging te vrezen". De rechtbank stelt voorop dat met het voorgaande niet is gezegd dat aan de in het Handbook neergelegde regels geen betekenis toekomt. De rechtbank acht evenwel, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om met betrekking tot de volgorde van toetsing, de in het Handbook neergelegde uitgangspunten in de door eiseres bepleite zin te volgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de in Nederland gevolgde procedure ingevolge de Vw 2000 en de daarop gebaseerde regelingen in het algemeen voldoende waarborgen bevat om tot een verantwoorde afweging te komen van de feiten en omstandigheden die in het kader van – mogelijke – toepassing van art. 1(F) van het Verdrag van belang zijn.
- 12.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder het beleid, neergelegd in zijn brief van 28 november 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (TK 19 637, nr. 295, blz. 5) en bij de invoering van de Vw 2000 vervangen door C1/5.13.3 van de Vc 2000, alsmede in het TBV 2001/37 in redelijkheid niet zou kunnen voeren. Dit beleid is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het Verdrag en niet in strijd met een redelijke beleidsbepaling. Evenmin is de werkwijze waar het beleid in voorziet in strijd met het uitgangspunt dat artikel 1 (F) van het Verdrag restrictief dient te worden toegepast. Dit betekent immers niet anders dan dat de onderhavige verdragsbepaling niet standaardmatig, maar slechts in uitzonderingsgevallen mag worden toegepast. Ook in deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat toepassing van het beleid onredelijk is.
- D.
Toegespitst toetsingskader.
- 13.
Voorts dient te worden beoordeeld of er op grond van hetgeen eiseres in deze procedure heeft verklaard en aangevoerd, dan wel op grond van hetgeen is gerapporteerd in de uitgebrachte individuele ambtsberichten, ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) onder a, b en/of c van het Verdrag.
- 14.
Partijen zijn het er over eens dat eiseres in ieder geval vanaf 1991 tot op heden actief lid is geweest van de PKK en binnen die organisatie carrière heeft gemaakt. Zij begon als „strijder“ in 1992, vanaf 1993 voerde zij het bevel over eenheden van diverse grootte en in ieder geval vanaf 1995 over een eenheid van 50 vrouwen. In 1995 werd zij gekozen in het CC van de PKK, een bestuursorgaan van 41 leden. Daarnaast was zij voorzitster van de vrouwenbeweging van de PKK. In 2000 trad zij toe tot het hoogste orgaan van de PKK, de PR. Voorts heeft zij zich in voorkomende gevechten tussen de PKK en het Turkse leger van een vuurwapen bediend. Zij acht het niet onwaarschijnlijk dat daarbij mensen om het leven zijn gekomen.
- 15.
De rechtbank is onder verwijzing naar eerdergenoemde uitspraak inzake Ramirez van het Canadese Hooggerechtshof van oordeel dat het enkele lidmaatschap van een organisatie die mensenrechtenschendingen of zelfs misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Verdrag pleegt onvoldoende is voor de conclusie dat deze mensenrechtenschendingen dan wel misdrijven zonder meer aan een individeel lid kunnen worden toegerekend. De in VN- en EU-verband uitgesproken opvatting dat de PKK als terroristische organisatie dient te worden beschouwd maakt dit niet anders. De rechtbank betrekt daarbij dat deze opvattingen er niet toe hebben geleid dat het lidmaatschap van de PKK in Nederland als zodanig strafbaar is gesteld.
Ook het in deze procedure als vaststaand te beschouwen gegeven, dat eiseres een actieve rol als guerrilla voor de PKK heeft vervuld, is op zichzelf genomen onvoldoende om te concluderen dat een ernstig vermoeden bestaat dat eiseres misdrijven zou hebben gepleegd als bedoeld in artikel 1(F) van het Verdrag. In alle gevallen moet immers sprake zijn van "personal and knowing participation" bij de in die verdragsbepaling omschreven misdrijven. Anders dan verweerder meent, wordt het voorgaande niet zonder meer anders door de carrière die eiseres in de PKK heeft gemaakt, en de functies die zij tot haar komst naar Nederland in deze organisatie heeft bekleed. Daarbij is met name van belang, zoals hierna nog meer in het bijzonder uiteen zal worden gezet, dat in deze procedure tot dusver te weinig duidelijkheid is ontstaan over de vraag of het enkele feit dat eiseres in de PKK de genoemde carrière heeft gemaakt en in deze organisatie de genoemde functies heeft bekleed gepaard is gegaan met daadwerkelijke deelname in de zin van de hierboven omschreven rechtspraak.
- 16.
In de periode tot 1995, volgens verweerder de periode waarin de gewapende activiteiten van de PKK een hoogtepunt bereikten, en ook het merendeel van de handelingen die voor verweerder met name aanleiding zijn geweest in de onderhavige zaak artikel 1(F) van het Verdrag toe te passen werden gepleegd, droeg eiseres nog geen substantiële militaire en/of politieke verantwoordelijkheid. Evenmin heeft verweerder concrete feiten omtrent de feitelijke betrokkenheid van eiseres bij enige concrete gebeurtenis in deze periode gesteld, dan wel gemotiveerd gesteld dat eiseres van zodanige gebeurtenis in die mate (voor)kennis droeg dat zij daarvoor medeverantwoordelijk kan worden gehouden
- 17.
Voor wat betreft de periode na 1995, waarin eiseres een beduidend grotere verantwoordelijkheid droeg - onbetwist is dat zij de leiding had over een eenheid van 50 'man', in het CC was gekozen en bestuurslid was van de YAJK - twisten partijen er onder meer over welke feiten vaststaan. In dit verband wordt als volgt overwogen.
- E.
De verklaringen van eiseres.
- 18.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of eiseres in het NG en het AG tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
- 19.
De rechtbank constateert dat eiseres door verweerder zonder (genoegzame) motivering niet in staat is gesteld aanvullingen en correcties te geven op de gehoren, ondanks de toezegging in het nader gehoor, onder punt 7.6, dat zij met een advocaat de nabespreking van het NG kon voorbereiden. Voorts constateert de rechtbank dat eiseres onder punt 7.2 van het NG heeft verklaard: "Ik kan niet beoordelen hoe de vertaling naar het Nederlands is gegaan“. In het AG heeft eiseres vervolgens aangegeven dat in het rapport van NG onderdelen van haar verklaring foutief zijn weergegeven.
- 20.
Hoewel op grond van artikel 3.112, eerste lid sub a, van het Vb 2000, in gevallen waarin een vreemdeling rechtens van zijn vrijheid is beroofd de termijnen van artikel 3.111 van het Vb 2000 niet van toepassing zijn, is de rechtbank van oordeel dat dit er niet toe mag leiden dat volledig wordt afgezien van het in artikel 3.111, derde lid, van het Vb vastgelegde recht "uit eigen beweging nadere gegevens te verstrekken" naar aanleiding van het NG. Deze aan de asielzoeker geboden mogelijkheid tot gegevensverstrekking, in de wandeling "aanvullingen en correcties" genoemd, is uitgewerkt in hoofdstuk C3/13.4.1-3 van de Vc 2000 en voor de 48-uursprocedure in hoofdstuk C3/12.9-11 van de Vc 2000. Niet valt in te zien waarom in dit geval en in strijd met de eerdere toezegging is afgezien van deze werkwijze. Dit geldt te meer, nu de omstandigheid dat in de asielprocedure in de Vw 2000 de bezwaarfase is weggevallen het naar het oordeel van de rechtbank op grond van de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid nog belangrijker maakt, dat verweerder in de aanvraagfase de vreemdeling in de gelegenheid stelt om te controleren of zijn verklaringen, die via een tolk zijn afgelegd, goed zijn overgekomen en correct zijn vastgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat slechts op grond van uitzonderlijke omstandigheden de mogelijkheid en gelegenheid om aanvullingen en correcties in te dienen door verweerder kan worden ontzegd. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
Het voorgaande klemt eens te meer nu namens eiseres is aangevoerd dat volgens de ambtenaar bij het AG fouten zijn gemaakt door de contactambtenaar die het NG afnam. Dit is volgens eiseres verklaard in bijzijn van een derde, en door verweerder niet gemotiveerd weersproken.
- 21.
De rechtbank concludeert dat op grond van het voorgaande de mogelijkheid geenszins kan worden uitgesloten dat de verklaringen van eiseres tijdens het NG op onderdelen, hoofdzaken daarbij niet uitgezonderd, anders in het verslag terecht zijn gekomen dan eiseres ze heeft afgelegd.
- 22.
Voorts is in dit kader van belang dat verweerder het, voor de beoordeling of aan eiseres artikel 1(F) van het Verdrag kon worden tegengeworpen, noodzakelijk heeft geacht dat zij aanvullend werd gehoord. Hieruit kan worden afgeleid dat daartoe op basis van haar eerdere verklaringen blijkbaar (nog) niet kon worden geconcludeerd. Hiermee valt niet te verenigen verweerders standpunt dat de verklaringen van eiseres in het AG ter zijde kunnen worden gelaten en haar thans wel reeds op basis van de verklaringen in het NG artikel 1(F) van het Verdrag kan worden tegengeworpen.
- 23.
Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat het geen verschil maakt of de verklaringen nu via aanvullingen en correcties worden gecorrigeerd en aangevuld dan wel via een AG, en dat eiseres in zoverre geen belang bij deze klacht heeft. Indien de vreemdeling terugkomt op eerder gedane verklaringen dient hij daarvoor immers (altijd) een genoegzame reden aan te geven. De rechtbank dient het standpunt van verweerder op dit punt marginaal te toetsen. Verweerder wijst in dit kader op een uitspraak van de ABRS van 28 augustus 2002, JV 2002, 355.
- 24.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres terecht aangevoerd dat zij niet in die mate op haar eerdere verklaringen is teruggekomen dat de latere verklaringen onoverbrugbare tegenstrijdigheden opleveren met hetgeen zij in het NG heeft verklaard. Zo heeft zij in het AG, anders dan verweerder meent, niet ontkend te hebben geschoten, of haar deelname aan de gewapende strijd geheel ontkend. Zij verklaart in het AG op p. 6: „Wij streden niet tenzij we werden aangevallen en als er een aanval plaatsvond tegen ons dan trokken wij ons terug"; en op p. 12: "Ik heb duidelijk gemaakt dat het niet zo was dat ik tijdens mijn verblijf in de bergen de hele tijd heb geschoten. Ik heb wel geschoten, maar ik heb een onderscheid gemaakt. Als u zegt schieten op mensen dan komt dat op mij over alsof ik als een onmens op een ander mens heb geschoten. De militaire operaties zie je als een geheel en niet als een individueel gevecht“; en op p. 16: "Behalve bij de militaire operaties waarbij wij werden aangevallen heb ik niet geschoten en geen bevelen gegeven. Wat ik mij wel kan herinneren is dat ik bij de terugtrekking naar Cudi en bij de operatie Celik heb moeten schieten." ; en op p. 17: "Ik heb net verteld dat ik dat wapen heb gebruikt tijdens 1992 en 1995".
- 25.
Partijen hebben ter zitting toegegeven respectievelijk gesteld dat tot op zekere hoogte respectievelijk ontoelaatbaar selectief is geput uit de verklaringen van eiseres. De rechtbank is na grondige (her)lezing van de verklaringen van eiseres van oordeel dat sprake is van een door verweerder niet behoorlijk gemotiveerde keuze uit de verschillende verklaringen van eiseres. Daarbij is mede van belang dat het door de contactambtenaar van het NG opgemaakte rapport er op teveel punten blijk van geeft dat hij onvoldoende zorgvuldig heeft getracht een gedetailleerd en samenhangend beeld te verkrijgen van de springende punten die voor een verantwoorde beoordeling van het veelomvattende en gecompliceerde relaas van eiseres van belang waren. Naar het oordeel van de rechtbank is in het bijzonder van belang dat de door eiseres blijkens dat rapport gebruikte terminologie soms de indruk wekt eerder de weerslag te zijn van een min of meer politiek gekleurd jargon, dan een zo feitelijk mogelijk relaas. Tevens heeft de contactambtenaar in het NG slechts in beperkte mate aandacht besteed aan de feiten die relevant zijn voor de hiervoor onder IV.16 weergegeven aandachtspunten.
- 26.
De rechtbank stelt vast dat uit het NG en het AG een ten dele van elkaar verschillend beeld van de activiteiten en positie van eiseres binnen de PKK naar voren komt. Zij volgt, gelet op het hiervoor overwogene, verweerder niet in zijn stelling dat dit (uitsluitend) te wijten is aan tegenstrijdige verklaringen van eiseres. Voorts constateert de rechtbank dat uit het verslag van het AG blijkt dat eiseres over de reeds toen geconstateerde verschillen uitgebreid heeft verklaard en, naar het oordeel van de rechtbank, daarover een verklaring heeft afgelegd waarvan niet op de door verweerder daartoe aangevoerde gronden gezegd kan worden dat zij niet plausibel en genoegzaam is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich derhalve in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiseres tijdens het AG terzijde konden worden gesteld. Voor zover sprake is van discrepanties kon verweerder, mede gelet op de niet betwiste omstandigheid dat eiseres geen aanvullingen en correcties heeft kunnen inzenden en de omstandigheid dat niet kan worden uitgesloten dat het nader gehoor niet met voldoende zorgvuldigheid is afgenomen en/of niet correct is verslagen, in redelijkheid de geconstateerde discrepanties – en tenslotte rekening houdend met de ingrijpende gevolgen van deze beslissing – niet louter voor rekening van eiseres laten komen.
- F.
De individuele ambtsberichten
- 27.
De rechtbank heeft van eiseres geen toestemming gekregen om mede op basis van de vertrouwelijke (passages in de) aan de ambtsberichten ten grondslag liggende documenten uitspraak te doen. Verweerder heeft ter zitting in dit verband gesteld dat de omstandigheid dat de bronnen en methoden van onderzoek van de ambtsberichten onbekend zijn voor risico van eiseres dient te komen. Eiseres meent dat zij in haar belangen wordt geschaad doordat zij geen kennis heeft gekregen van de onderliggende stukken. Zij heeft voorts gesteld dat de beslissing van deze rechtbank dat de geheimhouding gerechtvaardigd is ten onrechte is genomen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de omstandigheid dat de rechtbank niet mede op grond van de onderliggende stukken uitspraak mag doen, in de onderhavige zaak uit het oogpunt van een evenwichtige bewijslastverdeling voor risico van verweerder behoort te blijven. Zij komt met name tot dit oordeel op grond van de aard en inhoud van die ambtsberichten zelf en op grond van de inhoud van de door eiseres overgelegde brief van AI. Tenslotte dragen ook in dit kader tot het oordeel van de rechtbank bij de in beroep overgelegde rapporten van prof. dr. E. J. Zürcher en drs. R. Soeterik, waarvan namens verweerder ter zitting is meegedeeld dat, voor zover de gemachtigde bekend, geen aanleiding is gezien deze rapporten aan de Minister van Buitenlandse Zaken voor te leggen teneinde daar nader commentaar op te vragen.
- 28.
Met betrekking tot de in deze zaak uitgebrachte individuele ambtsberichten overweegt de rechtbank voorts als volgt. Blijkens een uitspraak van de ABRS van 11 oktober 2002 (200204522/1) hebben individuele ambtsberichten in principe dezelfde status (die van een deskundigenadvies) als algemene ambtsberichten. De rechtbank volgt dit oordeel.
In de uitspraak van 12 oktober 2001 heeft de ABRS vastgesteld dat een (algemeen) ambtsbericht, om als deskundigenadvies te kunnen gelden, op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie dient te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. In dat geval zal verweerder het ambtsbericht niet dan na het instellen van nader onderzoek ter zake en bevestiging van de desbetreffende informatie aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen.
- 29.
Het ambtsbericht van 7 november 2001 behelst geen concrete feiten op grond waarvan wordt geconcludeerd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Verdrag. De in dat ambtsbericht neergelegde conclusie steunt immers slechts op omstandigheden die tot meer of minder waarschijnlijke veronderstellingen leiden.
Het ambtsbericht stelt: "Het is uitgesloten te achten dat leden van het Centraal Comité en de Presidentiële Raad in die organen konden worden gekozen zonder dat zij hun ideologische en militaire loyaliteit hebben bewezen." De in de zienswijze van eiseres op dit punt betrokken stelling dat twee andere, met name genoemde, leden van respectievelijk CC en PR evenmin een militaire achtergrond hebben is in het bestreden besluit niet weersproken. Verweerders stelling ter zitting, dat één van hen zich op internet als ÄRGK-commander presenteert is een onvoldoende motivering van het in het ambtsbericht ingenomen standpunt en is overigens te laat naar voren gebracht.
Voorts stelt dit ambtsbericht dat "Iemand die lid is van het CC en van de PR van de PKK geacht kan worden invloed te hebben op het besluitvormingsproces binnen de PKK inzake terroristische activiteiten van de partij". Eiseres heeft reeds in de zienswijze aangevoerd dat er te eenvoudig vanuit wordt gegaan dat de PKK een strakke centrale leiding kent en dat de leden van het CC en de PR precies weten wat er in de regio’s gebeurt. Het CC komt volgens de zienswijze slechts 2 maal per jaar bijeen. Eiseres was in dit orgaan verantwoordelijk voor vrouwenzaken. Eerst ter zitting is dit door verweerder betwist.
De rechtbank concludeert dat de bevindingen uit dit ambtsbericht tijdig en gemotiveerd zijn weersproken door eiseres, welke betwisting door verweerder niet tijdig, al dan niet via gespecificeerde en gemotiveerde aanvullende berichtgeving door de Minister van Buitenlandse Zaken, is weersproken.
- 30.
De rechtbank merkt in dit kader voorts op dat in het onderliggende document wordt opgemerkt dat er "geen informatie (is) die inzicht kan geven in de exacte bevoegdheden van dit Comité. Mogelijk was het Comité competent voor de strategiebepaling van de partij". Deze opmerking had voor verweerder, gelet op het hiervoor overwogene, eens te meer aanleiding moeten vormen dit punt nader te onderzoeken.
Bovendien doet deze opmerking afbreuk aan de eerdere stelling in het ambtsbericht dat leden van het CC geacht moeten worden invloed te hebben gehad op de besluitvorming inzake terroristische acties. Niet valt in te zien hoe enerzijds onduidelijkheid kan bestaan over de bevoegdheden van het CC als geheel, terwijl anderzijds ten aanzien van de individuele leden van het CC wordt vastgesteld dat zij invloed dan wel zeggenschap hebben over bepaalde onderwerpen, juist vanwege dit lidmaatschap van het CC. De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan dan ook evenzeer gerede twijfel op zijn plaats is over de vraag of het ambtsbericht gelet op de onderliggende stukken daarvan, qua inhoud dan wel qua procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is.
Tenslotte is voor de beoordeling van dit ambtsbericht en van de door verweerder betrachte mate van zorgvuldigheid van belang, dat verweerder in het onderliggende document wordt aangeraden om eiseres diepgaander te horen teneinde meer duidelijkheid te krijgen, maar dat verweerder dit advies van zijn deskundige om onduidelijk gebleven redenen niettemin niet heeft opgevolgd.
- 31.
Het ambtsbericht van 26 november 2001 bevat wel concrete feiten die onder omstandigheden zouden kunnen leiden tot de conclusie dat eiseres artikel 1(F) kan worden tegengeworpen, te weten het opleiden voor zelfmoordacties, de verantwoordelijkheid voor liquidaties en de verantwoordelijkheid voor en deelname aan de strategische militaire planning.
- 32.
Verweerder heeft gesteld dat eiseres deze berichten zonder nadere onderbouwing heeft ontkend. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Zoals hierboven onder III.1.2 weergegeven heeft eiseres reeds in de zienswijze gemotiveerd de stellingen in de individuele ambtsberichten bestreden. Zij merkt hierbij op dat de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank bij uitspraak van 10 februari 1999 (AWB 98/5396, RV 1999, nr. 2) heeft geoordeeld dat bij niet openbaarmaking van de onderliggende stukken aan de gemotiveerde bestrijding daarvan geen al te hoge eisen mogen worden gesteld. Derhalve bestonden reeds ten tijde van het bestreden besluit, concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan, zodat voor verweerder de verplichting bestond om de Minister van Buitenlandse Zaken de bezwaren van eiseres voor te leggen zodat deze een nader onderzoek kon instellen. Dit gold te meer gelet op de het uitgangspunt van restrictiviteit bij de uitleg en toepassing van artikel 1(F) van het Verdrag en de mate van zorgvuldigheid waarmee het onderzoek daaromtrent als gevolg daarvan dient te worden verricht.
De rechtbank meent dat daartoe te meer aanleiding bestond, omdat het volgens de stukken waarvan de rechtbank en eiseres wel kennis hebben mogen nemen moeilijk zou zijn om duidelijkheid te verkrijgen over de militaire achtergrond van eiseres.
De omstandigheid dat eiseres voor het slaan van het bestreden besluit haar bezwaren slechts ten dele met stukken heeft kunnen onderbouwen leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank constateert dat de onderliggende stukken bij dit ambtsbericht geheim zijn gehouden en geen enkele bronvermelding bevatten. Eiseres heeft gemotiveerd aangegeven te vermoeden dat er niet één, maar meerdere bronnen moeten bestaan.
- G.
Andere stukken.
- 33.
Daarnaast heeft eiseres in beroep rapportages van deskundigen overgelegd, waarin de inhoud van de ambtsberichten op cruciale onderdelen gemotiveerd wordt weersproken. Uit het rapport van prof. dr. E. J. Zürcher van 11 juli 2002 komt - onder meer - naar voren dat er geen aanwijzingen zijn dat zelfmoordaanslagen door de PKK ooit systematisch tot strijdmiddel zijn bevorderd. Het lijkt er veeleer op dat dit privé-initiatieven zijn geweest. Verweerders stelling ter zitting dat uit het rapport van prof. dr. E. J. Zürcher blijkt dat deze aanslagen op meer dan incidentele basis plaatsvonden, is onvoldoende om te kunnen leiden tot het oordeel dat vaststaat dat het hier gaat om een systematische werkwijze van de PKK, en nog minder tot het oordeel dat daarmee de persoonlijke verantwoordelijkheid van eiseres hiervoor is gegeven. Volgens de bevindingen van Prof. dr. E. J. Zürcher hadden regionale commandanten van de PKK een grote eigen bewegingsvrijheid. De centrale leiding van de PKK had geen strikt hiërarchisch en effectief gezag, wellicht met uitzondering van de periode 1993-1994. Volgens Prof. dr. E. J. Zürcher moet uitgesloten worden dat eiseres een belangrijke rol heeft gespeeld in militaire planning. Er bestonden vrouwenpelotons en -compagnieën vanaf 1990. Tijdens de guerrillastrijd kregen vrouwen toch dienende en verzorgende taken toebedeeld. De vrouwencompagnieën zijn snel weer opgeheven.
Gelet op deze rapporten die hun conclusies, anders dan de ambtsberichten, wel (deels) onderbouwen met bronnen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de Minister van Buitenlandse Zaken had dienen te raadplegen over de volstrekt tegengestelde conclusies en dit, nu dit niet is gebeurd, alsnog dient te doen.
- 34.
Tenslotte acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard niet te weten of ter verkrijging van de informatie in, met name, het ambtsbericht van 26 november 2001 ongeoorloofde druk op ongenoemd gebleven derden is uitgeoefend. Eiseres heeft aangevoerd dat, nu verweerder de geheimhouding van de bronnen mede motiveert met een beroep op de diplomatieke betrekkingen, aangenomen moet worden dat (een gedeelte van) de informatie wel afkomstig moet zijn van of via de Turkse overheid. Verweerder heeft dit erkend noch betwist. Voorts heeft eiseres gewezen op de brief van AI van 21 maart 2002 aan mr. M.B.J. Strooij, waaruit naar voren komt dat de Turkse autoriteiten geregeld marteling gebruiken om verklaringen te verkrijgen. Nu in het ambtsbericht van 26 november 2001 geen met name genoemde bronnen zijn vermeld, valt de mogelijkheid niet zonder meer uit te sluiten dat de bron(nen) van dit ambtsbericht gebruik heeft/hebben gemaakt van dergelijke onder marteling en/of andere ongeoorloofde vormen van druk verkregen verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel dient te staan dat hiervan geen sprake is.
- 35.
Gelet op het voorgaande kleven aan de ambtsberichten ook om deze reden zodanige gebreken dat zij de conclusies vervat in het bestreden besluit niet (meer) kunnen dragen.
- G.
Conclusie en beslissing.
- 36.
De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en zijn standpunt dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Verdrag ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft derhalve de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb geschonden.
- 37.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1288,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 2).
- 38.
Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
V. BESLISSING
De rechtbank
- 1.
verklaart het beroep gegrond;
- 2.
vernietigt het bestreden besluit;
- 3.
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
- 4.
veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1288,-- (zegge:
duizendtweehonderd en achtentachtig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden
aan [eiser of: de griffier];
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom en mr. F. Salomon en mr. J.C. Boeree, rechters, en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2002, door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink griffier.
Afschrift verzonden op: 17 december 2002
Conc: IK
Coll:
Bp: -
D:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.