Uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 februari 2016; de veroordeling is onherroepelijk.
HR, 06-06-2017, nr. 16/01903
ECLI:NL:HR:2017:1026, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-06-2017
- Zaaknummer
16/01903
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1026, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑06‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:395, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:1112, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2017:395, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1026, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0257
NbSr 2017/236
Uitspraak 06‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Strafoplegging, art. 57 en art. 63 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 19 april 2015, ECLI:NL:HR:2005:AS5556 i.v.m. het i.c. toepasselijke strafmaximum. HR bepaalt de straf met inachtneming van art. 63 op 16 jaren.
Partij(en)
6 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/01903
EC/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 maart 2016, nummer 23/000609-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde vrijheidsstraf, tot bepaling van de duur van deze vrijheidsstraf op zestien jaren, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.2.
Bij het bestreden arrest heeft het Hof de verdachte wegens - kort gezegd - het medeplegen van doodslag (art. 287 Sr), het voorhanden hebben van wapens en munitie (art. 26 en 55 Wwm), poging tot doodslag (art. 45 en 287 Sr), bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr), en mishandeling, meermalen gepleegd (art. 57 en 300 Sr), veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren.
3.3.1.
3.3.2.
Deze bepalingen luiden als volgt:
art. 57 Sr:
"1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum."
art. 63 Sr:
"Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing."
3.4.
Bij de stukken van het geding bevindt zich het de verdachte betreffende uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 25 februari 2016. Dat houdt in dat de verdachte na de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde misdrijven, begaan in het jaar 2012, bij rechterlijke uitspraak van 17 maart 2014 onherroepelijk is veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf ter zake van - kort gezegd - het medeplegen van diefstal met geweld (art. 47 en 312, eerste lid, Sr).
3.5.
In zijn arrest van 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005: AS5556, NJ 2006/10 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in een geval als het onderhavige
a) de rechter moet nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest indien alle feiten gevoegd zouden zijn behandeld en dus tot één rechterlijke uitspraak zouden hebben geleid, terwijl
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal mogen opleggen dan overeenkomt met het hiervoor onder a) bedoelde maximum verminderd met de eerder opgelegde straffen en
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het door hem te berechten feit.
3.6.
Toepassing van het voorgaande op het onderhavige geval leidt tot de vaststelling dat ingeval van voeging van alle, hiervoor onder 3.2 en 3.4 vermelde feiten de rechter maximaal een gevangenisstraf van twintig jaren (vijftien jaren vermeerderd met een derde) had mogen opleggen. Nu de verdachte inmiddels is veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf, had het Hof een gevangenisstraf kunnen opleggen van ten hoogste zestien jaren.
3.7.
Het middel is gegrond.
3.8.
De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen en de straf bepalen met inachtneming van art. 63 Sr. Mede in aanmerking genomen dat het Hof blijkens een aanvulling van 15 juni 2016 op het arrest heeft aangegeven dat het abusievelijk onvoldoende rekening heeft gehouden met de toepassing van art. 63 Sr en dat het, als het op de juiste wijze rekening had gehouden met art. 63 Sr, een gevangenisstraf van zestien jaren had opgelegd, zal de Hoge Raad de gevangenisstraf bepalen op zestien jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat deze zestien jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2017.
Conclusie 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Strafoplegging, art. 57 en art. 63 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 19 april 2015, ECLI:NL:HR:2005:AS5556 i.v.m. het i.c. toepasselijke strafmaximum. HR bepaalt de straf met inachtneming van art. 63 op 16 jaren.
Nr. 16/01903 Zitting: 11 april 2017 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 24 maart 2016 door het Gerechtshof Amsterdam wegens (zaak A (met parketnummer 13-676473-12 onder 1) “medeplegen van doodslag”, (zaak A met parketnummer 13-676473-12 onder 3) “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II”, (zaak B met parketnummer 13-684053-13 onder 1 primair) “poging tot doodslag” (zaak B met parketnummer 13-684053-13 onder 2) “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, (zaak B met parketnummer 13-684053-13 onder 3) “mishandeling” en (zaak B met parketnummer 13-684053-13 onder 4) “mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 16/01903 en 16/03153. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
Bij akte van 27 februari 2017 heeft de verdachte het beroep in cassatie voor zover ingesteld tegen de vrijspraak van de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde moord (art. 289 Sr) ingetrokken.
Namens de verdachte heeft mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel houdt in dat de bewezenverklaring in zaak A (met parketnummer 13-676473-12) onder 1 niet voldoende met redenen is omkleed, omdat het hof aan de tot bewijs gebezigde “ping”- en OVC- gesprekken een betekenis heeft gegeven die niet volgt uit die gesprekken.
Het Hof heeft ten laste van verdachte in zaak A (met parketnummer 13-676473-12) onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 7 juni 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, met een vuurwapen kogels in de borstkas en in een arm van voornoemde [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;”
7. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs van het in zaak A (met parketnummer 13-676473-12) onder 1 bewezenverklaarde overwogen (p. 5):
“Overwegingen en oordeel van het hof ten aanzien van zaak A onder 1
Het hof heeft geconstateerd dat de in deze zaak door diverse getuigen gegeven signalementen van de daders niet geheel gelijkluidend zijn. Alleen voor zover onderdelen in die verklaringen ondersteuning vinden in onderdelen van andere verklaringen of ander bewijsmateriaal acht het hof het verantwoord daaruit bewijs te putten.
Uit de bewijsmiddelen zoals die hieronder zijn weergegeven leidt het hof het volgende af.
Op 7 juni 2012 omstreeks 21.49 uur zijn [slachtoffer] en [betrokkene 1] vanuit de flat [A] in de richting van het metrostation Bullewijk gelopen. Onderweg kwamen zij, zo blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1] , twee negroïde mannen tegen. Eén van die mannen heeft [slachtoffer] vervolgens uitgescholden, heeft een klein wapen gepakt en heeft dat op [slachtoffer] en [betrokkene 1] gericht. De andere man stond er alleen maar bij. Vervolgens zijn de mannen langzaam weggefietst in de richting van de onderdoorgang, waar kort daarna (omstreeks 21.55 uur) het schietincident heeft plaatsgevonden.
Volgens [betrokkene 1] had de man met het vuurwapen kort haar en had de andere man lange rasta’s. Zij herkent deze twee mannen later op de foto-stills (van de beveiligingscamera van de flat [A] waarop direct na het schietincident twee fietsende mannen te zien zijn).
[slachtoffer] is vervolgens eerst terug gerend naar de flat om zijn vrienden ( [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ) te roepen), waarna hij achter de twee fietsers aan is gerend in de richting van de onderdoorgang. [betrokkene 2] is direct naar beneden gegaan en is achter [slachtoffer] aangerend. Hij volgde hem op een afstand van circa tien meter. Volgens zijn verklaring zag hij - toen [slachtoffer] in de onderdoorgang was - van net daarbuiten (het hof begrijpt: nabij de andere kant van de onderdoorgang) twee negroïde mannen aan komen fietsen. Hij zag dat de mannen naast elkaar stopten, dat één van die mannen een klein grijs wapen pakte en de ander een heel groot wapen met een lichtbruin middenstuk. Hij zag dat het grote wapen werd geladen, waarna hij een knal hoorde en zag dat [slachtoffer] op de grond lag.
[betrokkene 2] zag de daders vervolgens wegfietsen in de richting van waar zij zojuist waren gekomen. Zij slaan dan direct rechtsaf. Volgens [betrokkene 2] had de man met kort haar het kleine wapen en had de man met lang rastahaar het grote wapen. [betrokkene 2] heeft de beelden (het hof begrijpt: onder meer van de beveiligingscamera van de flat [A] waarop direct na het schietincident twee fietsende mannen te zien zijn) gezien en de daders daarop herkend aan de manier waarop ze fietsten.
[betrokkene 4] , die direct na het horen van het schot vanuit haar woning naar buiten kijkt, ziet twee donkere mannen wegfïetsen. Zij herkent de mannen op de beelden (het hof begrijpt: van de beveiligingscamera van de flat [A] waarop direct na het schietincident twee fietsende mannen te zien) aan de manier waarop ze op de fiets zitten.
Het hof gaat er, mede gelet op het geringe tijdsverloop tussen de hiervoor beschreven handelingen, van uit dat het dezelfde twee mannen zijn die:
- [slachtoffer] en [betrokkene 1] hebben bedreigd,
- bij de onderdoorgang ieder een wapen op [slachtoffer] hebben gericht, waarbij met het grote wapen éénmaal gericht op [slachtoffer] is geschoten, ten gevolge waarvan hij is overleden en
- direct na het schietincident de flat [A] passeren.
Verbalisanten hebben de beelden van de beveiligingscamera’s uitgekeken. Het hof hecht in dit verband waarde aan hun vaststelling dat er, binnen een reëel tijdsbestek, voorafgaand aan de personen die om 21.58.26 uur zichtbaar zijn, uit de richting van de onderdoorgang geen andere personen kwamen lopen of fietsen.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de man met het lange rastahaar [slachtoffer] met het grote wapen heeft neergeschoten, ten gevolge waarvan hij later is overleden.
Medeplegen ter zake van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde
De volgende vraag is of de verdachte en [medeverdachte] het schieten op [slachtoffer] hebben medegepleegd. Uit met name de door de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] beschreven handelingen van de twee verdachten leidt het hof af dat bij het schieten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
(…)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte] één van die twee mannen was.
Het hof wijst in dit verband bijvoorbeeld op de verklaringen van de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , die - als zij met de camerabeelden van de schietpartij van 7 juni 2012 worden geconfronteerd - direct en ieder voor zich [medeverdachte] als één van de twee fietsers herkennen. Uit het feit dat [medeverdachte] ten tijde van het tenlastegelegde kort haar had, leidt het hof af dat [medeverdachte] degene was met het grijze wapen.
Dat de verdachte de andere man - de schutter - was, leidt het hof af uit het volgende:
1. De herkenning van de verdachte door [betrokkene 8] , zoals daarvan is gebleken in het op 31 oktober door haar met [betrokkene 7] gevoerde (en opgenomen) telefoongesprek.
2. Het op 11 september 2012 tussen de verdachte en [betrokkene 9] gevoerde (en opgenomen) ping- gesprek komt in dit verband betekenis toe. Het hof kan de pings van [betrokkene 9] aan de verdachte, inhoudende ‘je was op opsporin’ en ‘Samn op een fiets’, niet anders begrijpen dan dat [betrokkene 9] de verdachte in een televisie-uitzending heeft herkend als één van de twee fietsers. De reactie van de verdachte op haar pings, inhoudende ‘:x’ (hetgeen volgens [betrokkene 9] ‘niet verklappen’ betekent) en ‘Ik spreek je onder 4ogen’ kunnen redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte beaamt dat hij één van de fietsers was die te zien was op bedoelde beelden, waarover hij [betrokkene 9] nog wel onder vier ogen zal vertellen.
3. Ten slotte blijkt uit het OVC gesprek van 25 oktober 2012 tussen [betrokkene 16] en [medeverdachte] dat (zo begrijpt het hof dit gesprek) de politie geen vingerafdrukken van [verdachte] (één van de bijnamen van de verdachte) op de bij [betrokkene 16] aangetroffen wapens heeft gevonden dat de politie een grijs wapen niet heeft gevonden bij de doorzoeking, dat [verdachte] (één van de bijnamen van de verdachte) dat dan heeft, dat dit wapen in een televisie-uitzending te zien was en dat [verdachte] (die man) “die man geschoten heeft”. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat hier met “die man die geschoten is” niemand anders dan het slachtoffer [slachtoffer] bedoeld kan worden.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen voorts af dat [slachtoffer] is neergeschoten met het hagelgeweer dat op 30 oktober 2012 in de [a-straat 1] in Schiedam is aangetroffen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 30 oktober 2012 zijn bij een doorzoeking in de [a-straat 1] in Schiedam in een jas op een verlaagd plafond in een slaapkamer op de benedenverdieping een hagelgeweer met een ingekorte loop en drie hagelpatronen aangetroffen. De verdachte verbleef tot kort voor de doorzoeking regelmatig op dit adres en heeft dat wapen, waarvan hij naar eigen zeggen wist dat het op het plafond lag, ook in de woning gezien.
Er is onderzoek verricht naar het hagelgeweer, de hagelpatronen, de op de plaats delict aangetroffen schotelprop en de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen kogels.
Uit de resultaten van dat onderzoek kan worden afgeleid dat:
a) het enkelloops hagelgeweer aan de achterzijde en de voorzijde is afgezaagd en dat de hagelpatronen van het merk Rottweil, kaliber 16 (elk gevuld met 9 kogelballetjes) geschikt zijn om met het hagelgeweer te worden afgeschoten.
b) de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen munitiedelen in combinatie met de schotelprop passen bij patronen van het merk Rottweil.
c) er een duidelijke relatie in de chemische samenstelling is tussen de op de [a-straat] aangetroffen hagelpatronen en de op de plaats delict aangetroffen schotelprop en de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen munitiedelen.
Bezien in het licht van de gestelde hypothesen kan worden geconcludeerd dat de resultaten van het onderzoek iets waarschijnlijker zijn wanneer de verschoten munitiedelen afkomstig zijn van dezelfde munitievoorraad als die waartoe de drie hagelpatronen behoren dan wanneer ze afkomstig zijn van een willekeurige andere munitievoorraad van hetzelfde merk en type als deze drie hagelpatronen.
d) de kans op het willekeurig aantreffen van munitie kaliber 16 van het merk Rottweil wordt geschat op minder dan l-op-de-4000.
Bezien in het licht van de gestelde hypothesen kan worden geconcludeerd dat de resultaten van dit onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de op de plaats delict aangetroffen schotelprop en de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen munitiedelen afkomstig zijn van dezelfde munitievoorraad als de hagelpatronen die op de [a-straat] zijn aangetroffen dan wanneer de op de plaats delict en de in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen munitiedelen afkomstig zijn van een willekeurige andere munitievoorraad in bezit van een persoon in Nederland.
Ten aanzien van het hagelgeweer, dat aan de voor- en de achterzijde was afgezaagd, komt daar nog bij dat uit onderzoek is gebleken dat het goed functioneerde en geschikt was voor het verschieten van patronen kaliber 16. Er zijn aanwijzingen gevonden dat de in de woning van [betrokkene 10] in beslag genomen (afgezaagde) loop één geheel heeft gevormd met de loop van dit hagelgeweer. Dit past bij hetgeen [betrokkene 10] met betrekking tot het repareren van - gelet op het voorgaande - dit hagelgeweer heeft verklaard. Het hof betrekt daarbij ook de verklaring van [betrokkene 11] , die een door [betrokkene 10] gerepareerd hagelweer in de handen van [medeverdachte] plaatst.
Daarbij komt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde lang rasta haar had dat hij op enig moment na de onderhavige schietpartij heeft afgeknipt. Voorts geeft hij in een telefoongesprek op 30 augustus 2012 met [betrokkene 5] (dossierpagina 100296) aan dat hij “gisteren is gaan schuilen”, waarbij het hof, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 29 oktober 2012 (dossierpagina 100755) begrijpt dat dit in Schiedam was in de woning waar, zoals hiervoor is overwogen, het hagelgeweer is gevonden waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
Ten slotte heeft de verdachte gesteld dat hij ten tijde van de schietpartij op het feestje van [betrokkene 12] was in het trapportaal van het flatgebouw [B] waar deze woonde terwijl de getuige [betrokkene 13] (dossierpagina 2006982) bij binnenkomst in het gebouw (op het moment dat het feestje volgens de verdachte nog gaande was) van een feestje niets heeft gemerkt, terwijl zij dit, gelet op ’s hofs waarneming ter plaatse tijdens de schouw op 22 juni 2015, zeker had moeten merken. Hetzelfde geldt voor de getuige [betrokkene 14] (dossierpagina 200694).
Al het voorgaande in overweging nemend, concludeert het hof dat de verdachte degene was die op 7 juni 2012 [slachtoffer] heeft neergeschoten, ten gevolge waarvan hij later is overleden.”
8. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden in - voor zover hier van belang -:
“18. Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 10 december 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina 200484 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 december 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 9] :
Kun je nog eens in je Blackberry kijken wat :x betekent?
Ja hier staat het. :x betekent ‘niet verklappen’. Dat staat zo in mijn Blackberry. Bij de smiley’s staat geschreven wat het betekent.
De telefoon van [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) is door ons getapt. Daarin zien wij dat hij met jou pingt. Ik lees een stukje uit het pingcontact voor:
A : Ma wa over wil je met me praten
A: Zkerr dingen gehoort in de buurt
K: Jhaaa
K: En geziem
A: Serieusss
A: Hun moerrr
A: ik heb nix gedaan
A: Zomaar praten ze
A : ik ga die hele buurt in vuur steken 1 van die dagen
K: En opsporing
K: Me ma woond daar
K: Je was op opsporin
A: Jah ik weet
Ik ken het me herinneren.
Dus jij zegt ‘je was in Opsporing’ en hij zegt ‘Jah, ik weet’.
Ik zal nog even verder voorlezen:
A: ikkkkk
K: Samn op een fiets
A: Neeee man
A: Wij zijn dat niet
A: :x
K: Okey
A: ikspreekje onder4ogen
A: &It;3
Wat betekent <3?
Het is niet dat hij die code intikt. Hij gebruikt ook een smiley. Ik kijk het na in mijn telefoon, kijk maar mee. Het staat er niet tussen.
A: Ik spreeek je onder 4ogen
A: <3
K: Jhaaiknow
K: Drm zeg k k wil met je praten.
En dan ’s avonds komt [verdachte] weer terug bij jou op de ping.
A: Ey wanneer had je die ding gezien
K:Lang terug hoor
K: Toen ik in Italië was
K: Opsporing of nieuws
K: K weet et niet meer
A: Ik dnk nieuwsss
K: K word oud
A:At5
K: Oh ja dat was het volgens mij
A: Klopt.
Ja, daar heb ik het op gezien volgens mij. Ik heb het dus eerst in Italië gezien en later in Nederland kwam het weer een keer op televisie.
Dit gesprek wat jij met [verdachte] hebt over de ping, gaat dat over die uitzending? Ja.
Sla jij er op aan, dat toen jij zei dat hij op Opsporing was, dat hij zei ‘Jah ik weet’?
Ik denk het ja. Als hij schrijft ‘Jah ik weet’, dan weet hij het ja.
Noot verbalisanten:
Vervolgens richtten wij ons tot de moeder van de getuige, [betrokkene 15] , en vragen haar of we haar ook wat vragen mogen stellen. [betrokkene 15] : Ik ken [medeverdachte] , (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) [medeverdachte] omdat hij aan de overkant woont. Verbalisant: Wie herkent u in die beelden van die twee jongens op de fiets? [betrokkene 15] : [medeverdachte] . Dat is de voorste persoon op de fiets. Met dat korte haar? [betrokkene 15] : Ja.
19. Een proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (pagina 101014 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant.
Op 31 oktober 2012 om 08.48 uur is er een telefoongesprek opgenomen tussen [betrokkene 8] (de moeder van [betrokkene 16] ) en een [betrokkene 7] wordt genoemd (het hof begrijpt: [betrokkene 7] ).
S: Ik heb verleden gekeken naar “Opsporing verzocht”... Is het [betrokkene 16] die op de fiets was met [medeverdachte]
O: Ehhe ehhe, (nee nee)
S: Hij is het niet hè?...
O: Ik had je gezegd wie het was toch?
S: [betrokkene 8] ik heb, ik heb zo die..., ik was vergeten u te vragen..., maar “mijn hart brak toen ik dat ding zag boy”, [betrokkene 8] .
O: Maar ik heb je gezegd toch wie het was.
S: Maar, hij lijkt op hem hoor.
O: Jaaaa, euhm hmmm..., maar hij is lichter (huidskleur) toch
S: Maar, is het [betrokkene 17] d’r broer, ernstig (echt)?
O: Euhm hmm euhm hmmm
S: Wie heeft geschoten?
O: Hij heeft geschoten
S: Hoe heet hij?
O: [verdachte] toch
S: [...]
O: Het is de broer van [betrokkene 17]
S: Ik was helemaal verdrietig toen ik dat ding zag hoor.
O: Hij heeft zijn rasta (lang haar) al geknipt toch.
S: Maar ze hebben hem niet gevonden... ze hebben hem niet opgepakt no?
O: Hij is weg toch...hij is vrij.
(...).
20. Een proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (pagina 100705 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant.
Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van een Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC). De opname is gemaakt op 25 oktober 2012 op het politiebureau Flierbos te Amsterdam Zuidoost en betreft een gesprek tussen [betrokkene 16] en [medeverdachte] .
V: [...] .......Die mannen... die mannen hadden die dingen bij [...] gevonden.
(...)
A: ze hebben van alles gevonden daar bij mij.
V: Die lollo’s he.
A: Alles!!!
V: Wat hebben ze gezegd., euh?
A: Die lollo niet.
V: Waar is het dan?
A: Ik weet niet.
V: Die grijze?
V: [verdachte] ... dan heeft [verdachte] het misschien.
A: Misschien... ze hebben ze hebben die die die...alleen maar die rifle gevonden., die lange
V: Ai
A: Plus die “wroko” van.. van [verdachte] hebben ze gevonden...
A: Plus die...die neppe pistolen en zo op me kamer.. over [verdachte] hebben ze (klinkt als) onvoldoende
(...)
V: Maar wie heeft die andere dan... die grijze
A: Ik weet het niet man
V (fluisterend): Hey maar dat ding was op opsporing he
A (fluisterend): Ai ik heb het gezien.
V: Maar die mannen weten niet....
A: We gaan gewoon zwijgen.
(...)
A: Ze hebben me net.. .enne... half een zijn ze me komen halen
V: Waarvoor... voor die wroko’s?
A: Ja tuur... want eerste verhoor ging ik gewoon zwijgen
V: Mmmh
A: Dus gingen ze die wroko’s onderzoeken of er geen vingerafdrukken...
V: Zijn ze schoon?
A: Oh ja... krieng... alles krieng... ze hebben geen vingerafdrukken van [verdachte] gevonden
(...)
A: Dus ik heb alles gewoon op me genomen (...).
V: Maar die grijze ook?
A: No want die mannen...hey ze hebben het niet gevonden dus..euh...
V : Dan is het nog daar.
A: Ja het is nog daar.
V: Maar........(ntv) was ook daar toch.
A: Nee daar was... was beneden toch
V: Maar in de box zelf bedoel ik...daar is die grijze toch... maar dan hebben die mannen het gevonden.
A: Nee die mannen hebben het niet gevonden.
V: Dan heeft [verdachte] het.
V: Ja toch, na tra san nanga sang a mang soet a mang toch
In het Nederlands betekent dit:
Ja toch, dat is dat ander ding waarmee die man, die man geschoten heeft
(...)
V: Had je [verdachte] nog bereikt?
A: Euh nee man.
V: Hij heeft een nieuw nummer he?
A: Ja man hij heeft alles gedropt.
V : Maar denk je dat die man dat ding nog heeft.. .die grijze.
A: Ik denk het wel man., of het is nog steeds daar in in in die place van ‘m.
V: Maar hoe zijn die jongens gekomen...hoe hebben ze gezocht dan...zijn ze wel in die hal gekomen.. .oh die dingen waren boven?
A. No ze waren euh euh.. die dingen waren boven., en je weet toch...beneden waren gewoon neppe.
V: Dus onderkant zijn ze niet geweest?
A: Jawel.. .maar ze hebben een paar dingen daar gevonden je weet toch... ze hebben een lange geweer gevonden... ze hebben een demper gevonden... ze hebben een paar kogels gevonden.
[medeverdachte] fluistert: Maar die andere ...(nvt).
V: Maar dan hebben die mannen die “wroko” ook gevonden toch... want daar was die “wroko” toch.
A: No mang anders zou ik het zien toch op die dossier toch.......alles staat er behalve dat dus.
[medeverdachte] grinnikt.
(...)
V: Wat moet er dan met die grote “wroko” gebeuren...moeten we het bij die andere man laten?
A: Ja man.
29. De verklaring van de getuige [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van het OVC-gesprek van 25 oktober verklaar ik het volgende. Lollo’s en wroko’s zijn vuurwapens. Als er over ‘grijze’ wordt gesproken dan gaat het over een klein handwapen. Dat kleine handwapen was van mij, maar lag bij [betrokkene 16] . Ik weet niet of de politie dat handwapen tijdens de doorzoeking daar heeft gevonden. Ik weet niet wat er met het woord ‘meiden’ en ‘oma’ in een gesprek wordt bedoeld, maar dat kan ook over vuurwapens gaan.
Ik had twee wapens bij [betrokkene 16] liggen op het adres [b-straat 1] . Eén van de wapens, te weten een gaspistool, is gevonden tijdens de doorzoeking. Ik weet niet waar het tweede wapen op dit moment is.
Op aanvullende vragen van de raadsvrouw van de verdachte antwoord ik als volgt.
U houdt mij voor dat ik in een gesprek met [betrokkene 16] op de Flierbosdreef op 25 oktober 2012 zou hebben gesproken over een ‘grijze’. Dat betrof een handwapen.
Op vragen van de advocaat-generaal antwoord ik als volgt.
Als over ‘oma’ wordt gesproken dan kan het over een vuurwapen gaan, maar ook over drugs. Ik weet niet op welk vuurwapen wordt gedoeld als over ‘oma’ wordt gesproken in het kader van vuurwapens. Het kan zijn dat het dan over een ‘Riffle’ (fonetisch) ging. Het kan zijn dat het om een oud geweer ging. Er is een ‘Riffle’ bij [betrokkene 16] aangetroffen. Een ‘Riffle’ is een dun wapen met een lange loop.
34. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 januari 2014.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik word ook wel [verdachte] , [verdachte] of [verdachte] genoemd. Ik had in die tijd lang rastahaar.
Ik ken [medeverdachte] . Ik heb hem op 7 juni 2012 ook gezien. Dat was in de Bijlmer.
Ik heb verbleven op de [a-straat] in Schiedam. Ik wist dat het wapen in het plafond lag. Ik heb het wapen gezien in de [a-straat] in Schiedam.
[betrokkene 17] is mijn halfzus. Zij heet eigenlijk [betrokkene 17] .
Dat blauwe koffertje met patronen dat in Utrecht is aangetroffen, is van mij.
42. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het van de rechtbank Amsterdam van 15,20 en 21 januari 2014, welk proces-verbaal ambtshalve door het hof ter terechtzitting in hoger beroep op 23 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte is gevoegd.
Dit proces-verbaal houdt in als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte [medeverdachte] , voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] is mijn artiestennaam. Ik ken [verdachte] ”
9. Volgens de toelichting op het middel volgt uit het in bewijsmiddel 18 weergegeven ping-gesprek niet dat – anders dan het hof heeft geoordeeld – de verdachte één van de twee in dat gesprek genoemde fietsers was. Verdachte, aldus de toelichting op het middel, zegt in dat gesprek immers uitdrukkelijk dat hij niets (“nix”) heeft gedaan.
10. Het hof heeft hierover anders geoordeeld. Volgens het hof kunnen verdachtes uitlatingen redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte beaamt dat hij één van de fietsers was die te zien was op genoemde beelden, waarover hij [betrokkene 9] nog wel onder vier ogen zal vertellen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Zoals het hof overweegt werd bedoelde ontkenning namelijk gevolgd door ‘:x’ (hetgeen volgens [betrokkene 9] ‘niet verklappen’ betekent) en ‘Ik spreek je onder 4ogen’. Dit oordeel leent zich wegens zijn feitelijke karakter niet voor verdere toetsing in cassatie.
11. Voorts wordt in de toelichting op het middel gesteld dat uit het OVC-gesprek van 25 oktober 2012 tussen [betrokkene 16] en [medeverdachte] niet volgt dat [verdachte] (die man) “die man geschoten heeft”. Daartoe wordt erop gewezen dat [verdachte] in het gesprek wel wordt genoemd doch juist niet in de zin die over schieten gaat.
12. Volgens het hof blijkt uit het OVC-gesprek van 25 oktober 2012 tussen [betrokkene 16] en [medeverdachte] dat (zo begrijpt het hof dit gesprek) de politie geen vingerafdrukken van [verdachte] (één van de bijnamen van de verdachte) op de bij [betrokkene 16] aangetroffen wapens heeft gevonden, dat de politie een grijs wapen niet heeft gevonden bij de doorzoeking, dat [verdachte] (één van de bijnamen van de verdachte) dat dan heeft, dat dit wapen in een televisie-uitzending te zien was en dat [verdachte] (die man) “die man geschoten heeft”.
13. In het OVC-gesprek over het niet vinden van het grijze wapen door de “de mannen” wordt [verdachte] als enige genoemd als de persoon die het wapen zou bezitten. In de volgende zin wordt gesproken van die man die geschoten heeft. In de daarop volgende zin vraagt [medeverdachte] of [betrokkene 16] [verdachte] nog had bereikt. Vervolgens wordt nog verteld dat [verdachte] een nieuw nummer heeft en alles heeft gedropt. Tegen deze achtergrond is de uitleg die het hof aan de uitlating “die man geschoten heeft” heeft gegeven niet onbegrijpelijk. Dit oordeel leent zich wegens zijn feitelijke karakter niet voor verdere toetsing in cassatie.
14. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan, mede in aanmerking genomen hetgeen het hof te dier zake heeft overwogen, worden afgeleid dat de verdachte degene is die op [slachtoffer] heeft geschoten.
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
17. In de toelichting op het middel wordt het volgende met juistheid gesteld. De onderhavige feiten zijn gepleegd in het jaar 2012. Op 17 maart 2014 is de verdachte door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor andere feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.1.In de onderhavige zaak bedroeg de maximale vrijheidsstraf 15 jaren op grond van de veroordeling voor doodslag vermeerderd met 1/3 van 15 jaren vanwege de samenloop, dat is twintig jaren. Ingevolge art. 63 Sr dient daarop in mindering te worden gebracht de op 17 maart 2014 uitgesproken veroordeling tot vier jaren gevangenisstraf. Dat betekent dat het hof in de onderhavige zaak ten hoogste zestien jaren gevangenisstraf had kunnen opleggen.
18. Het middel slaagt. De Hoge Raad kan deze misslag herstellen door het arrest van het hof te vernietigen voor wat betreft de duur van de opgelegde vrijheidsstraf en deze te bepalen op zestien jaren.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de duur van de opgelegde vrijheidsstraf, tot bepaling van de duur van deze vrijheidsstraf op zestien jaren, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2017