NJB 2024/389
Medeplichtigheid en de gerichtheid van het opzet: uit art. 47, 48 en 49 Sr volgt dat enerzijds voor de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan, en dat anderzijds het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond. Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. In casu is sprake van zodanig verband tussen een woninginbraak (waarop de medeplichtige opzet had) en het gronddelict van diefstal met (bedreigen met) geweld (waarop geen opzet van de medeplichtige is vastgesteld).
HR 30-01-2024, ECLI:NL:HR:2024:78
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 januari 2024
- Magistraten
Mrs. M.J. Borgers, M. Kuijer, F. Posthumus
- Zaaknummer
22/01438
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2024:78, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑01‑2024
ECLI:NL:PHR:2023:978, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑10‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑03‑2023
- Wetingang
Essentie
Medeplichtigheid en de gerichtheid van het opzet: uit art. 47, 48 en 49 Sr volgt dat enerzijds voor de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan, en dat anderzijds het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond. Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.