HR, 12-04-2013, nr. 12/05992
ECLI:NL:HR:2013:BZ2903
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-04-2013
- Zaaknummer
12/05992
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BZ2903
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ2903, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ2903
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3849, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2013:BZ2903, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ2903
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3849
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Maakt erfenis deel uit van na echtscheiding te verdelen huwelijksgoederengemeenschap?
12 april 2013
Eerste Kamer
12/05992
RM/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M. Bouman,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 371204/FA RK 07-3920 van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2007, 9 april 2008, 27 augustus 2008, 6 mei 2009,
31 augustus 2010, 1 juni 2011, 26 oktober 2011 en 14 december 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.099.770/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 18 september 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof van 18 september 2012 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2 en 3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 april 2013.
Conclusie 22‑02‑2013
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/05992
Mr. P. Vlas
Zitting, 22 februari 2013
Conclusie inzake art. 80a inzake:
[De man]
tegen
[De vrouw]
1.
In deze zaak over de verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding heeft de man tijdig cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof Amsterdam van 18 september 2012. In cassatie is onbestreden dat de vrouw door het overlijden van haar moeder voor een kwart eigenaar is geworden van de in Zwitserland gelegen woning waarin de grootmoeder van de vrouw krachtens vruchtgebruik woonde. Het huis is verkocht; de opbrengst viel voor een kwart in de gemeenschap van goederen waarin de vrouw met de man was gehuwd. Met de verkoopopbrengst moesten de kosten van het verzorgingshuis van de grootmoeder worden bestreden, omdat familieleden c.q. kleinkinderen naar Zwitsers recht onderhoudsplichtig zijn voor een grootouder. Nadat de grootmoeder is overleden, heeft de vrouw haar nalatenschap verworpen (rov. 4.7).
2.
De tegen rov. 4.9 van de bestreden beschikking aangevoerde klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daartoe geldt het volgende. In de eerste klacht betoogt de man dat onbegrijpelijk is dat het hof heeft overwogen dat 'niet is gebleken dat de grootmoeder andere middelen ter beschikking stonden', omdat de vrouw niets heeft aangedragen over de vermogenspositie van haar grootmoeder, terwijl op de vrouw de bewijslast rustte. De vrouw heeft gesteld dat de gehele verkoopopbrengst van de woning ter beschikking van de grootmoeder is gesteld en dat zij de nalatenschap van de grootmoeder om persoonlijke redenen heeft verworpen. In dat kader heeft de vrouw aangevoerd dat deze nalatenschap slechts bestond uit het resterende deel van de verkoopopbrengst van de woning (zie brief van 23 september 2008 van de vrouw aan de rechtbank onder 15 met de daarbij behorende productie 14). De man heeft bestreden dat de resterende verkoopopbrengst onderdeel uitmaakte van de nalatenschap van de grootmoeder. De man heeft in cassatie niet aangevoerd dat hij in feitelijke aanleg heeft gesteld dat de grootmoeder nog andere middelen ter beschikking stonden, zodat de klacht daarop strandt.
3.
In de tweede klacht voert de man aan dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is dat na het overlijden van de grootmoeder voor de vrouw het resterende deel van haar aandeel in de verkoopopbrengst van de woning beschikbaar kwam (te weten een bedrag van CHF 51.499,37) en dat het haar vrij stond dit aandeel in de nalatenschap van haar grootmoeder te verwerpen. De klacht gaat eraan voorbij dat het hof heeft overwogen dat die verwerping geen afbreuk doet 'aan de aanspraak van de man, nu de vrouw de gemeenschap door die verwerping zonder toestemming van de man heeft benadeeld, wat er ook zij van de motieven van de vrouw om tot deze verwerping over te gaan'. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw geacht wordt slechts CHF 51.499,37 toegedeeld te hebben gekregen. Dat oordeel is geenszins onbegrijpelijk. De man klaagt dat dit bedrag in de gemeenschap van goederen viel. Nu het hof juist in het kader van de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen heeft bepaald dat dit resterende bedrag aan de vrouw is toegedeeld, mist de man derhalve belang bij de klacht.
4.
De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G