Rb. Rotterdam, 20-07-2017, nr. ROT 17/461
ECLI:NL:RBROT:2017:5503
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-07-2017
- Zaaknummer
ROT 17/461
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:5503, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑07‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CBB:2018:688
Hoger beroep: ECLI:NL:CBB:2019:154
Uitspraak 20‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijk in bezwaar. Geen procesbelang. Het doel dat eiser met het instellen van zijn bezwaar beoogde kon hij ten tijde van het nemen van de beslissing op zijn bezwaar niet meer bereiken.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/461
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2017 in de zaak tussen
[naam 1] , te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: mr. drs. E. Kronemeijer,
en
de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,
gemachtigden: mr. M. Gerdes en mr. E. Kieboom.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een vergunning verleend voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het evenement ‘Kroegentocht Dokkum’. De vergunning is verleend voor de periode 24 september 2016 t/m 9 oktober 2016, waarbij werd uitgezonden vanaf het perceel [adres] .
Bij besluit van 12 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij het inzenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken ten aanzien van (gedeelten van) een aantal stukken op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat alleen de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 18 mei 2017 heeft de rechter-commissaris beperking van de kennisneming van de door verweerder ingezonden stukken gerechtvaardigd geacht, in die zin dat alleen de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij brief van 11 april 2017 heeft eiser toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb geweigerd.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het verlenen van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het evenement ‘Kroegentocht Dokkum’ niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
2. Eiser stelt allereerst dat hij aangemerkt kan worden als belanghebbende. Zijn moeder, mevrouw [naam 2] , woont naast het perceel waar vandaan werd uitgezonden. Als curator behartigt eiser haar belangen. In zijn eigen woning wordt ook de straling gemeten. Hij ervaart door de straling gezondheidsklachten. De woning van zijn moeder was feitelijk twee weken onbewoonbaar. Omliggende woningen en een basisschool hebben een tijdlang in de straling gezeten. Dit getuigt volgens eiser van onbehoorlijk bestuur. Door het niet publiceren van de vergunning in de plaatselijke gemeenterubriek worden belanghebbenden direct benadeeld in hun verweermogelijkheden, zoals in eisers geval het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening. Door het besluit wordt de directe omgeving van de antennemast geraakt waardoor niet alleen de geadresseerde belanghebbende is. Wat de gevolgen kunnen zijn voor de mensen die wel in de directe omgeving zijn gebleven moet worden verduidelijkt door een stralingsdeskundige van buiten het Agentschap Telecom. Als verweerder beweert dat dergelijke waarden niet kunnen met een zendvermogen van 19 dBW (ERP) dan is volgens eiser direct duidelijk dat het zendvermogen veel hoger lag. Eiser stelt schade te hebben geleden. Een schadeclaim neerleggen bij de organisatie van het evenement is niet mogelijk omdat verweerder de naam niet bekend heeft gemaakt.
3. Eiser stelt daarnaast ook procesbelang te hebben, omdat onduidelijk is wat de gevolgen zijn van de hoge straling. Eiser vraagt zich af op welke wijze zijn moeder en hij worden gecompenseerd, wat de juridische context is en hoe herhaling van een dergelijke vergunningprocedure wordt voorkomen. Eiser vraagt de rechtbank verweerder te veroordelen in het aan hem en zijn moeder aangedane leed. Eiser heeft zich noodgedwongen een dag ziek moeten melden en is voor de duur van zeven dagen later naar zijn werk gegaan, omdat hij zijn moeder niet alleen in de straling wilde laten zitten. In totaal gaat het om
21 onwerkbare uren. Het informeren van de gemeente, het schrijven van een verzoek om een voorlopige voorziening en een bezwaar- en beroepschrift heeft ook de nodige tijd gekost. Eiser acht een schadevergoeding van € 1.000,- op zijn plaats.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van eisers bezwaar allereerst beoordeeld of eiser een procesbelang heeft bij een beslissing op zijn bezwaar. Verweerder heeft de vraag of eiser als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt niet beantwoord, aangezien hij reeds tot de beslissing kwam dat het bezwaar wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ervoor heeft kunnen kiezen eerst het procesbelang te bezien en dat verweerder niet verplicht was om eerst te beoordelen of eiser als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank zal ook als eerste een oordeel geven over de vraag of eiser procesbelang had bij een inhoudelijke beslissing op zijn bezwaar.
5. Het is vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) dat er alleen sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat met het instellen van bezwaar of beroep wordt nagestreefd, ook daadwerkelijk met het aanwenden van dat rechtsmiddel kan worden bereikt en dat het realiseren van dat resultaat voor de insteller daarvan een feitelijke betekenis kan hebben en niet alleen een hypothetische (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 maart 2015 (ECLI:NL:CBb:205:110). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken vergunning, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige situatie.
6. De rechtbank stelt vast dat de verleende zendvergunning was afgegeven voor de periode van 24 september 2016 tot en met 9 oktober 2016. Het doel dat eiser met het instellen van zijn bezwaar beoogde, namelijk het stoppen van het uitzenden via de antennemast en daarmee het voorkomen dat straling van de mast in de woning van de moeder van eiser en zijn eigen woning komt, kon hij ten tijde van het nemen van de beslissing op eisers bezwaar niet meer bereiken. Het uitzenden via de antennemast was immers op 9 oktober 2016 ten einde gekomen door het eindigen van de looptijd van de vergunning.
Eiser heeft uitgebreid betoogd immateriële schade te hebben geleden door het genomen besluit, maar de rechtbank is van oordeel dat dit niet aannemelijk is te achten.
7. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder terecht eisers bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep daartegen is ongegrond.
8. Aan al hetgeen eiser verder heeft aangevoerd in zijn beroep komt de rechtbank om die reden niet toe.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.